Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het dogma in Artikel 36 (2e stuk) XI.

Bekijk het origineel

Het dogma in Artikel 36 (2e stuk) XI.

De overheid en het geestelijk leven des volks.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jesaja 49 : 23a. En de koningen zullen uwe voedsterheeren zijn.

De Gereformeerden hebben hier te lande nooit begeerd, veel minder ooit geleerd, dat het Evangelie door gewelddadige maatregelen der regeering zou worden uitgebreid. En van ketterdooding waren zij altijd de grootste tegenstanders. Het is dan ook geheel ongegrond, wanneer de Adviseurs der Synode van 1905 het zoo voorstellen, om daardoor aan het door hen ingediende gravamen de noodige kracht bij te zetten. De leer der Vaderen was eene andere en de practijk der Vaderen ook. Van de Spaansche inquisitie moesten zij absoluut niets hebben. En men moet bij hetgeen ons van hunne politiek bekend is, altijd er zich klaar van bewust blijven, dat zij onder eene andere rechtsorde leefden dan wij. Dien tengevolge hebben zij op grond van de wetten, waaronder zij leefden, vaak maatregelen genomen, die in ons levenskader nu niet zouden passen. De verhouding tusschen Kerk en Staat was bij de Staatskerk een geheel andere dan na de revolutie. Daarbij kwam, dat zij in den nood, waarin het land verkeerde, oorlogsmaatregelen soms hebben genomen en moeten nemen, die daarmede schijnen te strijden. Onder het regime, waaronder zij leefden, zijn zij soms gedwongen geweest om, zooals men het noemde, ,,de religie te veranderen". Zij hebben hier en daar de reformatie doorgevoerd, voor zoover zij dit met wetten konden bevelen.
Doch dit waren rein politieke maatregelen, zooals zij ook de bestemming der kerkelijke goederen in overeenstemming gebracht hebben met de gewijzigde toestanden, die het gevolg waren van de doorwerking der reformatorische beweging onder het volk. Al deze voorbeelden zijn er, maar bewijzen volstrekt niet, dat de leer der Kerk was met geweldmaatregelen, desnoods met het zwaard, de menschen tot God te willen bekeeren. In de belijdenis, zooals zij wezenlijk luidt, wordt daarvan met geen woord gerept. De Heere Jezus en de apostelen hadden het hun zoo niet geleerd. En ik heb er op gewezen, dat Calvijn, die op de wording der belijdenis zulk een grooten invloed heeft geoefend, daarvan ook niet wilde weten.
Doch hoe klaar hunne belijdenis op dit punt is, dat zij van wapengeweld voor de bekeering der menschen niets verwacht hebben, zij hebben daarmede niet willen zeggen, zooals het moderne neo-Calvinisme leert, dat de Overheid niets in dezen te doen zou hebben. De onaantastbaarheid, de onbereikbaarheid der consciëntie stond voor hen vast. En dat geweld en doodstraf en brandstapels voor de bekeering geen ander gevolg kon hebben, dan dat het bloed der martelaren het zaad der Kerk is, zij hadden het zeiven door den geloofsmoed hunner martelaren bevestigd gezien. Zij hadden dan ook eens vooral principieel gebroken met de Roomsche staatsleer, die in de bul „Unam Sanctam" 18 November 1302 tot hare volkomene consequentie was gebracht door Paus Bonifacius V I I I . In den strijd om de macht had deze paus zich gemengd in de Engelsch-Schotsche zaken en kwam hij in conflict met Eduard I, door zich in Duitsche zaken te mengen met Albrecht I en door zich in Fransche moeilijkheden te mengen met Philips de Schoone. Dit laatste conflict leidde hem er toe de Fransche geestelijkheid naar Rome te ontbieden om zoo in de Fransche politiek een heerschenden invloed te kunnen oefenen. In dit conflict verscheen bovengenoemde bul. waarin de leer der twee zwaarden werd verkondigd, waarin werd verklaard, dat er een geestelijk en een stoffelijk zwaard was. Het eerste droeg de Kerk en daarvan bediende zij zich, het andere werd gedragen door de burgerlijke macht, doch voor de Kerk. Doch dit zwaard was ondergeschikt aan de macht der Kerk, het tijdelijk gezag behoorde aan het geestelijke der Kerk onderworpen te zijn (ad nutum et patientiam sacerdotis). De Kerk, natuurlijk bij monde des pausen, had dus zulk een macht, dat zij de Overheid had in te stellen en te oordeelen. En zoo kwam hij tot de conclusie, dat aan Rome's paus alle menschelijke creatuur onderworpen was en dit te aanvaarden gold en geldt dus nog volgens de leer der Roomsche Kerk als noodzakelijk ter zaligheid!
Met deze staatsleer, die in lijnrechten strijd met de klare uitspraken van Christus was, hebben de Reformatoren absoluut gebroken. Daarin toch wortelt het heele inquisitiesysteem, dat op zoo bloedige wijze werd toegepast. En alle Reformatoren moesten daarvan niets hebben, daar het met Gods Woord in zoo flagranten strijd was en bovendien de vreeselijke, bloedige historie van hunnen tijd een zoo afschrikwekkend exempel leverde, dat men met name hier te lande onder het juk van Philips II met zijne Spaansche manieren, er den bittersten tegenstand tegen bood. En het komt mij voor, dat de Adviseurs, die hun dit in de schoenen pogen te schuiven, als waren zij ook voor ketterdooding, hun daarmede een groot onrecht aandeden, waarvan de bedoeling was het gravamen als noodzakelijk te aanvaarden voor te stellen. Zij verwarden de eischen der oude rechtsorde met de vruchten der Confessie. Het gaat hier nu alleen om de leer, die naar den Woorde Gods is. En deze leer nu vindt haar meest algemeene uitdrukking in Jesaja's woord, dat wij hierboven weergaven.
Indien er iets uit Gods Woord blijkt en daarom ook in het Calvinisme tot openbaring komt, dan is dit de belijdenis van Gods souvereiniteit. En deze souvereiniteit niet slechts met betrekking tot de creatuurlijke wereld in het algemeen, maar vooral ook in verband met het door Christus verworven heil. De vrijmacht Gods ook in de werken der genade sluit in zich het geloof aan een over alle schepsel gaand Godsbestel, waaraan alle creatuur daarom ook dienstbaar is, wijl het steeds de strekking heeft de doeleinden Gods te verwerkelijken. Heel het wereldproces, het oneindig groote, zoowel als het oneindig kleine, dus ook de menschheid in haar geheel, zoowel als elk menschenkind in het bijzonder, is besloten onder die eindbestemming, die in den Raad des Heeren gegrond is. Daaraan is dus alle creatuur dienstbaar. Doch in dit wereldplan Gods, dat'Hij Zich van eeuwigheid gedacht heeft, is nu het nieuw Jeruzalem daarom het centrale moment, wijl daarin de heilsgedachte Gods tot volle ontplooiing komt in eene geheiligde menschheid, die Gods beeld, waarnaar wij oorspronkelijk geschapen werden, in volle klaarheid en onverdonkerde heerlijkheid dragen zal. In dit nieuw Jeruzalem bereikt deze schepping haar einddoel.
En nu ligt het toch voor de hand, dat ook daarom in de Schrift die ondergeschiktheid van al het creatuurlijke aan de verwerkelijking daarvan steeds op den voorgrond treedt. Zooals het kind Gods in zijn levensgeschiedenis leert alles wat hem overkomt, voorspoed en tegenspoed, in dat licht te waardeeren, zoo ook zegt de apostel: ..Wij weten, dat dengenen, die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede, namelijk dengenen, die naar zijn voornemen geroepen zijn." In datzelfde licht van Gods souverein bestel wordt nu ook in de Schrift en in de belijdenis de Overheid ons voorgesteld. Zij heeft in het historisch proces, dat de menschheid doorloopt en dus in de geschiedenis ook van elk volk, eene functie, welke eveneens de strekking heeft aan de wording van Gods doeleinde mede te arbeiden. Die functie heeft de Overheid onder elk volk. Onder de heidenvolken is die Overheid het machtsorgaan, dat het volk in stand houdt, zijn cultureele ontwikkeling schraagt. En daar deze cultuur der volken in volstrekten zin religieus bepaald is, geldt dit ook de Overheid met name, wijl zij steeds als een centrale factor in het leven der gemeenschap verschijnt in een licht van hoogere orde.
In nog veel hooger mate geldt dit van de Christen-natiën. Zoodra dan ook het Kruis een heerschende macht in de wereld werd, is ook Christus als der koningen Koning door de machthebbers beleden en schikten zij zich onder Christus' heerschappij, welker rechtsorde zij leerden kennen uit Zijn Woord. Ja. dat is de crisis in de geschiedenis der wereld geweest, die ten slotte geleid heeft tot de heerschappij des Kruises. Ibsen heeft in zijn drama: Keizer en Galileeër, zoo treffend schoon die geestelijke worsteling geschilderd. Hij legt aan Julianus den afvallige tegenover den mysticus Maximus de vraag op de lippen, of Keizer en Galileeër samen kunnen gaan. Het gaat immers in beide gevallen om de heerschersmacht van den Staat of van de Kerk. En de afvallige Julianus vraagt: ,.Hoe kan het elkander uitsluitende vereenigd worden? Ja, deze Jezus Christus is de grootste oproermaker, die ooit geleefd heeft. W i e was Brutus — wie een Cassius tegenover Hem? Zij vermoordden slechts den eenen Julius Caesar, maar Hij (Christus nml.) vermoordde Caesar en Augustus beide. Kan men denken aan een verzoening tusschen Keizer en Galileeër? Is er ruimte op aarde voor deze beiden saam? En Hij leeft op aarde, Maximus — de Galileeër leeft, zeg ik, hoe ook Joden en Romeinen zich inbeelden, dat zij Hem volstrekt hebben gedood. — Hij leeft in den opstandigen geest der menschen. Hij leeft in hun trots en hoon tegen alle zichtbare macht. Geef den keizer wat des keizers is en Gode wat Godes is. Nooit heeft een mensch sluwer woord uitgesproken als dit. W a t schuilt daarachter? W a t en hoeveel komt den keizer toe? Dit woord is een kolf. die de kroon van des keizers hoofd slaat." Zoo sprak Julianus. En als dan ten slotte de vraag wordt opgeworpen, wie zal overwinnen, dan formuleert Ibsen die in deze tegenstelling: ..God-keizer of keizer-God'. En dan eindigt de dichter met het koorgezang: „Der menschen goden van zilver en goud vergaan in het stof'. Doch ook de uitslag wordt bezongen, als de afvallige keizer door een lanssteek doodelijk wordt getroffen en de roep weerklinkt: ,,De keizer, is de keizer gewond?" dan stelt Ibsen Julianus voor als die poogt zich nog op te richten en machteloos neerzinkend, uitroept: „Gij hebt overwonnen. Galileeër!"
Op treffend schoone wijze heeft Ibsen op deze wijze den triumph des Kruises geteekend. Christus verschijnt in de Schrift en in de historie dier dagen als der koningen Koning. Dat beteekent niet, dat de macht des keizers wordt aangetast, doch dat de keizer geroepen is zijne keizerlijke taak onder Christus' licht te volbrengen. In de Roomsche Kerk wordt dit licht gedragen door den Paus, die Christus' stedehouder zou zijn. En op grond daarvan eischte Bonifacius VIII, dat zijn kromstaf zou heerschen over de vorsten. Doch Calvijn brak met deze verwording der Christelijke idee, die den verheerlijkten Middelaar uit den hemel deed nederdalen in de zienlijkheid der Kerk op aarde. En zooals hij geloofde, dat de algemeene Christelijke Kerk in hare wezenheid niet zienlijk, maar onzienlijk, wijl geestelijk is, gelijk in ons algemeen en ongetwijfeld Christelijk geloof wordt beleden: ,,Ik geloof ééne heilige, algemeene Christelijke Kerk", zoo geloofde hij ook in Christus als haar onzienlijk Hoofd, welks lichaam de Kerk is, die Hem als haren Koning belijdt en als der koningen Koning tevens.
En zoo lag het voor de hand, dat Calvijn aan geene onderschikking der Overheid onder het kerkelijk gezag heeft kunnen denken, want er is geen zichtbaar Hoofd, geen stedehouder Christi op aarde dan alleen in den Heiligen Geest ons beschikt werd, die de Kerk in alle waarheid leidt, waardoor Christus de eeuwige Koning haar beschudt en behoedt. Zoo heeft dus de Overheid als van God verordineerd, haar eigen gezag en haar eigen taak, die de strekking heeft, dat zij medewerke aan de komst van het Rijk Gods, door aan de Kerk te waarborgen hare bestaansmogelijkheid voor de volbrenging harer taak te midden van het maatschappelijke leven, waarin zij optreedt. En dit niet alleen, maar zooals in en door de Kerk Gods Heilige Geest als de Voleinder van Christus' heilswerk door het Woord de Kerk leidt, regeert en behoedt, zoo heeft de Overheid de roeping, in verband met de verwerkelijking van het doeleinde Gods, mede te arbeiden, opdat Gods Kerk hare functie in het leven kan volbrengen.
En zooals ons reeds is duidelijk geworden, bij de volbrenging dier taak heeft de Overheid geen geweldmiddelen ontvangen, daar zij te kort zouden schieten voor het geestelijk doel. De machtsmiddelen, waarover zij beschikt, dienen tot de handhaving der maatschappelijke orde, met het oog op hetgeen het volksleven van binnen en van buiten bedreigt. Daarvoor draagt zij het zwaard en is zij Gods dienaresse ons ten goede. Daarom wordt de Kerk vermaand in haar gebeden en smeekingen te gedenken met name ook koningen en die in hoogheid zijn. opdat wij een gerust en stil leven leiden mogen in alle godzaligheid en eerbaarheid. En van de Overheid mag zij daartoe op grond van Gods Woord eischen, dat deze op haar gebied zal medewerken, opdat de Kerk het Woord Gods zal kunnen uitdragen temidden van het volk. Die medewerking bestaat niet in toepassing van het geweld des zwaards, maar in den steun in daadwerkelijken zin aan de Kerk, niet slechts in de waarborging der vrijheid, die zij behoeft, maar ook in de bevordering van al wat de doorwerking van Gods Woord, dat aan de Kerk werd toebetrouwd, ten goede komen kan. Zoo beleden de Vaderen, dat de koningen hare voedsterheeren zijn zouden. In Gods Woord verschijnt deze roeping der Overheid als het noodzakelijk gevolg van het doel, waarmede haar het gezag werd toevertrouwd in het historisch proces.
En in onze Confessie wordt deze dan ook als hare taak aangegeven. Hare eerste functie is het bedwingen van de ongebondenheid der menschen door wetten en politiën, de handhaving der rechtsorde, opdat „het alles met goede ordinantie onder de menschen toega". En met grooten nadruk wordt daarvan gezegd: „Tot dat einde heeft Hij de Overheid het zwaard in handen gegeven tot straffe der boozen en bescherming der vromen". En daarbij wordt nu uitgesproken, dat de Overheid nog een tweede taak heeft behalve en buiten deze eerste, namelijk: ,,En haar ambt is niet alleen acht te nemen en te waken over de politie, maar ook de hand te houden aan den heiligen kerkedienst". Dat onze Confessie ook daarmede met den Woorde Gods in volkomen overeenstemming is, dat zij daarmede zuiver uitdrukte het algemeen aspect, waaronder de Overheid in de Schrift verschijnt, is aan geen redelijken twijfel onderhevig. De Schrift leert, overal waar er van de Overheid sprake is, dat het hare roeping is „de hand te houden aan den heiligen kerkedienst". Niet in dien zin als heeft de Overheid te doen wat der Kerke is, maar wel zóó, dat zij der Kerk mogelijk maakt de roeping te volbrengen, die God haar heeft opgelegd, zoodat zij voor het volk zal kunnen zijn als de wolkkolom des daags en de vuurkolom des nachts, waardoor het geleid wordt naar die rust, die voor de Overheid zelve daarom van zoo groot belang is, omdat het ook van het volk geldt, dat de godzaligheid de belofte heeft des tegenwoordigen en des toekomenden levens.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 november 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Het dogma in Artikel 36 (2e stuk) XI.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 november 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's