Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Guido de Bray en Peregrin de la Grange, dienaren des Woords. 5.

Bekijk het origineel

Guido de Bray en Peregrin de la Grange, dienaren des Woords. 5.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Andere twistgesprekken, gehouden op den 22sten Mei 1567, in de zaal der gevangenis te Valenciennes.

Guido: ,,Ik weet wel, mijnheer, dat eenige van de kerkvaders aan het avondmaal den naam van offerande hebben gegeven,maar dit was om de reden, die wij boven genoemd hebben, namelijk omdat men door eene dankzegging offert, en ook omdat men bij het ontvangen van het brood en den wijn, die sacramenten zijn van het lichaam en bloed des Heeren, gedachtenis viert van de offerande, die eenmaal aan het kruishout heeft plaats gehad; en tot bevestiging daarvan kan ik vele geschriften der kerkvaders bijbrengen, en onder anderen Justinus, den martelaar, een oud schrijver, die zegt: ,.Het offer, dat gegeven wordt om geofferd te worden, voor hen, die van de melaatschheid gereinigd waren, was eene afbeelding van het brood in het avondmaal, hetwelk de Heere Jezus Christus heeft geboden te houden tot gedachtenis van Zijn lijden, wat Hij onderging om het menschelijk geslacht te reinigen van al zijne gebreken, opdat wij dan te zamen God zouden dankzeggen, zoowel omdat Hij de geheele wereld, met al wat er in is, om des menschen wil heeft geschapen, alsook omdat Hij ons verlost heeft van zonden en gebreken, waarin wij verzonken lagen, en Hij door eene volkomen vernieling alle machten en geweld overwonnen heeft, door hem, die naar Zijn raad heeft geleden." Let er toch op, wat deze oude schrijver zegt, namelijk, dat het offer van den gereinigden melaatsche een teeken is van het brood in het avondmaal, wat de Heere bevolen heeft te ontvangen en te gebruiken ter gedachtenis van Zijn offerande, die Hij, om ons te reinigen, heeft teweeggebracht; en daarom zegt Hij, dat wij God zullen dankzeggen, en Hij zegt niet, dat wij Jezus Christus Gode Zijn Vader voor onze zonden moeten offeren. Waar Augustinus tegen Faustus schrijft, zegt hij: ,,Toen de Hebreën redelooze dieren offerden, oefenden zij zich in de profetie; maar de christenen, die nu de gemeenschap van Christus genieten, doen dit tot gedachtenis van de offerande, die onze Heere Jezus Christus eenmaal heeft volbracht." Hij zegt dus hier niet, dat zij nu Christus lichamelijk voor de zonden offeren, maar alleen, dat in deze behandeling der gemeenschap van het lichaam van Christus het offer, reeds eenmaal door hem gebracht, wordt herinnerd. Daarna zegt Augustinus tegen Faustus weder: ,,Het vleesch en bloed van deze offerande waren langen tijd voor de werkelijkheid ervan door deze zaken figuurlijk beloofd. In het lijden van Christus zijn zij in de daad en waarheid volbracht, maar na Zijne hemelvaart bedient men die door het sacrament der gedachtenis." Daar hij zegt, dat dit bediend wordt door het sacrament der gedachtenis, bewijst hij duidelijk genoeg, dat het ware vleesch en bloed des Heeren eenmaal in waarheid aan het kruis is opgeofferd, en dat dit door de bediening van het avondmaal alleen wordt herinnerd, en dat derhalve het lichaam van Christus niet werkelijk daar aanwezig is. Deze verklaring dunkt mij helder en duidelijk genoeg te zijn. En, wat het gezegde van Chrysostomus aangaat, dat gijlieden woudt aanhalen, het is te vinden in de 17e predikatie over den brief aan de Hebreën, waar staat: ,,Offeren wij niet iederen dag? Ja waarlijk, wij offeren, maar het is ter gedachtenis van Zijn dood, en deze offerande is eene eenige en niet vele; en aangezien de hostie slechts eenmaal wordt geofferd, wordt zij ook geofferd op de allerheiligste plaats; maar de offerande, die wij offeren, is een teeken en afbeelding daarvan." Een weinig verder zegt hij: ,,Onze groote Offerpriester is Hij, Die voor ons de eenige offerande heeft opgeofferd en wel die, welke nu voor ons wordt geofferd, welke offerande onvergankelijk voor ons is; wat wij dus doen is tot gedachtenis van wat eenmaal geschied is; want Hij zegt: ,,Doet dit tot mijne gedachtenis", en wij brengen geene andere offerande, dan de opperste Priester heeft geofferd, maar wij verrichten hetzelfde, en, om beter te spreken, wij houden gedachtenis van het sacrament, dat eenmaal plaats had." Theophylactus zegt dit ook op het 10de hoofdstuk in den brief aan de Hebreën aldus: ,,Wij hebben ééne offerande en niet vele, hoewel het dezelfde is die eens werd geofferd, wij offeren altijd op dezelfde wijze, of om beter te spreken, wij houden gedachtenis van Zijne offerande, alsof Hij thans geofferd ware; daaruit blijkt dus, dat onze offerande eene eenige is, en dat er in de wet vele waren, die men dikwerf moest houden, opdat zij te grooter nut zouden stichten en velen ten goede komen, doch de onze is eene enkele en slechts eenmaal opgeofferd." Cyprianus is het ook met ons eens, als hij schrijft: ,,Het lijden van Christus is het, wat wij offeren; en eilieve, welk mensch zou er toch zoo onkundig zijn, om niet te weten, aat het lijden van onzen Heere niet tegenwoordig is onder de handen van den priester? Want het is lang geleden, dat Hij leed, maar de gedachtenis en de herinnering van het lijden wordt door ons aldus bediend, daarom wordt ook dank gezegd voor deze groote weldaden." En Prosper zegt: ,,Het hemelsch brood, dat het vleesch van Christus is, wordt daarom het lichaam van Christus genoemd, ofschoon het in waarheid geen sacrament van het lichaam van Christus is; en wat daar door de hand van den priester plaats heeft, wordt de opoffering van Christus' vleesch genoemd, zoo ook Zijn lijden, dood en kruisiging, niet omdat zij dit in waarheid zijn, maar slechts verborgenheden daarvan." Alle andere gezegden van de leeraren der oude kerk zijn zoo helder en duidelijk, dat zij geene uitlegging noodig hebben, en aldus is het ook gesteld met ons avondmaal; wij ontvangen het sacrament van het lichaam en het bloed van Christus, en drukken daarbij de gedachtenis en offerande, die eens aan het kruis plaats had, ons op het hart, en aldus wordt ons niet alleen het lichaam en het bloed onzes Heeren toegeëigend, maar ook de verdiensten van Zijn lijden en dood. Let hier dan goed op. en zie eens, of wij niet handelen naar het bevel van Christus, Die van Zijn avondmaal zeide: ,,Doet dat tot mijne gedachtenis", en niet ..offer dit voor u zeiven". Ga ook eens na. of wij niet letterlijk van woord tot woord het gevoelen van de oude gemeente navolgen. Hier ziet men. op welke wijze de oude leeraren het avondmaal offerande genoemd hebben, die zeer verschilt van de leer, die men thans in de roomsche kerk voorstaat, welke zegt: ,,wij offeren het eigen lichaam en bloed van Christus in vleesch en been voor de vergeving der zonden."
Wat voorts de opmerking aangaat, die gij maakt, namelijk, dat de Apostelen het avondmaal geene offerande hebben genoemd, uit vrees van de geloovigen te ergeren, en om niet te denken, dat zij de offeranden der wet met de leer van het Evangelie vermengden, daarin zijn uwe redenen niet bondig genoeg, aangezien Paulus geene zwarigheid maakt, aan den Doop den naam van besnijdenis te geven, aangezien deze in de plaats van de besnijdenis gekomen is; wat hij vooral doet, om de Colossenzen in het geloof te doen volharden. Ik spreek er niet van. dat hij denken zou hen daardoor eenigermate te ergeren. De valsche apostelen zeiden hun. dat zij niet zalig konden worden, zoo zij niet eerst werden besneden, doch Paulus zeide integendeel, dat zij besneden waren met eenc besnijdenis, die zonder handen geschied was, welke de besnijdenis van Christus was en niet die van Mozes, en dat in de besnijdenis van Christus de voorhuid des vleesches eigenlijk niet wordt afgesneden, maar dat het lichaam der zonde daar wordt vernietigd. De naam ook van de besnijdenis, dien hij aan den doop gaf, heeft den Colossenzen veel nut gedaan, hoeveel te meer zou dan nu de naam offerande, aan het avondmaal gegeven, nut gesticht hebben, indien het waarlijk eene offerande ware van het ware lichaam van Christus, volgens zijn bevel? De naam van offerande was zeer algemeen, zoowel onder de Joden als onder de heidenen, want hun godsdienst bestond vooral in offeranden, en die benaming klonk zeer aangenaam in hunne ooren. Hieruit blijkt dus, dat het niet waar is, dat de apostelen zich bezwaard zouden gevoeld hebben het avondmaal offerande te noemen, en te zorgen niemand door dien naam te ergeren; maar, daar het hun bekend was, dat het avondmaal geene offerande is, aangezien hun Meester gezegd had: „Neemt en eet", en niet ,,Neemt en offert", hebben zij ook den naam van offerande er niet aan willen geven; want het is volstrekt niet te gelooven, dat het den Apostel ooit in den zin is gekomen Christus op te offeren, aangezien zij geene offerpriesters waren noch daartoe een voorbeeld of bevel hadden; en indien zij al geofferd hadden, zooals gij zegt, dan zouden zij niet in gebreke gebleven zijn. eene zoo heerlijke zaak. ja, die zoo nuttig en noodig ter zaligheid is, als gij haar noemt, schriftelijk op te teekenen. Ik erken wel, dat de Apostel in den brief aan de Hebreen, hoofdstuk 13, zegt, dat wij een altaar hebben van hetwelk geene macht hebben te eten, die den tabernakel dienen; maar ik vind geene reden, om onder dit altaar de tafel des avondmaals te verstaan; ja, dit zou ook met uwe eerste woorden strijden, daar gij gezegd hebt, dat de Apostelen het avondmaal geene offerande durfden noemen, omdat zij. naar uwe meening, iemand daardoor zouden hebben kunnen ergeren. Zou het grooter bezwaar hebben het avondmaal offerande te noemen, dan als men de tafel altaar noemde, waarop beide worden bediend? Waarlijk, dit is in strijd met zichzelve. Naar mijne meening spreekt de Apostel in genoemde plaats niet van het avondmaal; maar onder het altaar begrijpt hij al de diensten, die wij voor Christus doen, aan welken dienst geen deel kunnen nemen, die onder de plechtigheden der wet staan. En. dat het zoo moet worden verstaan, bewijst het volgende, want aangezien hij figuurlijkerwijze van den naam van het altaar had gesproken, zoo geeft hij te kennen, welken dienst hij bedoeld heeft, opdat men niet meer zou zeggen, dat deze van vleeschelijken aard was. Wij dan. zegt hij, offeren voor Hem gedurig de offerande des lofs tot God, namelijk, de vrucht der lippen, die Zijnen naam belijden: daarna noemt hij ook de aalmoezen offeranden, en dit verstaat hij onder het woord altaar, en niet dat men Christus daarop offert. Zooals de offerande des lofs eene geestelijke zaak is, moet men haar ook een altaar noemen, en wat betreft, dat eenige kerkvaders de dienaren van het Woord sacerdotes of priesters noemden, zoo geloof ik, dat zij dtt gedaan hebben, omdat zij het avondmaal offerande en de tafel altaar noemden." (Wordt voortgezet.)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 december 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Guido de Bray en Peregrin de la Grange, dienaren des Woords. 5.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 december 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's