Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vrede op aarde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vrede op aarde

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jesaja 11 : 5 en 6. Want gerechtigheid zal de gordel zijner lendenen zijn, ook zal de waarheid de gordel zijner lendenen zijn. En de wolf zal met het lam verkeeren en de luipaard bij den geitenhok nederliggen en het kalf en df jonge leeuw en het mestvee te zamen en een klein jonkske zal ze drijven. De koe en de beerin zullen tezamen weiden, hare jongen zullen te zamen nederliggen en de leeuw zal stroo eten gelijk de os. En een zoogkind zal zich vermaken over het hol van een adder en een gespeend kind zal zijne hand uitsteken in den kuil van den basilisk. Men zal nergens leed doen noch verderven op den ganschen berg mijner heiligheid, want de aarde zal vol van de kennis des Heeren zijn, gelijk de wateren den bodem der zee bedekken.

Welk eene ontroerende, benauwende tegenstelling tusschen deze wonderschoone, ideale toekomstbeelden en de werkelijkheid, waarin wij leven! Ach ja, elk Kerstfeest brengt ons de boodschap uit den hemel, in het engelenlied vertolkt, van vrede, die op aarde zal zijn, nu het kindeke geboren is. En elk Kerstfeest vindt ons in een nacht van donkerheid, in eene wereld, vervuld van vervloeking, van vijandschap, onder het rumoer der volken, met een leven, verscheurd door de machten des doods.
Zoo brengt ons elk Kerstfeest voor de tegenstelling tusschen de wondere sprake des hemels en de angstkreet, die opgaat uit het lijden dezer werkelijkheid. Er gaat door de menschheidsziel van alle eeuwen onzer geschiedenis het heimwee naar eene verlossing, dat ons herinnert aan de schoone morgenstond des paradijses en zich uitstrekt naar den nieuwen hemel en de nieuwe aarde, waarin de harmonie des waarachtigen levens zal zijn hersteld. Dit is het wonderlijke: in die gevallen menschheid, die worstelt om haar geluk te mogen hervinden, die daarom soms tot de wreedste uitgieting van gruwelen komt, leeft het bewustzijn van wie zij eenmaal was, van wie zij nu is, maar ook van: hoe zij worden en wezen moet. En dat is zoo, omdat zij, hoe diep ook gevallen, toch niet los kan komen van dien God, Wiens schepsel zij is, tot Wiens verheerlijking zij geroepen blijft. Ook waar de vloek opgaat naar den hemel, openbaart zich daarin nog het besef eener autoriteit des Almachtigen, die gaat over alle creatuur.
En in Gods Woord gaat ons het eeuwige licht over de donkerheid der afgronden, die zich in de geschiedenis ontsluiten en die zich opsperren in onze eigen ziel, in volle klaarheid op. Zoo laat ook Jesaja het ons zien, als hij onder het profetisch licht des Geestes de komst van Christus aankondigt. Hoewel de volheid des tijds nog verre was, de wachter nog van den morgen niet bespeuren kon, schouwde hij toch, hoe in de diepten des hemels de ste/ren spraken van het eeuwige licht, dat uitvloeit van de Zon der gerechtigheid, dat weldra den nacht verwinnen zou. De gansche geschiedenis, van haar eerste geboorte in het schoone paradijs tot haar laatste einddoel in het nieuw Jeruzalem, doorschouwde hij in den glans dier wondere heerlijkheid Gods. De Heere Jezus Christus zag Jesaja komende als de wonderdaad Gods, waarom het gansche scheppingsleven als om zijn spil zich beweegt. Want Christus' verschijning is het wonder bij uitnemendheid. Hij komt als een rijsje uit een afgehouwen tronk, als naar menschelijk inzicht niets meer te wachten valt, als Israël verstrooid is, zijn rijk is weggevaagd door de grootmachten dezer eeuw, dan doet God het wonder, wanneer de goedertierenheid van God, onzen Zaligmaker en Zijne liefde tot de menschen verschijnt. En Jesaja heeft dit bij profetisch licht aanschouwd.
Ook in zijn levenstijd waren de dagen donker, was de wereld der volken als een smeltkroes, waarin ook zijn volk Israël geworpen was. De gruwelen der ongerechtigheid grijnsden hem aan, de angsten van deze wereldhel beklemden ook zijne ziel en loodzwaar drukte hem de nacht, waarin voor het natuurlijk oog geen ster der hope te ontdekken viel. En toen moest hij in het licht van Gods Geest zien, hoe eenmaal de gansche schepping zich baden mocht in de stroomen van het licht der goddelijke liefde, zoodat er in de morgenstond dezer aarde geen wanklank werd beluisterd en al wat was, samenstemde in een machtig lofaccoord, dat de mensch als aller schepselen hoofd, in aller naam had aangeheven in woord en levensdaad. Jesaja doorleefde nog eenmaal de heerlijkheid der nog niet gevallen schepping. Gods Heilige Geest ontsloot zijne ziel voor wat de aarde was, zooals zij voortkwam uit des Scheppers hand. En hij hoorde, hoe de hemelen vertelden Gods eere en de dag aan den dag zijne sprake uitstortte en de nacht aan den nacht zijne verborgenheden overdroeg, zoodat het alles was saamgesnoerd door de gouden draad van de eeuwige gedachten Gods. Maar hij wist ook, hoe er in die menschenziel een levenslied ruischte, dat de liefelijkheid des vredes bezong, wijl gansch de aarde, met alle schepsel, dat zij droeg en voedde, het beeld droeg van Hem, die de God des vredes is, omdat Hij een licht is en gansch geene duisternis in Hem is.
Zoo heeft Jesaja, door den Geest des Heeren geleid in den nacht zijns tijds, de schoonheid van het paradijs mogen aanschouwen. En hij kende den Heere zijnen God, die de aarde gemaakt en den mensch daarop geschapen had in Zijne souvereine heerlijkheid als die Zijne eere aan geen ander geven kan. En zoo werd het hem klaar, dat niet de vorst der duisternis, hoe machtig hij zich ook wanen mocht, het laatste woord zou spreken. Ja, het werd hem bevestigd, dat de morgenstond des paradijses moest beantwoorden aan de schoonheid van den jongsten dag. Ook Jesaja zag, zeker nog niet als de ziener op Patmos, maar dan toch bij het licht van denzelfden Geest, den nieuwen hemel en de nieuwe aarde, waarvan God hem gezegd had, dat Hij bezig was die te scheppen uit deze wereld in haren zonden-nacht. En ook Jesaja hoorde de groote stem uit den hemel, zeggende: ,,Ziet, de tabernakel Gods is bij de menschen en Hij zal bij hen wonen en zij zullen Zijn volk zijn en God zelf zal bij hen en hun God zijn." En omdat de Heere alzoo tot hem gezegd had: ,,Ziet, Ik maak alle dingen nieuw" en hem het uitzicht had ontsloten op de verdwijning dezer eerste dingen, wanneer God alle tranen van hunne oogen afwisschen zal en de dood, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite meer zal zijn, daarom liet de Heere hem inzien in de verborgenheid der godzaligheid, die groot is en kon hij profeteeren van het wonder der vleeschwording des Woords, van den Zoon, die ons gegeven, van het Kind, dat ons geboren is, van Hem, wiens naam Wonderlijk, en Raad, sterke God en Vader der eeuwigheid, maar ook de Vredevorst-is.
En zoo toonde hem de Heere, hoe uit den afgehouwen tronk van Isaï Hij moest opkomen, op Wien de Geest des Heeren rusten zou. Aan Jesaja viel alzoo het voorrecht te beurt een Kerstfeest te vieren, eeuwen voordat Hij is verschenen, terwijl de tijden donker waren en de profeet ontroerd was bij den aanblik van de ellende des volks.
Maar dat is nu juist ook hier in het oog vallend. De geschiedenis wentelt zich om hare drie spillen van schepping, herschepping en voleinding. Doch het licht over de eerste en de laatste gaat op in Hem, in Wiens lijden en sterven die wederbaring wordt voltrokken. Dus heeft Jesaja mogen zien, hoe de weelde van het paradijs het beeld kon zijn van de heerlijkheid dier voleinding, die in den Middelaar Gods en der menschen werd aangebracht. Daarom ging in den Kerstnacht, dien Jesaja mocht doorleven, hem het licht op over den jongsten dag, die aanbreken zou.
Als een schilder dier toekomst doopte hij zijn profetisch penseel in de kleurenpracht van het eerste paradijs en maalt hij ons een beeld van wat zijn zal, wanneer de zuivere rivier van het water des levens, klaar als kristal, zal voortkomen uit den troon Gods en des Lams, wanneer in het midden harer straat, en op de eene en de andere zijde der rivier de boom des levens geplant zal zijn, die de twaalf vruchten voortbrengt, van maand tot maand gevende zijne vrucht, en welks bladeren zijn tot genezing der heidenen. En zoo moest hij ook wel den Heere, zijnen God aanbiddend, staan voor eene nieuwe wereld, waarin geen vervloeking zijn zal, waarin de troon Gods en des Lams zal gebouwd zijn en Zijne dienstknechten Hem zullen dienen, daar zij Zijn aangezicht zien en Hij Zijnen Naam op hunne voorhoofden schrijven zal.
Dat toekomstbeeld teekent ons Jesaja als de vrucht van Christus' verschijning. Want Hij is de Koning, voor Wien de gerechtigheid de gordel Zijner lenden en ook de waarheid de gordel Zijner lenden wezen zal. In Christus is waarachtige gerechtigheid. Hij roept haar uit in de groote gemeente, houdt haar als een hemelsch licht in den nacht der menschelijke donkerheid. Hij predikt haar niet alleen, maar Hij brengt haar, voltrekt ze in het leven van zijn volk, voor hetwelk Hij de Heere onze gerechtigheid is. En zoo verschijnt Hij als het licht der wereld, en maakt Hij het waarachtig, dat wie in dat licht wandelt, in de duisternis niet dwalen zal.
Doch nu blijkt ook tevens waar de grond ligt van de ellende onzes tijds. Die gerechtigheid is er. Zij wordt als met bazuingeschal des hemels uitgeroepen over deze aarde, haar licht gaat in onzen zondenacht op, maar de duisternis begrijpt het niet. Reeds zoovele eeuwen zijn sinds den Kerstnacht voorbijgegaan en nog is er het einde niet. Van den gruwel der ongerechtigheid klimt de klacht des lijdens op uit de diepten der nooden, waarin de menschheid zucht. Nog zien wij, dat het is, zooals de dagen van Noach waren: ,,Zij aten en dronken, namen ten huwelijk en werden ten huwelijk gegeven." Nog is het als in de dagen van Lot, zij eten en drinken, koopen en verkoopen, planten en bouwen. Nog leven zij als in de groote verdrukking, hoedanige niet is geweest van het begin der wereld tot nu toe en ook niet zijn zal. Nog benauwt ons het rumoer der volken, verwekt door hunne ongerechtigheid en schijnt het, alsof de dag des Heeren terugwijkt naar mate de eeuwen voortschrijden. Ja, in onze dagen vooral zou er grond zijn voor de vreeze, dat Christus' rijk een einde heeft, dat opnieuw de machten der duisternis hare triumphen zullen vieren en weldra de eenige Naam, die onder den hemel gegeven is, waardoor wij moeten zalig worden, zal uitgeroeid zijn. Groote volken schijnen terug te vallen in de armen van een modern heidendom, zoodat alom de roep kan worden gehoord tot den strijd tegen Hem, die alleen de Vorst des vredes is.
Maar juist daarom is het zoo schoon, dat het Kerstfeest komt in de donkerste uren des jaars en het lied der engelen mag worden beluisterd van het „Vrede op aarde".
Dat is daarom zoo schoon, omdat het aan Gods kinderen in de verdrukking nieuwen levensmoed brengt. Het lied des vredes klinkt uit den hemel, de profetie des vredes is Gods belofte. Zijn Woord is eeuwig zeker! Zoo heeft Jesaja het paradijs-ideaal mogen opnemen en overbrengen in de toekomst van Hem, op Wien de Geest des Heeren is. Hij zelf heeft het ons voorzegd, hoe aan dien jongsten dag de geweldige wereldcrisis zal voorafgaan, die in den diepsten grond verwekt wordt doordat de gerechtigheid en de waarheid de gordel Zijner lenden is. De wereld van ongerechtigheid en leugen wil Hem niet. Daarom lijdt zij steeds dieper, steeds smartelijker. Doch hoe hoog het vuur harer vijandschap moge oplaaien, hoe ook Gods Kerk zal worden vervolgd, de ure komt, waarop Hij, die de gordel der gerechtigheid en der waarheid draagt, andermaal overwinnen zal. Die overwinning aanschouwde Jesaja en heeft hij bezongen in de beelden van het paradijs.
Als Hij komt, dan zal de ure daar zijn, die de dwazen dezes tijds meenen te kunnen laten aanbreken zonder Hem. Het heimwee der zondaren mag zich naar die heerlijkheid strekken. Toch zal zij niet komen, voordat Hij als Koning heerschen en de vijanden onder Zijne voeten leggen zal. Als Hij heerscht dan alleen zal de gerechtigheid en de waarheid heerschappij voeren. En dan ook alleen zal het paradijs-ideaal voor de menschheid vervuld zijn. Nu zien wij, dat zelfs bij het luidst aangeprezen vredesideaal de wolven het lam verslinden, de luipaard den geitenhok, nu hooren wij, hoe de leeuwen brullen, als het kalf hun ten buit toevalt. Nu is de beerin geen gezel van de koe en eten zelfs getemde leeuwen geen stroo. Nu is de adder een verraderlijk gevaar voor het argelooze kind en zou het roekeloos zijn de hand uit te steken in den kuil van den basilisk. Nu heerscht het vreeselijkste onrecht, worden zij vervolgd, die godzaliglijk willen leven in de vreeze des Heeren. Nu roepen nog met groote stem van onder het altaar de zielen dergenen, die gedood werden om Gods Woord en om het getuigenis, dat zij hadden en klinkt nog hunne klacht: ,,Hoe lang, o heilige en waarachtige Heerscher! oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet van degenen, die op de aarde wonen?" Ja, nu is dat nog zóó! Maar de profeet Jesaja heeft profetisch Hem aanschouwd, die de gerechtigheid en de waarheid als gordel Zijner lenden draagt.
En Hij is gekomen. In den Kerstnacht klonk het uit engelenmond van het kindeke Jezus: ,Vrede op aarde". En Hij is onze vrede. Hij heeft gezegd: „Vrede laat Ik u, mijnen vrede geef Ik u; niet gelijkerwijs de wereld hem geeft, geve Ik hem u." Laat ons het goed verstaan: niet gelijk de wereld haren vrede geeft. De vrede der wereld laat haar hart onveranderd en in haar hart is krijg, al zijn hare woorden gladder dan boter. Neen, Hij geeft Zijnen vrede, die alle verstand te boven gaat. En weldra komt de dag, waarop andermaal de profetie wordt vervuld en Jezus wederkomt als Overwinnaar. Dan zal de gerechtigheid en de waarheid als Zijn gordel blinken. En dan zal ook de dag komen, waarop Jesaja's paradijsbelofte schoone werkelijkheid wezen zal.
Doch daarom, laat ons in de donkerheid dezer tijden bedenken het woord: „Zoo Hij vertoeft, verbeid Hem, Hij zal gewisselijk komen." Ja, Hij zal komen en begroet worden door het gebed van Gods ware volk, dat dan ontvangen zal dien vrede, die in het hart des menschen niet is opgeklommen. Daarom, laat ons den Kerstzang beluisteren, het „Vrede op aarde" uit den hemel hooren klinken en dat hoorende, verstaan te midden van de nooden dezes tijds, waarom Jezus heeft kunnen zeggen tot ons: „Uw hart worde niet ontroerd en zij niet versaagd", want de Heere komt. En dan zal het Woord waarachtig blijken, dat wie op den troon zit, zegt: „Ziet, Ik maak alle dingen nieuw."
Zoo zij uw Kerstfeest een voorsmaak van den nieuwen levensdag, waarop de juichtoon uit duizend monden in alle talen en tongen weerklinken zal: Daar is Hij, in Wien wij hebben geloofd, op Wien wij hebben gehoopt, dien wij hebben liefgehad! Ja, daar is onze eeuwige Koning!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 december 1937

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Vrede op aarde

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 december 1937

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's