Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de laatste dingen. 1e serie. I.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de laatste dingen. 1e serie. I.

Van de voleinding in het algemeen.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nehemia 9 : 6. Gij zijt die Heere alleen, Gij hebt gemaakt den hemel, den hemel der hemelen en al hun heir, de aarde en al wat daarop is, de zeeën en al wat daarin is en Gij maakt die allen levend. En dat heir der hemelen aanbidt U.

Hoe zou het mogelijk zijn van Gods openbaring aangaande de laatste dingen iets te verstaan, indien Hij Zijn licht niet over de eerste dingen ons had laten opgaan. In de eerste dingen liggen de laatste opgesloten, want de laatste dingen voor ons zijn wezenlijk in het goddelijk wereldplan de eerste. De Heere kent Zijne werken van eeuwigheid en dus in hunne volkomenheid. Doch wij zien deze eeuwige eerste dingen Gods het laatst, wanneer Hij Zijn Raad voor onze oogen heeft verwerkelijkt. Het is met de gansche geschiedenis dezer wereld als met de plant, die opschiet uit den zaadkorrel. Zij was oorspronkelijk in dat zaadje verborgen, onzienlijk voor aller menschenoog. Zij was in dien zaadkorrel gegeven, zoodat uit den eikel slechts de eikeboom, uit het beukje de beukeboom opkomen kan. In de zaden sluimeren de planten, in de knoppen hare bloesems, in haar bloemen de vrucht en in de vrucht een rijke volheid van nieuwe schepselen der zelfde soort, die eerst gegrond was in het zaad. Zoo wordt het voor onze oogen geopenbaard, dat de dingen, die men ziet, niet geworden zijn uit dingen, die gezien worden. Die dingen, die niet gezien worden, waren er dus eerst, lang voordat wij ze konden waarnemen. Voordat wij de vrucht konden plukken en eten, haar konden zien rijpen, was zij op wondere, voor ons onverklaarbare, ondoorgrondelijke wijze, verborgen in het vaak kleine, nietige zaadje, dat de wind draagt op zijn adem en tot bevruchting brengt ter plaatse, waar ons oog het ontdekte. De onzienlijke dingen worden alzoo menigvuldig zichtbaar, openbaren hunne wonderbare, verborgene krachten en leeren ons, dat deze schepping gedragen wordt door ondoorgrondelijke, voor ons zintuiglijk leven wezenlijk onkenbare levensbeginselen. En in dat alles is het eerste, levenwekkende, slechts in zijne openbaringsvormen voor ons kenbaar, al blijft het naar zijn ware wezen voor ons een mysterie. Zoo wordt in al wat leeft, het eerste openbaar in zijn laatste.
En datzelfde geldt nu ook de gansche schepselenwereld. Zij sliep eenmaal in Gods eeuwige gedachte, want Gode zijn alle Zijne werken van eeuwigheid bekend. Jesaja heeft het zoo welsprekend gepredikt, als hij de vraag stelt: „Wie heeft den Geest des Heeren bestierd en wie heeft Hem als Zijn raadsman onderwezen? Met wien heeft Hij raad gehouden, die Hem verstand zou geven en Hem zou leeren van het pad des rechts en Hem wetenschap zou leeren en Hem zou bekend maken den weg des veelvoudigen verstands?' Ja, de Raad des Heeren is een eeuwige Raad en daarin zijn de gedachten Zijns harten. Daarom kan Hij zeggen: ,,Er is geen God meer en er is niet gelijk Ik, die van den beginne aan verkondigt het einde en van ouds af die dingen, die nog niet geschied zijn, die zegt: Mijn Raad zal bestaan en Ik zal al mijn welbehagen doen." Den Heere zijn dus al Zijne werken van eeuwigheid bekend, omdat Hij die in Zijn eigen goddelijk Wezen eerst eeuwiglijk dacht. Daarom is deze schepping geen spel van blind werkende krachten, maar zijn ook de blinde natuurkrachten evengoed als de engelen, dienaren, die Zijn welbehagen doen.
Daarmede is dus, wat wij menschen gewoon zijn het foeval te noemen, uitgesloten en gaat Gods souvereine majesteit in haar voorzienig bestel over het oneindig groote, zoowel als over het oneindig kleine. Hare heerschappij breidt zich uit over de diepte der hemelen, die hun schepselen-rijkdom onthullen in den helderen sterrennacht, zoowel als over hetgeen daar geschiedt in den waterdruppel, dien de microscoop ons openbaart als een wereld van levende wezens, onzichtbaar voor het ongewapend oog. Ja, zij heerscht over de millioenen hemelbollen, die zweven door de oneindige ruimten, gedragen door voor ons onvoorstelbare krachten, zoowel als over de stofjes der wereld, die zweven in de banen van het licht der zon. En in dat alles, hoe onbegrijpelijk het ons ook schijne, als wij het alles schijnbaar doelloos zien drijven voor onze oogen, openbaart zich dat eeuwig denken Gods, dat Salomo Gods Wijsheid noemt.
Deze Wijsheid is er dus eerst. Zij is er „van eeuwigheid gezalfd, van den aanvang van de oudheden der aarde aan. Als de afgronden nog niet waren, nog geene fonteinen klaterden, als geene bergen waren ingevest, geene heuvelen zich verhieven, toen de aarde nog niet was, noch de velden, noch zelfs het allereerste begin van de stofjes der wereld, toen was er die Wijsheid, dat eeuwige denken Gods. En daarom kan dan ook het eerste woord der Schrift ons zeggen: „In den beginne schiep God den hemel en de aarde." Dus de scheppende God is de Eerste, als zijnde, de Wezenaar. En Hij draagt de eeuwige Wijsheid, die ook het Woord is, bij God en God was. „Dit was", zoo zegt Johannes, „in den beginne bij God."
Het behoeft geen betoog, dat het licht, dat Gods Woord over de wording aller dingen laat opgaan, voor heel de wereldbeschouwing van Gods Kerk beslissend is. Daarmede toch is alle pantheïsme afgesneden, is eene ontwikkeling der wereld, als zou zij de zichtbaar-wording van het Wezen Gods zelve zijn, volkomen afgesneden. Want als de Schrift ons leert, hoe in den beginne God schept, dan is Hij, de almachtige Schepper des hemels en der aarde, eerst en voor alle dingen. Voordat er één schepselmatig wezen bestaat of bestaan kan, is God, die in eigen goddelijk Wezen, een licht is en gansch geene duisternis in Hem. Daarom zeide dan ook Salomo van zijne Wijsheid: „De Heere bezat mij in het beginsel Zijns wegs, vóór Zijne werken, van toen aan." Ja, van eeuwigheid zijt Gij God. En daarom is er besloten in zijn goddelijk Wezen het eeuwig goddelijk liefde-leven, waarin Vader, Zoon en Geest in de eenheid van het goddelijk Wezen het goddelijk, zichzelven algenoegzaam, eeuwig leven smaken. En in dat leven vlamt ook het ontoegankelijk licht van het eeuwig goddelijk denken, waarin Zijn eeuwig leven in eene eeuwige, ongestoorde werkzaamheid Hemzelven openbaar is.
En merk nu wel op: deze dingen heeft God geopenbaard in het Woord, waardoor Hij ook Zijne Kerk heeft geroepen tot het leven, opdat zij in deze schepping als hoofd der menschheid zijn Sprake zou verstaan. Als de Schrift zegt: „In den beginne schiep God", dan zegt zij dat niet, omdat Mozes zulk een groot philosooph was, niet daarom, dat er eene wijsbegeerte door hem was uitgevonden, die de grondslag kon zijn van Mozes' theologie. Niets van dat alles. De loochening van Gods Woord door de hedendaagsche theologie legt aan den wortel der visie van Gods Kerk eene philosophie, doch het Woord zelf laat ons zien, dat deze diepste Wijsheid niet door het denken van menschen, maar door het licht van Gods openbaring ons bereid is. Daarom, het licht van Gods Geest bereidde aan Gods Kerk die kennisse Gods, waardoor zij in de onmiddellijkheid Zijner openbarende daden Hem kent als Drager dier Wijsheid, die zeggen kan: ,,Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest". Gods Kerk leeft niet uit philosophie, maar de Heere zelve ontsloot hare oogen voor den persoonlijken God, die vóór alle schepsel is en het schepsel niet behoeft om God te zijn. En daarom ligt alle theologie, die haar uitgangspunt heeft in het maakwerk eener menschelijke dialectiek en philosophisch kunstwerk, onder den ban van Gods Woord. Dat Woord is niet uitgevonden door menschen, is geen product van philosophische dialectiek, behoeft ook niet den steun van deze uitingen van het door zonde bezwangerd, menschelijk geestelijk streven. Zooals het daaruit niet opkwam, zoo kan het er ook niet door bevestigd worden. Het Woord is als Gods geopenbaarde Woord in zichzelf machtig. Zoo min als Christus dialectiek en philosophie behoeft om de Koning der eeuwen te zijn en te blijven, zoo min behoeft het Woord der openbaring het menschelijk vernuft om een licht te zijn op ons pad en een lamp voor onzen voet. Gods Kerk ziet in Gods licht Het Licht.
Daarom kent alleen Gods Woord den Eeuwige, die alleen God is en het creatuur niet behoeft, opdat het aan Zijn Wezen iets zal toebrengen. De Heere is alleen God en niemand meer. En daarom is er ook deze wereld en kan Nehemia zeggen: „Gij zijt die Heere alleen, Gij hebt gemaakt den hemel, den hemel der hemelen en al hun heir, de aarde en al wat daarop is en al wat daarin is." De Heere God is de Eerste en de Laatste, het begin en het einde in al de volheid van Zijn persoonlijk goddelijk, aanbiddelijk Heilig en Drievuldig Wezen. En daarom is er de schepping niet noodwendig, omdat het eeuwig Wezen zich pantheïstisch in haar zou ontwikkelen, doch alleen, omdat Hij wil, dat zij geschapen worden zal.
Dat heeft nimmer de wijsbegeerte van Griek of moderne idealisten kunnen uitdenken. De scheppingsleer is geene vrucht van de denkkracht van geniën, maar God zelve heeft Zich alzoo aan Zijne knechten geopenbaard. En daarom kan Gods Kerk zich nimmer verdragen met het pantheïsme der gevallen wereld, kan zij geen wereld kennen, die nevens God een bestaan zou hebben. En alle vragen, die het moderne denken dien aangaande heeft opgeworpen, hebben in de Schrift zelfs geen plaats kunnen vinden, omdat, waar het licht van Gods openbaring de ziel vervult, er slechts kan overblijven voor de ontdekte zondaarsziel de belijdenis: „Gij zijt die Heere alleen." Daarvoor heeft Gods volk geen philosophische redeneeringen, geen bewijzen voor Gods bestaan noodig gehad, zoo min als het ooit gevraagd heeft naar een redebewijs voor zijn eigen bestaan. De Heere verschijnt met Zijn openbaringslicht voor het bewustzijn van Gods Kerk en daar belijdt zij:-„Gij zijt die Heere."
Zoo vangt Gods Woord aan met ons te zeggen: „In den beginne schiep God", met dus ons te openbaren, dat God de Heere is, afgedacht van alle creatuur. En dat licht gaat op door de gansche Heilige Schriftuur. Ja, de hemelen zijn er en de aarde is en alle mensch, en alle dier en alle plant en al wat daar roert, de sterren des hemels en de zandkorrel op de stranden en alle golf, die zich breekt op de kustlijn, het is er alles, omdat de Heere is en in het aanzijn riep. Doch dat weten wij niet door menschelijke wijsheid en wetenschap, het werd niet bereikt door de vlucht van het menschelijk denken, maar alleen door God zeiven aan Zijne Kerk geopenbaard. Daarom zingt de Psalmist: „O Heere, onze Heere! hoe heerlijk is uw Naam op de gansche aarde! Gij, die Uwe majesteit gesteld hebt boven de hemelen." Krachtens dat licht van Gods openbaring zelve heeft hij een inzicht gehad in het diepe onderscheid tusschen God en zijne schepselen, kende hij die schepselen-wereld in hare volstrekte afhankelijkheid van het goddelijk Wezen.
En daarom is er de schepping dan ook alleen krachtens den wille Gods en niet als vrucht van een mechanisch worden, van een proces van ontwikkeling, waarin het goddelijk Wezen, zooals de wijsbegeerte leert, Zichzelven in de redelijke schepselen bewust worden moet. Dat is reeds daarom niet zóó en kan het zóó niet zijn, omdat eene werkelijke oorzaak toch nooit zijn kan zonder haar effect. Een eeuwige oorzaak der wereld kan door ons menschen toch nimmer anders gedacht worden dan in eene eeuwige wereld zich verwerkelijkend. En wij zien voor onze oogen de waarheid bevestigd van de vergankelijkheid aller dingen. Zooals wij zeiven als elke dag opgaan, blinken en verzinken, zoo gaat de gansche wereld op uit een voor ons ondoorgrondelijk verleden. Zij is niet eeuwig en moest toch naar die leer der wijzen dezer eeuw noodwendig eeuwig zijn. En daartegenover leert ons nu Gods Woord, dat de wereld van eeuwigheid in Gods gedachte gedragen, alleen daarom is, wijl de Heere God heeft gewild, dat Zijne eeuwige scheppingsgedachte buiten Hem eene scheppingswerkelijkheid worden zou.
Zoo is er dus de schepping niet als het noodwendig voortbrengsel van eeuwige krachten, — want dan zou zij ook zelve eeuwig moeten zijn —, maar zooals de vier en twintig ouderlingen zongen: „Gij, Heere! zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid en de eer en de kracht, want Gij hebt alle dingen geschapen en door Uwen wil zijn zij en zijn zij geschapen."
Door Uwen wil, dus naar de vrijmacht van Zijn eigen goddelijk Wezen. Niet naar creatuurlijke noodwendigheid, maar krachtens den wille Gods is er de verwerkelijking eener wereld, zooals Hij die in Zichzelven van eeuwigheid dacht. De gansche wereld staat dus van eeuwigheid in volle heerlijkheid als een gewrocht der goddelijke Wijsheid voor het goddelijk Zelfbewustzijn. Want die Wijsheid zegt: „toen Hij de hemelen bereidde, was Ik daar." Ja, Zij „was een voedsterling bij Hem", zoodat zij dus in het eeuwig Wezen Gods gegenereerd werd. En omdat zij van eeuwigheid zóó was Gods vermakingen, te allen tijde voor Zijn aangezicht spelende, daarom is ook diezelfde Wijsheid in de wereld werkzaam, wanneer Hij wil, dat zij zal worden. Dus was zij daarin, als God de hemelen uitbreidt, de wereld bouwt als met een passer en een paslood en al wat de schepping te aanschouwen geeft, want Zij zelve zegt, dat zij was spelende in de wereld Zijns aardrijks. En ook de mensch, als beelddrager Gods, is er niet dan alleen, omdat hare vermakingen zijn met der menschenkinderen.
Zoo is dus de God der Heilige Schrift heel anders dan de Gods-begrippen der philosophen en der philosophische theologen en verschijnt Hij in Zijne openbaring als de levende God, die alle dingen draagt door het Woord Zijner kracht. In Gods Woord is hemel en aarde Zijne schepping, vrucht Zijner scheppende daden, maar daarom ook de uitdrukking van hetgeen Hij eeuwig heeft gedacht. En het wereldbeeld, zooals dit in God zeiven is, is dan ook Zijne wereld, waarin Hij, omdat het in Zijn Wezen is gegenereerd, van eeuwigheid een welbehagen heeft. Die wereld heeft Hij lief, want zij is Zijns, zoo lief, dat Hij Zijn eeniggeboren Zoon, waardoor Hij haar eenmaal in het aanzijn riep, gegeven heeft, opdat zij door die gave het door Hem in Zijne scheppende idee gegeven einddoel zou bereiken.
In de goddelijke Openbaring is dus de gansche schepping daar, omdat God wilde, dat zij zijn zou en in onderscheiding van Zijn Wezen werkelijkheid geworden, het beeld zou dragen van den Schepper. Het laatste doel der wereld is dan ook, dat in haar de wondere heerlijkheid van het goddelijk Wezen zelf zich openbaren zal. Zij is er tot Zijne verheerlijking, opdat er een creatuur zal zijn, dat als een schepsel tegenover Hem, Zijne heerlijkheid zal verkondigen, Hem noemend met den Vadernaam. En daarom, als Hij die wereld roept uit het niet-zijn tot het zijn, als Hij haar zet in onderscheiding van Zijn eigen Wezen, dan gloeit in die scheppende daad het vuur Zijner goddelijke liefde, schittert in haar de lichtende glans van Zijne souvereine, goddelijke Majesteit, die, als Hij schept, Zijne eere aan geen ander geven kan, maar heel die schepping zet, opdat zij Hem lof en aanbidding, eere en heerlijkheid geven zal. Daarom klonk de lofzegging van Nehemia: „En het heir der hemelen aanbidt U." Ja, dat wisten zij, dat doorgrondden zij, niet omdat zij zulke diepzinnige wijsgeeren waren, maar omdat zij waren opgestaan op hunne standplaats en lazen in het wetboek des Heeren huns Gods. Daarom klonk het in hunne vergadering: „Staat op, looft den Heere, uwen God, van eeuwigheid tot in eeuwigheid en men love den Naam Uwer heerlijkheid, die verhoogd is boven allen lof en prijs!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 januari 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van de laatste dingen. 1e serie. I.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 januari 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's