Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De wijzen uit het Oosten II.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De wijzen uit het Oosten II.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Matth. 2 vers 1—12. Toen nu Jezus geboren was te Bethlehem, gelegen in Judéa, in de dagen van den koning Herodes, zie eenige Wijzen van het Oosten zijn te Jeruzalem aangekomen, Zeggende: Waar is de geboren Koning der Joden? want wij hebben gezien Zijne ster in het Oosten, en zijn gekomen, om Hem te aanbidden. De koning Herodes nu, dit gehoord hebbende, werd ontróerd, en geheel Jeruzalem met hem. En bijeenvergaderd hebbende al de Overpriesters en Schriftgeleerden des volks, vraagde van hen, waar de Christus zou geboren worden. En zij zeiden tot hem: Te Bethlehem, in Judéa gelegen; want alzoo is geschreven door den Profeet: En bij Bethlehem, gij land Juda! zijt geenszins de minste onder de vorsten van Juda; want uit u zal de Leidsman voortkomen, die Mijn volk Israël weiden zal. Toen heeft Herodes de Wijzen heimelijk geroepen, en vernam naarstiglijk van hen den tijd, wanneer de ster verschenen was; En hen naar Bethlehem zendende, zeide: Reist heen, en onderzoekt naarstiglijk naar dat Kindeken, en als gij het zult gevonden hebben, boodschapt het mij, opdat ik ook kome en dat aanbidde. En zij, den Koning gehoord hebbende, zijn heengereisd; en zie, de ster, die zij in het Oosten gezien hadden, ging hun voor, totdat zij kwam en stond boven de plaats, waar het Kindeken was. Als zij nu de ster zagen, verheugden zij zich met zeer groote vreugde. En in het huis gekomen zijnde, vonden zij het Kindeken met Maria, Zijne moeder; en nedervallende hebben zij het aangebeden; en hunne schatten opengedaan hebbende, brachten zij Hem geschenken: goud, en wierook, en mirre. En door Goddelijke openbaring vermaand zijnde in den droom, dat zij niet zouden wederkeeren tot Herodes, vertrokken zij door eenen anderen weg weder naar hun land.

Over Jeruzalem naar Bethlehem.
Zoo zijn de Wijzen op reis gegaan, terwijl de ster boven hunne hoofden scheen. Zeker gaf de leiding des Geestes in hun hart richting aan hun tocht, zoodat zij den gewenschten koers vonden om te komen in het wondere land van den opgang der star uit Jacob, van oude tijden geprofeteerd. De Koning der Joden, de Vorst des vredes, was geboren. De ster diende hun nu als een lichtende fakkel. Wij zouden een vergelijking kunnen treffen met de wolk- en vuurkolom, die Israël leidde naar het beloofde land. Ja, wie Christus ontmoet, verkrijgt de beloften des tegenwoordigen en des eeuwigen levens.
Wat valt ons op bij deze Wijzen? Zij vergenoegen zich niet met de ster te bewonderen en haar met andere sterren te vergelijken, of het aanteekenen van haar verschillende standen, maar zij wandelen bij haar licht naar Hem, wiens ster zij was, voor wien zij lichtte en wiens instrument zij was om menschen tot Hem te leiden, die Hem niet kennen. Zij maakten dus een zeer practisch gebruik van deze ster. Daar vindt iemand een bladzij uit den Bijbel en leest: Bekeert u, want waarom zoudt gij sterven! Moet hij nu gaan peinzen: hoe zou dat bijbelblad hier zijn gekomen? óf zich bekeeren en ernst maken met de roepstem des Heeren? Zoo is er velerlei prediking in ons leven, die roept tot bekeering, tot vernedering en boetvaardigheid. Maar letten wij er op, zelfs bij het lezen van Gods Woord en bij het nederzitten onder de bediening des Woords? Letten de prediker en de hoorders er wel op, wat de Heere te zeggen heeft? De Heere maakte eenmaal aan Zijn dienstknecht Ezechiël bekend: Menschenkind, gij zijt hun als een, die een lied der minne zingt of een, die wel speelt. Ach, de hemel lokt niet en de hel verschrikt niet. Indien gij dan deze dingen weet, zalig zijt gij, zoo gij dezelve doet.
Dezen Zaligmaker moeten zij zoeken, wiens ster zij zien aan den hemel hen voorlichtend op hun tocht, waar de wereld haar schouders over ophaalt en spottend lacht. Wij willen hiermee niet zeggen, dat de ster voortbewoog, maar dat zij aan den nachtelijken hemel schitterend voor de Wijzen eene sprake deed uitgaan van den geboren Koning en hen opwekte tot voorttrekken. De reis zelf toch zal geleid hebben langs de bekende karavaanwegen dier dagen naar het land Kanaan, met zijn stad Jeruzalem.
Is het heden geen goede tijd om op pad te gaan, om te zoeken? Hebt gij genoeg aan de preek, aan Gods Woord zonder den God des Woords; aan de boodschap van Christus zonder den Christus zelf? Zijt gij ermee ingenomen een bekeerden vader of moeder of kind te hebben, maar is het u geen prediking, dat gij zelf bekeerd moet worden en dat er haast bij is? Gij stond aan het sterfbed van een uwer dierbaren en de glans des hemels lag op het gelaat, terwijl de vrede ruischte door het sterfvertrek, werd het u een ster van Jezus om u te leiden tot het Woord en zoo tot Hem, die gekomen is om het verlorene te zoeken? Ook in het heengaan onzer godvreezende verwanten liet Hij zien wat het zegt, dat Hij den prikkel des doods wegnam door dien in eigen hart te laten indringen.
Wat zijn wij onachtzaam. Want alles moest ons prediken, dat deze wereld voorbijgaat en wij Gods Koninkrijk niet zullen ingaan, tenzij wij dezen Jezus bezitten tot ons deel. Zooveel meer licht omstraalt ons nu dan de Wijzen nog hadden; de Openbaring is verrijkt en wij hebben nu het volledige Woord Gods, maar de achteloosheid is zoo ontstellend groot. Hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zoo groote zaligheid geen acht geven.
De duivel vermaakt zich over die achteloosheid, maar wordt ongerust wanneer er een is, die begint te luisteren voor zichzelf en zich het heil zijner onsterfelijke ziel gaat aantrekken. Ongetwijfeld heeft satan den tocht van deze Wijzen met zorg aangezien, maar verhinderen kon hij hun reis toch niet.
Ook bekommeren de Wijzen zich niet over het oordeel van anderen, want zij bedachten, dat die anderen hunne ziel niet gelukkig konden maken. Hoeveel menschenvrees kan er toch zijn, die voortkomt uit valsche schaamte en gebrek aan kracht des geloofs en trekking der liefde. Nicodemus ging des nachts tot Jezus uit vreeze voor de Joden, maar toch zouden wij wel wenschen, dat er velen op pad gingen en alles verlieten om Christus te zoeken, al was het dan nog des nachts. Nicodemus moet toch openbaar komen en zal staan bij het kruis als anderen vluchten en het met den Nazarener schijnt gedaan te zijn.
De wereld van binnen en van buiten zoeken zeker de ziel in verwarring te brengen, maar als dan het oog weer geboeid wordt door Zijne ster, dan waakt opnieuw de begeerte met kracht op: LI zoekt mijn hart, mijn leven zal versterven zonder U en verder gaat het naar... Bethlehem. Ook zal ervaren worden: wie zoekt, die vindt; tot wien van den Huize Israëls heeft de Heere ooit gezegd: zoek Mij tevergeefs?
Wij weten niet hoelang hun tocht heeft geduurd, noch welken weg zij hebben bewandeld; of zij alleen des nachts of des daags hebben gereisd, maar wel weten wij zeker, dat zij op weg waren naar den geboren Koning, dien zij zouden vereeren met geschenken.
In die tijden was het reizen veel moeilijker en gevaarlijker dan heden. Roofzuchtige stammen moesten vermeden. Doch zij ontzagen bezwaren noch gevaren. Het gevaar deed de Heere hen ontgaan. Hij leidde hen veilig, want Zijn goddelijk plan kan niet mislukken noch worden gedwarsboomd. Zijn raad bestaat en Hij doet al zijn welbehagen.
Zie, al ware de Christus in de ingewanden der aarde of in de diepten van den bodemloozen oceaan, zoo moesten wij toch niet rusten voor wij Hem hadden gevonden. Hij heeft zelf gezegd: wie niet haat zijn eigen leven, die kan mijn discipel niet zijn.
Op den weg naar Bethlehem ontbreekt het aan beproevingen niet. Hoe het in dat opzicht is gegaan met de Wijzen vermeldt het Woord niet.
De Heilige Schrift staat gewoonlijk breeder stil bij het vinden der Waarheid dan bij het zoeken. Daar mogen wij ook wel op letten, want ach, het zoeken wordt in onze dagen soms zoo behandeld, dat men aan het vinden nooit toekomt en de zielen opbouwt in zichzelf, ondanks de vele zware woorden, die men gebruikt over het zoeken en ontdekking. Maar blijkbaar deed men de ontdekking niet, dat wij, gansch ontbloot, worden bekleed met de kleederen des heils. Zeker kennen al de pelgrims naar Sion de pijnlijke, soms zelfs zielschokkende vraag: zou ik ooit Bethlehem bereiken, ben ik niet op een dwaalweg en zal het aan de grenzen des tijds niet blijken, dat ik mij met alles bedroog?
Maar zij moeten Christus hebben, hun schuld moet verzoend worden. Zij dorsten naar vrede met God. Bange twijfelingen kunnen het hart pijnigen.
Toch mag niet worden vergeten, dat twijfelingen zonder meer ons geen pelgrim maken, nog minder, dat zij de plaats van Christus zouden kunnen innemen.
Het vleesch. liggende onder het werkverbond, kan de gangen van het genadeverbond nooit verstaan en redeneert steeds alsof Christus voor waardigen ware gekomen en niet voor doemschuldigen. Zoo zijn er vele ophouders naar Bethlehem. Wij hebben van noode, dat deze schijnbare nederigheid ons als vleeschelijke hoogmoed worde ontdekt, om ons over te geven aan de vrije genade. Wij zijn het heil in Christus volkomen onwaardig en het is bovendien eeuwig onmogelijk ons dat op eenigerlei wijze waardig te maken.
Op weg naar Bethlehem! Neen, wij hebben nu geen bepaalde ster meer aan den hemel, maar de beloften des Heeren zijn de sterren, die opgaan voor het oog der ziel om ons heen te wijzen naar Hem, in wien alle beloften Gods ja en amen zijn.
Gods Woord wijst altijd weer heen naar den Christus Gods. Ook de goddelijke waarheid kan bijzondere kracht uitoefenen op het hart, zoodat de weg wordt ontsloten naar Immanuël, al is niet bepaald van een belofte sprake.
Alleen als de Wijzen de ster zien, hebben zij goede hope, dat zij den geboren Koning der Joden zullen zien. En is het wel anders voor het hart ook heden? Hoe zal de reiziger langs eenzame paden zonder licht durven voortreizen? De moed zou hem ontzinken. Maar de Heere laat het niet ontbreken aan licht voor het hart telkens weer, aan ondersteuning. Zij gaan van kracht tot kracht steeds voort op het vaak doornige levenspad. Maar die den Heere verwachten, zullen zeker de kracht vernieuwen. Gods beloften kunnen niet falen.
Onze pelgrims hebben eindelijk de vermaarde stad Jeruzalem bereikt. Geen wonder, dat zij meenden in de hoofdstad des lands, het ook in Babel bekende Jeruzalem, dezen Koning te zullen vinden. In vroeger eeuw hebben de bewoners van Babel aan het gevankelijk weggevoerde volk in spot gevraagd: Zingt ons eene van de liederen Sions; en dan luidt het antwoord: Hoe zouden wij een lied des Heeren zingen in een vreemd land? Jeruzalem, zoo ik u vergete, zoo vergete mijne rechterhand zichzelve.
De Wijzen zullen hier wel teleurstelling ontmoeten, maar toch worden onderwezen, zoodat ook dit oponthoud vruchtbaar zal zijn voor hunne geestelijke kennis. Wij verstaan niet den geestelijken aard van Zijn Koninkrijk, wanneer wij niet worden onderwezen door Woord en Geest. Wij zouden Jezus zoeken in de groote stad Jeruzalem, terwijl Hij in Bethlehem, klein onder de duizenden van Juda, geboren is.
Eenige Wijzen uit het Oosten zijn te Jeruzalem aangekomen, zeggende: waar is de geboren Koning der Joden? Want wij hebben zijne ster gezien in het Oosten en zijn gekomen om Hem te aanbidden.
De Wijzen meenen, dat ieder in de stad Jeruzalem wel aanstonds van dezen Koning zal gewagen... maar ach! Hij zou van dit Jeruzalem zeggen: Jeruzalem, Jeruzalem, gij, die de profeten doodt en steenigt die tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb Ik u willen bijeenvergaderen gelijk eene hen hare kiekens bijeenvergadert, maar gijlieden hebt niet gewild. Uwe plaats worde u woest gelaten.
Zij zijn vervuld met hetgeen zij door deze ster hadden geleerd bij Geesteslicht. Zoo gaat het ieder, die op weg is naar Bethlehem. Waar het hart vol van is, loopt de mond van over. Als op Paaschmorgen Maria staat bij het ledige graf, vraagt zij: zeg mij, waar zij Hem gelegd hebben en ik zal Hem wegnemen. Zij meende, dat ieder even vol smart moest zijn als zij, nu zij het leven van haar leven zelfs niet in het graf bewaard zag. Hoe is het mogelijk, zoo rijst de vraag op in het hart van den mensch, die vervuld is met heilbespiegelingen over Koning Jezus, hoe is het mogelijk, dat niet iedereen Hem mint, op wiens lippen genade is uitgestort? Daarom gevoelt Gods kind zich zoo eenzaam in de wereld temidden zijner eigen omgeving, waar Jezus niet heerscht in hart en leven. Ik ben een vreemdeling op de aarde, gelijk alle mijne vaders, begeerig naar een beter vaderland.
Waar is de geboren Koning der Joden? Waar is Hij? Wij denken aan de vraag der Bruid: Hebt gij dien ook gezien, die mijne ziele liefheeft?
Niet het gerucht zijner daden brengt hen hierheen, maar het teeken, dat op zijn toekomstig Rijk doelde. Zijne ster. Indien nu de aanblik der ster krachtig op het gemoed der Wijzen heeft gewerkt, wee dan de traagheid, die ons Christus, nadat Hij zich als Koning aan ons kenbaar gemaakt heeft, met zoo koude harten doet zoeken, merkt Calvijn op.
Wij zijn gekomen om Hem te aanbidden. Dit was het doel. waartoe de ster verschenen was. Zij moest de Wijzen naar Judea lokken, om hen daar als getuigen en herauten van den nieuwen Koning te doen optreden.
Wij zouden echter niet durven zeggen, wat sommigen opmerken over dit aanbidden: Wat henzelven betreft, zoo kwamen zij niet om Christus eene godvruchtige hulde te brengen, hoedanige den Zone Gods betaamt, maar zij wilden Hem naar Perzisch gebruik als een zeer voortreffelijk Koning begroeten. Waarschijnlijk toch hebben zij geen andere meening aangaande Hem gekoesterd, dan dat Hij met buitengewone macht en waardigheid begiftgd zou worden, in dier voege, dat alle volken Hem verdiende hulde en eerbied zouden bewijzen. Het is ook mogelijk, dat zij zich bij voorbaat van zijne gunst wilden verzekeren, opdat Hij hun genegen zijn mocht als misschien eenmaal het Oosten voor Zijne heerschappij zou moeten bukken. (Aldus Calvijn.)
Maar wij zullen toch wel niet mistasten als wij hier meer vermoeden dan louter werk van algemeene genade en in de Wijzen eerstelingen der heidenen zien door Gods Geest bewerkt, ook al kunnen wij niet nader bepalen hoe 't met het geloof was gesteld bij deze Wijzen. Doch dat behoeft ook niet. In ieder geval mogen wij nadere toepassing maken, afgezien dan van de Wijzen aangaande het komen tot Christus en het aanbidden aan Zijne voeten.
Waar is Jezus, waar is Sions Vorst en Koning, want wij hebben van Hem gehoord en Zijne ster gezien. Hij is er. Wij weten, dat wij geen kunstig verdichte fabelen volgen, maar Christus is voor ons een waarachtige werkelijkheid geworden. Hij is de ware Messias, van God gezalfd reeds van eeuwigheid af. Ik toch heb mijnen Koning gezalfd over Sion, den berg mijner heiligheid. Ja, deze Koning regeert wijs, rechtvaardig en zacht. Hij vergadert, beschermt en bewaart Zijn onderdanen tegen alle machten, die zich tegen Zijn Rijk keeren en zij zullen met Hem als koningen heerschen tot in alle eeuwigheid. Zijn arm regeert met almachtige kracht en wordt door liefde bewogen. Zalig, Hem hulde te bieden; den gouden scepter aan te raken als wij als misdadiger tot Hem naderen: met een: kom ik om, dan kom ik om, op de lippen. Hoewel deze Koning van eeuwigheid is gezalfd, zoo is Hij evenwel geboren. Geboren in den tijd uit de maagd Maria; daarom noemt men den naam dezes Konings: Wonderlijk. Daarom noemt deze Koning Zijne onderdanen: broeders. Maar Hij is meer dan Koning. Hij is ook Priester om voor Zijn volk te offeren en te bidden. Hoe zalig is het volk, dat naar Zijn klanken hoort. Ja, Hij is Koning tot in eeuwigheid, maar... Zijn Koninkrijk is niet van deze wereld. Het Koninkrijk Gods is rijk der hemelen.
Waar is Hij? Hebt gij ooit met een verlangend hart die vraag gesteld, zooals onze Catechismus, na het stuk der ellende te hebben behandeld, de vraag stelt: is er nog een weg om deze straf te ontgaan en wederom tot genade te komen? Ja, die weg is er en die weg is Jezus zelf. Waar is Hij? Hij is daar, waar het leven ons ontzinkt, waar het oordeel Gods ons treft, waar onze ziel wordt verteerd door zondesmart en Godsgemis. Hij zegt: zie, hier ben Ik, zie hier ben Ik, als wij geen uitkomst zien en daar niemand is, die ons helpt.
Hij is daar, waar twee of drie in Zijnen naam vergaderd zijn. Hij is daar, waar de hel zich opent om ons levend te verslinden, om ons op te vangen in zijne almachtige armen en te dragen op den schouder Zijner sterkte. Waar is Hij? Hebt gij Hem sedert lang wellicht niet ontmoet? Hij is daar, waar Zijn Woord wordt bediend en Zijn sacrament wordt uitgereikt, naar den eigen eisch van dat Woord.
Ik zal tot hem inkomen en Avondmaal met hem houden en hij met mij. Openbaar U aan ons, gelijk Gij u niet openbaart aan de wereld. Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns.
Navraag naar Jezus! Ach, dikwijls bij degenen, die misschien u uit de Schrift eenige opheldering kunnen geven, maar Hem niet aanschouwden in het geloof. Vertel mij van Jezus; zeg mij toch hoe dierbaar Hij is, hoe welluidend zijn stem, want als zijn ster zoo schoon is, wie moet Hij zelf dan wel zijn!
Wij hebben gezien Zijn ster in het Oosten en zijn gekomen om Hem te aanbidden. Waar is de geboren Koning der Joden?

De reizigers werden wel diep teleurgesteld door hetgeen zij in Jeruzalem wedervoeren. Daar was geen vreugde, geen bekendheid zelfs met de geboorte van dezen Koning, wiens ster de Wijzen hadden gezien. Neen, de gedachte kan geen post vatten in hun hart: laten we maar wederkeeren in ons land, wij hebben ons vergist. Neen: wij hebben zijn ster gezien, waar is de geboren Koning der Joden? Die geheimzinnige persoon schijnt zelfs in het land, waar hij Koning zal zijn, niet bekend te wezen. Zoo worden zij geschokt en beproefd, maar één ding weten zij zeker, dat zij Zijne ster hebben gezien. Hij is geboren. Groote, zware beproevingen op den weg naar Jezus worden vaak gekend juist als wij het doel der reize haast hebben bereikt. Dan is dubbele genade noodig om niet in eigen vleeschelijke overleggingen te worden verstrikt, om niet moedeloos ineen te zinken, om niet gramstorig te worden en kwaad te denken van den dienst des Heeren. Gelukkig als wij in grooten nood mogen zeggen: tot wien zullen wij henengaan, Gij hebt de woorden des eeuwigen levens. Maar het kan alles zoo donker worden, dat geen lichtstraal meer wordt gespeurd. Waarheen? Ik kon noch vóór-, noch rugwaarts treên, gansch omringd ter dood. Het schijnt, dat de Wijzen ook de ster uit het oog verloren. Dat zal wel opgemaakt moeten worden uit hetgeen straks wordt gezegd, als zij weer buiten Jeruzalem zijn gekomen: En zie, de ster ging hun voor en als zij de ster zagen, verheugden zij zich met zeer groote vreugde. Het blijkt dus, dat zij geducht in de war hebben gezeten,* geen raad meer wisten. Ze waren geschokt en ontroerd. Hieruit blijkt toch ook, dat het maar geen ijdele nieuwsgierigheid was, die hen dreef, maar wezenlijke zielsbelangstelling naar den geboren Koning der Joden.
Zoo worden zij op hun weg naar Bethlehem geleid langs wegen, die zij niet gekend hadden, langs paden, die zij niet geweten hadden.
Zoo gaat het toch nog bij den zoekenden zondaar, die het doel nadert en diepe beproevingen, zielschokkende ontmoetingen mee moet maken. De ster uit het oog verloren! Het schijnt, dat alle beloften, waarop zij wel eens mochten hopen en pleiten, niet meer te vinden zijn in het Woord. Anders, als zij in de benauwdheid zaten, sprak de Heere nog wel eens, althans, zelfs al verborg Hij zijn aangezicht, dan openbaarde Hij toch nog de liefde van zijn hart, maar nu... alles donker, dagen lang, wat zal er nog van worden? Het komt zeker*goed en zij zullen opnieuw adem halen na veel bangen tegenspoed. Zij zullen de haven hunner begeerte bereiken en anker werpen in den bodem van Gods eeuwig welbehagen in Christus. Maar het kan wel zwaar vallen en toch... wilt gijlieden ook niet weg gaan? Als gij wederkeeren wilt, welnu, doe het. Gij hebr er den tijd toe. Ja, nu heb ik een teere snaar aangeraakt en het oog wordt betraand, het hart bloedt... Niet wedergekeerd, zoo lezen wij van de godvreezende vaderen, want zij zochten een beter vaderland, en de stad die fundamenten heeft, welker kunstenaar en bouwmeester God is. Achtende de versmaadheid van Christus meerderen rijkdom te zijn dan de schatten van Egypte. Maar gelijk de Wijzen in Jeruzalem een zware proef doorstonden, moet ook menigeen paden doorwandelen op weg naar Bethlehem, waar zon noch maan haar licht op werpt, ja zelfs geen sterreglans zijn schijnsel geeft.
Maar wat gebeurde er eigenlijk in Jeruzalem?
Zij maken kennis met een Koning, die belangstelling voor het Kindeke veinst.
De koning Herodes nu, dit gehoord hebbende, werd ontroerd en geheel Jeruzalem met hem.
Neen, we gaan nu niet over Herodes handelen, maar concentreeren onze aandacht op hetgeen den Wijzen wedervoer. Op den geboren Koning der Joden.
Diep was het volk der Joden gezonken, dat zij geen Davidide op den troon hadden, maar een Idumeër, die bovendien afhankelijk was van den keizer te Rome, en aan hem zijn gezag te danken had. Jeruzalem wordt geregeerd door een Edomiet, een Edomiet van de laagste soort. Zelfs Ezau won het nog van hem. uit wiens geslacht hij was. In zijn hoedanigheid van koning juist haat hij alles en allen, die zijn bewind dreigden aan te randen. Als het gerucht waar was. dat tot hem doordrong, dat namelijk de Koning der Joden geboren was, zooals eenige Wijzen uit het Oosten hadden verteld, dan liep zijn regeering gevaar. Hij kwam door dit gerucht in beroering en geheel Jeruzalem met hem. Maar was hem dan niets bekend van hetgeen den laatsten tijd in Bethlehem was voorgevallen?
Blijkbaar niet, evenmin maakte Jeruzalem zich druk met de vraag of de Messias was geboren. Zeker, de herders hadden op hun terugreis naar hunne kudden verteld van het Kindeke, maar meer toch ook niet. Hanna en Simeon hadden Hem beleden in den Tempel en van Hem gesproken tot allen, die de verlossing in Jeruzalem verwachtten. Maar dat waren weinigen, menschen, die den Tempel bezochten en zeker wel wisten, hoe gevaarlijk Herodes was.
Bovendien, als de Heere iets verborgen wil houden, wordt het zeker niet ontijdig bekend, bekend bij degenen, die pas later aan de orde komen om een taak te vervullen, een oordeelstaak, in den gang der godsopenbaring en derlotgevallen van Christus.
Aan Herodes was zeker niet onbekend, dat den Joden een koning was beloofd, die den droeven en vervallen staat van hun rijk zou omzetten in een gelukkigen. Het gerucht van een toekomstigen koning was bovendien wijd en zijd verbreid ook onder de volkeren van rondom. Herodes had geen besef van den aard van dezen Koning en wilde het rijk aan zich behouden. Had hij de profetiën door zorgeloosheid veracht, nu wordt hij door de herinnering er aan, door het gerucht der Wijzen, plotseling verschrikt.
Het was zeker een droevig feit, dat de geboorte van Immanuël tot een' beroering werd. „God behoede ons voor de heerschappij van Christus", dat is echter de taal van het natuurlijke hart, in welke vormen deze leuze zich ook moge aandienen, tot de meest vrome toe. Het willen blijven zitten in eigen bestaan, het spreken over de vijandschap tegen God en het roemen van de vrije genade met de lippen, zonder die vrije genade te kennen noch te begeeren, is er ook een vorm van, helaas! De ervaringen op dit gebied zijn wel zeer droevig in onze dagen. Wee toch degenen, die van deze verwording mee de oorzaak zijn. De Heere zal het zeker zien en zoeken, want Hij is een God des gerichts.
Het ik in de stad menschenziel, die een Jeruzalem des vredes moest zijn, gunt hem den zetel niet in het binnenste, maar roept: weg met dezen, ik wil koning blijven. Geheel Jeruzalem met hem. Herodes heeft lotgenooten. Het kan zijn, dat zij door aanhoudende oorlogen uitgeput en verlamd een ellendige en wreede slavernij, maar waarbij hun uitwendige vrede werd gelaten, hun niet alleen dragelijk, maar zelfs gewenscht voorkwam.
Zoo zien wij, hoe weinig voordeel zij trokken uit de slagen met de geeselroede Gods. Zelfs de beloofde verlossing werd hun een walg. Ook waren zij blijkbaar beducht voor verandering, die hun wellicht nog grooter onheil kon brengen, omdat zij Herodes genoeg kennen in zijn gruweldaden.
Herodes veinst belangstelling in den geboren Koning. Hij wil er meer van weten. Daarom roept hij de Wijzen in het geheim tot zich en vernam naarstiglijk van hen den tijd wanneer de ster verschenen was.
Openhartig vertellen zij dien vos alles, wat zij weten en meenen, dat deze vorst even zeer belang stelt in dezen Koning als zij. Kent gij reeds al die geveinsde, goddelooze belangstelling in het Kindeke van uw vleesch? En in het nastreven van het doel om van Hem verschoond te blijven, zijn de kinderen dezer wereld voorzichtiger in hunne geslachten dan de kinderen des lichts, om Hem Zijne eer te doen toekomen.
Zoo ver gaat Herodes, dat hij aanbidding huichelt.
Zoo verdorven is het menschelijke hart.
Moogt gij zeggen: U zoekt mijn hart, mijn oog blijft op U staren? Die zoekt, die vindt en die klopt, dien zal opengedaan worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 januari 1938

Gereformeerd Weekblad | 1 Pagina's

De wijzen uit het Oosten II.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 januari 1938

Gereformeerd Weekblad | 1 Pagina's