Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de laatste dingen. (1e serie.) VI.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de laatste dingen. (1e serie.) VI.

Van de voleinding in het algemeen.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jesaja 30 : 26. En het licht der maan zal zijn als het licht der zon en het licht der zon zal zevenvoudig zijn als het licht van zeven dagen, ten dage als de Heere de breuk Zijns volks zal verbinden en de wonde, waarmede het geslagen is, genezen.

Hoewel er dus voor ons verstand geen samenhang te ontdekken valt tusschen het natuurgeschieden en de zedelijke toestanden der menschen, wordt dat verband toch in Gods Woord gelegd. De Heere openbaart het ons zoo, dat er tusschen de procesmatige ontwikkeling van den kosmos en het geestelijk leven der menschheid eene betrekking bestaat. En wel van dezen aard, dat geweldige omkeeringen, die op deze aarde plaats grijpen, catastrophen, die vreeselijke gevolgen met zich brengen voor de menschen, verschijnen in het licht der goddelijke gerechtigheid. Zij worden ons voorgesteld als straffen Gods over der menschen ongerechtigheid. De strekking daarvan is niet ons deze als tuchtmaatregelen over de bepaalde zonden van een bepaald persoon voor te stellen, maar zij verschijnen als een goddelijk strafgericht over de algemeene zedelijk-degeneratieve toestanden, dus over sociale ongerechtigheden, die de gansche menschheid betreffen, zooals met den zondvloed het geval was, of ook volkszonden, met name van Israël of ook wel van andere volken. Het blijkt dus, dat Gods Woord leert, hoe in deze wordende wereld, die in hare ontwikkeling procesmatig voortschrijdt, de ééne, eeuwige Godsgedachte verwerkelijkt wordt op zulk eene wijze, dat daarbij, wat wij het natuurproces noemen, in hoogere eenheid verschijnt met de historische ontwikkeling, die de menschheid doorloopt. De wereldbeschouwing der Heilige Schrift is dus eene diepzinnige, alomvattende beschouwing, waarin alle dingen, groote en kleine, natuurlijke en geestelijke, als verwerkelijking van Gods scheppende gedachten met elkander saamhangen. Niets staat daarin op zichzelf en elk moment verkreeg daarin eene functie, die het krachtens Gods ordinantie toekomt.
Dat beteekent dus niet, dat wij menschen die functie steeds kennen en den samenhang steeds kunnen doorgronden, maar wel, dat wij door het geloof verstaan, dat er die samenhang is en ook, dat deze openbaar wordt. De Kerk Gods heeft daarom hare bede- en dankdagen ingezet, die toch immers geen zin zouden hebben, indien zij niet door het licht van Gods Geest geleid en geleerd, verstond, dat er tusschen het geestelijk-zedelijke leven eenerzijds en de natuurprocessen anderzijds verband ligt.
En zoo wordt het dus duidelijk, dat Gods kinderen ook in hun eigen leven van die betrekking tusschen het geestelijk spoed en ramp hen treft, dan leert de Heilige Geest hen in en lichamelijk-materieel leven besef krijgen. Wanneer tegende ontdekking voor hetgeen zij waarlijk zijn voor Gods aangezicht, zich te verootmoedigen en te vernederen onder de krachtige hand Gods. Zij leven onder het licht van Gods voorzienige leiding, waarin niet alleen zegen, maar ook de tuchtroede hare bestemming heeft, zoodat zij leeren God in het recht te stellen, wanneer Hij hen leidt langs wegen van smart, of ook Hem met dankerkentenis verheerlijken, wanneer zij moeten getuigen van Zijne gunst en weldaden, die onverdiend ontvangen werden.
Zoo ligt het dus voor de hand, dat deze in het bevindelijke leven van Gods kinderen voorkomende ervaringen er niet zouden kunnen zijn, indien het geloof niet in hen leefde, waardoor zij verstaan, dat er tusschen de natuurlijke en geestelijke verschijnselen eene hoogere eenheid bestond, die in de hand des Scheppers is gelegd. Ja, indien dit geloof er niet was, er zou tusschen God en Zijne kinderen geen levensgemeenschap kunnen zijn. Deze wereldbeschouwing is dus gegrond in het leven van Gods volk, zooals de Heere dit wekt door den Heiligen Geest. En zoo heeft Hij het ons dan ook in Zijn Woord geopenbaard. Het gebedsleven zou zonder dit geloof geen bestaansgrond hebben en het geloof in God, die wonderen doen kan, evenmin. Zoo zou dus alle rijkdom der vertroosting, die in geloof en hope en liefde aan Gods volk geboden wordt, zonder dezen vasten grond der dingen, die men hoopt en dit bewijs der zaken, die men niet ziet, moeten verdwijnen.
Welnu, in dit zelfde licht verschijnt reeds onder het Oude Verbond de gansche menschheidsgeschiedenis als samengeweven met wat er in de natuur geschiedt. De ontwikkeling van den ganschen kosmos, al wat er in het heelal geschiedt, wordt ons in Gods Woord voorgesteld als in samenhang met de geschiedenis der menschheid, met name ook in verband met het geestelijk levensproces, dat zij doorloopt, zich voltrekkend. In dat licht verschijnt, zoowel de heilsdaad Gods, als Zijne gerechtigheid, die in Zijne oordeelen openbaar wordt. In het Oude Testament treedt de Messiaansche verwachting, de komst van Gods Koninkrijk, als onderwerp der profetische prediking in dit licht op den voorgrond.
De profetie laat ons den donkeren achtergrond zien van een degenereerend volksleven, dat een groote tegenstelling vertoont met de Godsopenbaring, die aan het uitverkoren volk te beurt is gevallen. Als een helder licht schijnt de lamp der profetie te midden van den nacht, waarin het volk zedelijk verkeert, Dat volk staat onder den machtigen invloed van de heidensche volken, te midden waarvan Israël leeft. Het was maar al te zeer een „afhoereerend" volk, dat de vreemde goden diende en de gebruiken der heidenen navolgde. En te midden van dat verzondigde Israël ontsteekt Gods Heilige Geest de lamp der profetie. En in die profetische prediking zijn nu ook dezelfde twee lijnen te ontdekken, die overeenkomen met de twee wegen, waarvan Mozes getuigd heeft in deze woorden: ,,Ik neem heden tegen ulieden tot getuigen den hemel en de aarde: het leven en den dood heb ik u voorgesteld, den zegen en den vloek! Kiest dan het leven, opdat gij levet, gij en uw zaad, liefhebbende den Heere, uwen God, Zijner stem gehoorzaam zijnde en Hem aanhangende" (Deut. 30 : 19).
Zoo gaat er dan ook door de Schrift eenerzijds de lichtende gouden streep der beloften, die getrokken wordt door de genade Gods, die verheerlijkt wordt in de verkiezing, roeping, rechtvaardigmaking en zaligmaking van Zijn volk. En anderzijds verschijnt daarbij de donkere wolk der oordeelen Gods over het ongehoorzame Israël, dat „afhoereert" van achter den Heere en de heidenen navolgt in hunne eerediensten niet alleen, maar ook in hunne practijken. Zoo zeide Jeremia: „Gijlieden dan, hoort niet naar uwe profeten en naar uwe waarzeggers en naar uwe droomers en naar uwe guichelaars en naar uwe toovenaars, dewelke tot u spreken, want zij profeteeren valschheid". Het navolgen dezer valsche profeten brengt het oordeel. Zoo verschijnt Gods Woord als een licht in de duisternis, waarin het volk wandelt, dat de eene man Gods te midden van eene vijandige bende, die bij de massa gehoor vond en haar ten verderve leidde.
Het Godsrijk wordt dus voorgesteld als komende door, ondanks en onder alles, dat wijst op den ondergang van de cultureele ontwikkeling, die Israël deelachtig is geworden en die het volk verliezen zal, omdat het afgleed van den grondslag, waarop de Heere het in Zijne verkiezende daden had gesteld. Dit nu is een eigenaardig, zeer bijzonder verschijnsel in de geschiedenis, dat alleen begrepen kan worden als vruchtgevolg van de geheel eenige, aan Israël te beurt gevallen openbaring. Want de geschiedenis leert, dat als een volk ondergaat, de leidslieden van dat volk, de grooten, die het leiden, aan de eene zijde komen met geheel valsche voorspiegelingen en aan de andere zijde met woorden, die getuigen van hopelooze matheid en met daden van moedeloosheid. Hun blik blijft in de nevelen bevangen. Zij vleien het volk en zij ontkrachten het volk. Daarvoor zijn zij valsche profeten. De waarheid zien zij niet, willen zij niet zien, zij sluiten er moedwillig eigen oogen voor en leiden zoo als blinden de blinde massa ten verderve. In de geschiedenis toch blijkt het steeds, dat de naakte waarheid alleen bestaat. Het ging met Israël en het gaat met de volken, die ten ondergang bestemd zijn, als met den stervenskranken lijder, tot wien de geneesheer en de omstanders spreken van gezondheid en naderend herstel, hoewel zij gelooven, dat de patiënt ten doode opgeschreven is. Zoo doen de valsche profeten met het volk, terwijl het volk graag misleid wordt en de wezenlijke waarheid haat, al zal zij ten laatste alleen bestaan.
Maar zie nu de profeten Gods. Zij zeggen Israël den ondergang aan. Zij staan bij het sterfbed, om zoo te zeggen, van het om zijne zonde lijdende volk, zeggen dat volk onverbiddelijk, soms in zeer krasse termen, den dood aan. Zij leggen het volk voor de eigen oogen des volks in zijn graf. Denk slechts aan Ezechiël 37, waar de profeet zegt, hoe de Geest des Heeren hem neerzet in het midden eener vallei vol doodsbeenderen. En te midden dier ontroerende werkelijkheid laten zij in den nacht der donkerheid des doods het lied des levens hooren, getuigen zij van eene machtige heilsdaad Gods. God de Heere zelve zien zij optreden met Zijne heilsdaden. Israël vermag zonder Hem niets. Zonder den Heere bleef er voor het volk niets anders dan het lot eener barende vrouw, die weeën en smarten kent, maar geen kind ter wereld brengt. Zegt niet Jesaja (26:18): ,,Wij waren bevrucht, wij hadden de smarten, maar wij hebben niet dan wind gebaard; wij deden het land geene behoudenis aan en de inwoners der wereld vielen niet neder." De Heere zelve alleen is de werkende oorzaak, als het aankomt op de redding. Maar Hij zal dan ook zelve komen en wonderen van genade doen.
Dat is dus het bijzondere in de openbaring Gods, dat te midden van den ondergang de profetie een licht laat opgaan, waarnaar het ware volk, het echte, uitverkoren Israël, hoopvol uitziet in het geloof, dat de Heere de dooden levend maakt, zoodat dit volk wordt opgeroepen in dien dood het lied des levens op de lippen te nemen: „Waakt op en juicht, gij, die in het stof woont!"
Dit zijn bundels van lichtstralen des heils, zooals geen ander volk deze heeft aanschouwd en die de historische ontwikkeling, die de menschheid doorloopen zal, ons te aanschouwen geven, zooals zij verschijnt voor Israëls bewustzijn onder de leering des Heiligen Geestes. Dit wijst heen naar Christus' komst, is dus eene Messiaansche belichting, waarin wordt aangekondigd een nieuw en ongekend komen Gods tot Zijn volk, waarbij Hij dan als de Koning der gansche aarde wordt voorgesteld. En het merkwaardige dezer profetische aankondiging is daarbij, dat zij steeds gegeven wordt in schoone, dichterlijke beelden, die er getuigenis voor afleggen, dat ook het geestelijke proces der openbaring door de mannen Gods wordt gezien in verband met het natuurlijk ontwikkelingsproces, dat hemel en aarde doorloopen. Zij spreken in beelden aan de natuur ontleend en kondigen ook het genade-vol komen Gods aan door te spreken van geweldige catastrophen op natuurlijk gebied. God zal komen, Hijzelve, om een geweldige omkeering geestelijk tot stand te brengen, zoodat een geheel nieuwe tijd zal aanbreken. Hemel en aarde worden in die beweging betrokken, waardoor alle verhoudingen zullen veranderd worden.
Een merkwaardig voorbeeld daarvan lezen wij in Jesaja 29, dat ons de ellende en de zonde des volks beschrijft op eene aangrijpende wijze. En dan plotseling zegt de profeet, dat het nog maar een kleinen tijd duren zal en dan wordt de Libanon een vruchtbaar veld. De dooden zullen hooren de woorden des Boeks en de oogen der blinden zullen zien, die uit de donkerheid en uit de duisternis zijn. Een rijk en heerlijk geestelijk leven zal Gods volk dan smaken en de groote ommekeer zal dus een nieuw leven aan Israël brengen. Hemel en aarde worden daarin betrokken, zooals in Jesaja 30 het ons omschreven wordt onder het beeld van een schoon landschap te midden van bergen en heuvels, waar de beekjes ruischen als de Heere komt. En om ons diep te doordringen van de wondere daden der genade, die Hij doen zal aan een verloren, diep schuldig, ellendig volk, zegt hij, dat het licht der maan zal zijn als het licht der zon en het licht der zon zal zevenvoudig zijn als het licht van zeven dagen. Daar wordt zeker als eene beeldspraak op zon en maan gewezen, welker licht wordt opgevoerd tot de hoogste volkomenheid, tot de volheid van Gods genade-kracht, als het er op aankomt de breuke van Gods volk te verbinden en de wonde te genezen, waarmede het geslagen werd. Tegen de vijanden komt ,,de Naam des Heeren", dus Zijn eigen goddelijk almachtig Wezen van verre en zij zullen Zijn gramschap ondervinden. Maar Gods volk zal de lofzang op de lippen worden gelegd.
Welnu, de wijze, waarop dat alles ons wordt beschreven, toont, hoe in de voorstelling der mannen Gods onder het Oude Verbond heel het wereldleven in hemel en op aarde als eene eenheid wordt begrepen, zoodat ook de geschiedenis van het geestelijk leven der menschheid is samengeweven met den ontwikkelingsgang van heel den kosmos. Dat geldt de genadedaden Gods, zoowel als de daden Zijner gerechtigheid in de voltrekking van Zijn oordeelen. Daaruit blijkt, dat Gods Woord over die eenheid der wereld en den samenhang van al wat geschiedt in hemel en op aarde, een bijzonder licht laat opgaan, opdat wij zullen verstaan, dat, zooals de zonde als een gif is, dat hemel en aarde in haar wezen aantast, ook de verlossing, die de Heere met de gave Zijns Zoons aanbrengt, eene wederbarende daad is, die voor de herstelling ook van geheel den kosmos beteekenis heeft. Het geweldige centrale in Christus' verschijning strekt zich uit over het gansche heelal. En in de voleinding zal het openbaar worden, dat, zooals van het eeuwige Woord geschreven staat, dat daardoor alles gemaakt is, dat gemaakt werd, zoo ook alles in Christus wordt vernieuwd en vernieuwd zal blijken, als de nieuwe hemel en de nieuwe aarde worden aanschouwd.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 februari 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van de laatste dingen. (1e serie.) VI.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 februari 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's