Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Remonstrantisme XXXIV.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Remonstrantisme XXXIV.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De tijden der Reformatie moeten wij ons niet voorstellen, als waren zij zonder vlek of rimpel en als onderscheidden zij zich door een machtige geestelijke opwekking zonder meer. Ja, die was er wel, maar we moeten ons die niet als zoo algemeen denken, dat men haar overal zag doorbreken. Het gold ook destijds als nu: wel velen geroepen, maar weinigen uitverkoren. In het verborgen, aan het oog der wereld onttrokken, kwamen Gods kinderen, die straks Gods getuigen zouden worden, te zamen in de zoogenaamde kerken onder het kruis, in huisgemeenten. Trigland vat in zijne Kerkelycke Geschiedenissen, f, 142b de belijdenis, waarom het in die Kruiskerken ging, aldus samen: „Zij hebben in het Pausdom verworpen en berispt twee dingen; de leer en den uiterlijken godsdienst. De leer in het punt van de eeuwige zaligheid of van het middel om daartoe te geraken. Dit stelden de Papisten in de werken en in de verdiensten derzelven. De Gereformeerden in Gods genade door Jezus Christus, den eenigen Middelaar. Hoe in dien tijd vele vrome martelaren hun bloed standvastig voor Christus' naam uitgestort en denzelven onder zware tormenten midden uit het vuur beleden en aangeroepen hebben, is uit de Fransche en Nederlandsche martelaarsboeken bekend. Daaruit is ook te verstaan, hoe vrijmoedig en ernstig zij de Paapsche dwalingen verworpen en de reine Evangelische waarheid beleden hebben." Zeer terecht wijst Trigland er op, dat het vonnis meestal wel ging over uitwendige superstitieuse vormen van godsdienst als de mis, de aanroeping der heiligen, de beeldendienst, het vagevuur, de verdienstelijkheid der werken, de pauselijke hoogheid en dergelijke zaken, maar dat toch de hoofdzaak gelegen was in de volstrektheid van den zondestaat en de volstrektheid der genade van Christus en de volkomenheid Zijner gerechtigheid.
Over het geheel vertegenwoordigden zij slechts een zeer klein percentage der bevolking, hoewel dit niet beteekent, dat verreweg het grootste deel des volks nog geloovig Roomsch was. Integendeel, er was een breede stroom van onverschilligen, die feitelijk uitwendig gebroken hadden met het ritueel der Kerk, weinig of niet meer ter kerke kwamen en in het nakomen van wat Rome „kerkelijke plichten" noemt, bijkans geheel waren afgeweken. Doch tegen dezen keerde zich de inquisitie eigenlijk niet. Trouwens, als het dezen menschen te warm werd onder de voeten, dan gingen zij weder eens op. Het volle gewicht der vervolging viel echter op die in het verborgen wegschuilende kinderen Gods van allerlei stand en uit allerlei kringen. Het werd instinctmatig beseft, dat daarin eigenlijk de kracht schuilde der nieuw opkomende religieuse opwekking. Juist door hun waarachtig geloof waren deze weinigen de dragers van de infectie, kwam uit hen het gevaar op en keerde zich dus ook tegen hen vooral het geweld der inquisitie. Doch op het gansche volk waren zij slechts een klein percentage. En buiten deze opwekkingsbeweging waren er breede kringen andersdenkenden, die zich, toen er geen gevaar meer was en de overwinning behaald was, bij de Reformatorische beweging aansloten en deze ontzenuwden.
Het ging destijds juist op dezelfde wijze, als wij het nu ook onder ons kunnen waarnemen. Om in onzen eigen kring te blijven, leert de geschiedenis, dat er jaren geleden Hervormd Gereformeerde menschen waren, gedragen door het geloof en de leer der Vaderen, die zich aaneensloten om onze diep vervallen Kerk uit haren val op te richten en haar weder den invloed te verschaffen, die zij behoeft om een zegen te zijn voor ons volk. Zij riepen op tot wederkeer naar de gehoorzaamheid aan Gods Woord. Allerlei menschen gaven aan die oproep gehoor. Maar allereerst bleek, dat er „gemengd" volk bij was. En zoodra er eenig voordeel te behalen viel, kwam er nog veel meer gemengd volk opdagen. En dit gemengde volk maakte de heele zaak krachteloos. En wij zien nu voor onze oogen, dat er heel wat onder geweest zijn, die ten slotte met pak en zak overloopen tot den vijand. Dat is de herhaling van wat de Schrift zegt: „Zij zijn uit ons uitgegaan, want zij waren uit ons niet . En zoo is het nu met de Reformatie ook geweest. Het bloed der martelaren werd geplengd en toen bleven zeer velen op den achtergrond. Doch toen het licht door de wolken brak, kwamen dezen op uit hunne schuilhoeken, drongen vaak het Godvreezend volk op zijde, zetten zich op „de stoelen des gerichts" en werden een ramp voor de Kerk, om welker bevrijding de martelaren waren gedood. Dit is zoo tot op den huidigen dag 's werelds beloop.
Doch nu behoeft het geen betoog, dat uit dit steeds op den voorgrond tredend verschijnsel voor de zuiverhouding van de leer der Kerk groote gevaren opkomen, des te dreigender, omdat nu ook van de zijde der wijsbegeerte in het algemeen, der Roomsche wijsbegeerte in het bijzonder, invloeden blijven uitgaan op de leervorming der Kerk. Ook dit verschijnsel treffen we in onzen tijd aan. De geheele moderne en ethische theologie zijn afhankelijk van de philosophie. Deze richtingen leven niet uit den Woorde Gods, maar uit de wijsbegeerte. De zoogenaamde dialectische theologie is een soort philosophie, die als het Barthianisme eenige antieke theologische vormen opvult met philosophische phrasen. En zoo was het voorheen met de ethische richting precies zoo gesteld. Ook deze leeft uit Schleiermacher en dergelijke, verder uit het Spinosisme stammende leeringen.
Ook in de dagen der Reformatie gingen er wijsgeerige stroomingen, waarin onder den machtigen invloed van Thomas Aquinas vooral Aristoteles, bij enkelen ook Plato, den toon aangaven. Eén der zeer op den voorgrond tredende figuren was Petrus da Fonseca, die den bijnaam zich verwierf van „de Portugeesche Aristoteles". Deze da Fonseca was een Jesuiet en werd hoogleeraar te Coimbra in Portugal. Hij was een medewerker van Philips II, dien hij behulpzaam was bij diens pogingen om Portugal tot onderwerping te brengen. Deze man heeft groote verdiensten gehad voor de Roomsche Kerk. Toen hij in 1599 stierf, liet hij nog bovendien eene reeks geschriften na, zijne Institutiones dialecticae, die vele malen herdrukt zijn. Maar waar het nu in dit verband voor ons vooral op aankomt, is, dat hij, zooal niet de grondlegger, dan toch de groote propagandist is geweest in zijn tijd van de zoogenaamde „scientia media , waaronder wordt verstaan de theorie der kennis van het mogelijke, dat is de kennis van hetgeen onder bepaalde voorwaarden zou hebben kunnen geschieden, maar niet geschied is. Later is deze leer door een anderen Jesuiet. Molina, uitgebreid en nog veel verder doorgevoerd. Het Molinisme heeft in de volgende eeuw een zeer grooten rol gespeeld.
Doch waar het nu voor ons op aankomt, is, dat deze theorie van de „scientia media", de leer van het mogelijke, dat had kunnen gebeuren, maar niet gebeurd is, op de Godskennis wordt toegepast. En daarmede werd nu het goddelijk voorweten verbonden met de vooronderstelling van bepaalde voorwaarden, die vervuld moesten zijn, zou het goddelijk weten op het werkelijk geschieden kloppen. Wanneer dit nu op de heilsdaden Gods wordt toegepast, dan ligt de geheele Pelagiaansche en Remonstrantsche leer, met hare verkiezing uit een voorgezien geloof onmiddellijk voor de hand. Hetgeen in ons menschelijk overleg en innerlijk overwegen een functie heeft, wordt dan ook op goddelijk Wezen overgedragen. De vermenschelijking Gods, die in zijn voorwetenschap aan vervulling van voorwaarden gebonden zou zijn niet alleen, maar ook, evenals wij menschen, beperkt, neemt hierbij wel eens, althans naar mijn gevoelen, grove menschelijke vormen aan. De Jesuieten hebben deze leer veelvuldig verbreid, zoodat zij vooral in Roomsche kringen een geweldigen opgang heeft gemaakt. En zoo lag het voor de hand, dat zij ook in Protestantsche Universiteiten binnendrong. Voor het Remonstrantisme was zij, naar men meende, een der grootste steunpilaren. Zoo zegt Guilelmus Twissus (Dissertatio de scientia media, etc. Arnhem, 1639, Praefatio). De wetenschappelijke lezer en hij, die begeerig is naar de kennis der goddelijke waarheid, moet wel weten, dat de vraag niet gemakkelijk is, maar zeer actueel. De tegenstanders der waarheid leggen er nadruk op, Jesuieten zoowel als Arianen, dat, tenzij deze leer veilig behouden worde, hun gevoelen over de genade en den vrijen wil niet kan gehandhaafd worden."
Welnu, deze leer was wijd en zijd over het toenmalige Christelijk Europa verspreid. Zij drong overal door en vond, dank zij hare oppervlakkigheid, ook aanhangers. Er waren ook destijds vele liefhebbers van philosophie, al zijn er te allen tijde maar weinigen, die er gaven voor ontvangen hebben. En deze neiging tot het oppervlakkige bracht velen tot eene dienstbaarheid aan Roomsche beginselen, al had men dan uitwendig met Rome gebroken. Daartoe leidde dus een breed uitgesponnen Aristotelisme, dat door Thomas als fundament werd gebruikt voor de Roomsche leer en door de Jesuieten als een elastiek werd uitgerekt om den oneindigen afstand tusschen God en schepsel te kunnen overbruggen door eene vermenschelijking Gods.
Doch tegenover deze aan Aristotelische bron ontsprongen stroomingen, die aan de herleving van het Pelagianisme ten goede kwamen, ontstonden er ook nog andere, die zich met het Aristotelisme niet konden vereenigen, meer Platonisch georienteerd waren en toch ook aan Pelagius meer ten goede kwamen dan aan Augustinus. De persoon van den wijsgeer en de gevolgen zijner wijsbegeerte moeten wel onderscheiden worden. Een der merkwaardigste figuren uit dit oogpunt in den tijd der Reformatie was Pierre de la Ramée (gewoonlijk Petrus Ramus genoemd), die zelve tot de Gereformeerde waarheid bekeerd werd en er het leven bij verloor en toch een philosophie heeft voorgedragen, die voor de opkomst van het Remonstrantisme hier te lande van groot belang is geweest. Deze Petrus Ramus was in 1515 in Picardië geboren uit een verarmde, uit het Luiksche stammende, adellijke familie. Hij was een buitengewoon begaafd man, die zich met noesten arbeid een weg baande tot zijn levensdoel. Onder de stellingen, die hij verdedigen wilde om den graad van „Magister" te verkrijgen, was er eene, die aldus luidde: „Alles wat Aristoteles gezegd heeft, is niet waar." Dat maakte reeds een geweldigen indruk, te meer omdat zijn examinatoren niet bij machte bleken hem te weerleggen. Zoo verkreeg hij den Magisters-titel. Doch toen hij dien had, werd het hem ernst met zijn anti-Aristotelisme, begon hij er zich eerst recht op te bezinnen en kwam tot het inzicht, dat hij met al de studie van Aristoteles en diens in zijn tijd hooggeloofde wijsheid niet veel verder was gekomen. Dit besef drong hem tot steeds diepergaand onderzoek, dat hem tot het inzicht bracht, dat al wie in zijn tijd zich met wijsbegeerte bezighield, niet anders dan Aristoteles beweerde te leeren. Het scheen hem eene ijdele herhaling. De lezing van Plato s dialogen brachten hem tot eene kennis van het „vrije denken" zonder gezagsoordeelen en tot eene toepassing der Sokratische methoden. Dus beproefde hij deze wederom na te volgen, waarmede gepaard ging eene aantasting van Aristoteles' alom erkend gezag. Zoo kwam hij er toe een paar geschriften uit te geven, waarin hij de Aristotelische algemeen gangbare logica critisch veroordeelde.
Daardoor werd een geweldige sensatie verwekt. Zoo keerde hij zich tegen wat men destijds als het fundament van alle wetenschappelijk denken beschouwde. Het geheele kamp der philosophen geraakte in beroering over de stoutheid van dezen jongen geleerde. Religie en wetenschap achtten velen in gevaar gebracht. De Justitie werd te hulp geroepen, het Parlement er in gemengd, een commissie van geleerden werd in het leven geroepen, in welker samenstelling zelfs de koning zich mengde. En het lag voor de hand: Ramus werd als een nieuwlichter in het ongelijk gesteld. Vooroordeel gaf daarbij den toon aan. De uitgave van zijne geschriften werd verboden en Ramus werd zelfs met lijfstraf bedreigd. Het vonnis werd in het Latijn en het Fransch in de straten van Parijs aangeplakt en aan alle buitenlandsche Universiteiten medegedeeld. Ramus werd op de vreeselijkste wijze beschimpt en gesmaad.
Weldra echter keerde zich de stemming. Toen Hendrik II in 1547 Frans I opvolgde, werd het vonnis tegen Ramus vernietigd, werd hij zelfs koninklijk Professor en kon hij zich opnieuw zetten aan de hervorming der Philosophie. Ook daardoor trok hij opnieuw het vuur. En nog meer werd dit het geval, toen hij zich bij de Hugenoten aansloot en mede opkwam voor de Reformatie. Zoo is hij in den Bartholomeüsnacht met vele edele geloofsgenooten omgebracht als slachtoffer van de bloed-bruiloft.
Wat nu zijne leer betreft, was hij ongetwijfeld een man van buitengewone scherpzinnigheid, onberispelijk van leven, man des geloofs, al had hij ook, evenals alle menschen, zijne gebreken. Toch was hij niet de man, die eene reformatie der wijsbegeerte kon tot stand brengen. Zijne grootste beteekenis ligt dan ook in zijn verzet tegen Aristoteles, in zijn kamp voor de vrijmaking van valsche autoriteit. Hij wilde terugkeer tot natuurlijke logica, drong tot eene beschouwing der rede zelve, tot eene reflectie over den geest. Zoo werd zijn redeneer-kunst wel populair, maar daarom nog niet diep gefundeerd. Hij bracht echter het beginsel eener vrijere denkwijze. Een tijdlang was de toenmalige geleerde wereld in Ramisten en anti-Ramisten verdeeld. Zelfs waren er half- Ramisten, die het, zooals alle halfslachtigen, op een accoord wilden gooien.
De groote bijval dankte Ramus aan de Protestantsche beweging, waartoe hij wezenlijk behoorde. Daarom vond zijne leer in Protestantsche Gereformeerde kringen meer opgang dan bij Roomsche denkers. Doch er waren uitzonderingen. De meeste aanhangers vond hij in Zwitserland, de Nederlanden, Engeland en Schotland. In de geschiedenis der Gereformeerde theologie speelt Ramus een beteekenisvollen rol. Aan de eene zijde was die invloed zegenrijk, daar met name de Engelsche theologie er geestrijk door werd bevrucht. Zij werd er door bewaard voor een dor intellectualisme. Maar aan de andere zijde bracht zij Pelagiaansche drijfkrachten in beweging. Niemand minder toch dan Arminius, de leider van het Nederlandsche Remonstrantisme, was een vurig Ramist, die zeker ook in deze philosophie een drang heeft ondergaan, die hem tot zijn Remonstrantisme heeft gebracht.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 maart 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Remonstrantisme XXXIV.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 maart 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's