Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bij het ledige graf I.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bij het ledige graf I.

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Johannes 20 vers 11 — 18. En Maria stond buiten bij het graf weenende. Als zij dan weende, bukte zij in het graf, en zag twee engelen in witte kleederen zitten, éénen aan het hoofd en éénen aan de voeten, waar het lichaam van Jezus gelegen had. En die zeiden tot haar: Vrouw, wat weent gij? Zij zeide tot hen: Omdat zij mijnen Heere weggenomen hebben en ik weet niet, waar zij hem gelegd hebben. En als zij dit gezegd had, keerde zij zich achterwaarts en zag Jezus staan en zij wist niet, dat het Jezus was. Jezus zeide tot haar: Vrouw, wat weent gij? wien zoekt gij? Zij meenende dat het de hovenier was, zeide tot hem: Heere, zoo gij hem weggedragen hebt, zeg mij, waar gij hem gelegd hebt, en ik zal hem wegnemen. Jezus zeide tot haar: Maria! Zij zich omkeerende, zeide tot hem: Rabbouni! hetwelk is gezegd Meester. Jezus zeide tot haar: Raak mij niet aan; want Ik ben nog niet opgevaren tot mijnen Vader; maar ga heen tot mijne broeders, en zeg hun: Ik vaar op tot mijnen Vader en uwen Vader, en tot mijnen God en uwen God. Maria Magdalena ging en boodschapte den discipelen, dat zij den Heere gezien had en dat Hij haar dit gezegd had.

Een zalige morgen was aangebroken, het groote jubeljaar was daar. De Heere is waarlijk opgestaan. De dood is overwonnen. Het graf, dat geheiligd was tot slaapstede omdat de Heere Christus begraven was geworden, heeft nu zijn deur verloren. Het ligt open naar den hemel. Waarom toch had de dood den Heere Christus niet in zijn macht kunnen houden? Wie redt zijn leven van het graf en wie vermag op te staan uit de dooden? Hij had den vollen losprijs betaald, den losprijs der zonde die den dood tot hare bezoldiging heeft en die gevolgd wordt door het graf. Aan dood en graf nam Jezus de zege af voor degenen die in hem gerekend zijn.
De steen, die de spelonk afsloot, waarin Jezus was begraven in den hof van Jozef vermocht door zijn zwaarte niet te beletten dat hij werd afgewenteld en de Vorst des vredes en des levens kon uittreden uit de groeve. De groeve die echter geen groeve der verteering voor hem was geweest, want Gods heilig Kind Jezus heeft geen verderving gezien. Men had zijn graf bij de goddeloozen gesteld, hem met de moordenaars gerekend, maar de Heere had beschikt dat Hij met de rijken in zijn dood zou zijn. Hij was gelegd in een nieuw graf waarin nog nooit iemand gelegen had. Welk een feestdag zal de opgaande Paaschzon brengen, die verduisterd was aan het kruis. Een dag van leven en vreugde, van blijdschap en glorie voor Gods Kerk die hare hope heeft gesteld op den Held uit Juda's stam. De Vader wekte zijnen Zoon op en deze stond op door eigen goddelijke kracht want Hij had niet alleen macht om zijn leven af te leggen, maar ook om het zelve wederom te nemen. De Heere is waarlijk opgestaan! Hij leeft en zal zijne belofte zeker houden: Ik leef en gij zult leven; die in mij gelooft zal niet sterven in der eeuwigheid. Mijn hart is verblijd, het is Paschen!
De discipelen echter waren droevig en troosteloos, want zij dachten niet aan zijne woorden zoo dikwijls herhaald, dat Hij ten derde dage zou opstaan.
Zij hebben een zeer droeven Sabbath doorgemaakt. Zeker hebben zij alles nog eens besproken wat in de laatste bange dagen was geschied. Het was hun als een bange droom, maar het was volle werkelijkheid. Het leven van hun leven... lag in het graf!
Zij konden niet verstaan, dat dit nu de weg der liefde Gods was die tot eeuwigen vrede zou voeren. Maar ach, wat verstaan wij ook van de wegen Gods die oneindig veel hooger zijn dan onze wegen. Wat beseffen wij van de gedachten Gods die ondoorgrondelijk zijn. Dwazen zijn en blijven wij in onszelven en verstaan alleen door den Geest de dingen die des Geestes zijn.
Zij moesten leeren wat zij zouden zijn als Jezus bleef in den dood. Reddeloos verloren. In het geloof hadden zij moeten betuigen : Het is heden de derde dag; de Meester zal opstaan. Maar gelijk zij hem in zijn sterven alléén lieten zoo ook in zijn opstanding.
Hij is de eerste en de laatste, het begin en het einde. Zoowel in de verwerving als in de toepassing des heils heeft Hij geen helpers. Nu kan ook ik zalig worden door vrije genade, want ik kan niets aanbieden en moet alles ontvangen als vrij geschenk der genade.
De discipelen zijn verslagen. Zij vermoeden niet, dat Jezus leeft. Doch ten slotte hangt onze zaligheid niet af van hetgeen wij van Jezus weten maar van hetgeen Hij van ons weet. Hij heeft gezegd: Ik geef mijne schapen het eeuwige leven en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid. En daar blijft Hij bij. Zij mogen zich verloren weten, zij mogen radeloos zijn bij oogenblikken, zij mogen klagen: De Heere heeft mij vergeten óf wel met David ongeloovig spreken: ik zal dezer dagen nog door de hand van Saul omkomen, het zal toch niet geschieden, want het is de eere van den herder geene zijner schapen te verliezen. Alleen op die trouw durf ik mij verlaten, wetende van zijne schapen te zijn. Niets in ons, alles in hem, zoo reist men naar Jeruzalem.
Het is heden Paaschmorgen, maar de duisternis van den nacht heerscht in de harten der jongeren. Toch smeult onder de asch der twijfeling de vonk van het onvergankelijk leven. Straks wordt zij aangeblazen tot een vlam.
Eenige vrouwen, discipelinnen des Heeren, hadden Vrijdagavond nog specerijen gekocht en hun plannen beraamd om Zondagmorgen nog vóór de dageraad aanbrak naar het graf te gaan om den beminden doode te balsemen. Ach ja, die plannen om een dooden Jezus te huldigen nemen wat tijd in beslag. In hunne harten is een mengeling van liefde hoop en ongeloof. Liefde is zeker ook in hunne bezwaarde harten want zij kunnen zelfs niet denken dat Hij hen zou hebben bedrogen. De hoop bewaart hen nog voor wanhoop en algeheele vertwijfeling. Maar het ongeloof spreekt ook zijn woord enbrengt hen in verwarring, zoodat zij zijn als verbijsterde lammeren ten dage der wolk en der donkerheid. Het ongeloof maakt benauwd, ontneemt ons het juiste opmerken.
Zij hadden specerijen gekocht. Dat sprak van hunne liefde. Want zij mochten dan denken, dat Hij in het rijk der dooden was ingegaan en zou blijven, de specerijen die Hij gekocht had tot den prijs van zijn dierbaar bloed gaven toch geur in hun hart, wekten de liefde op en deden de hoop opflikkeren. Hij hield hen in het leven dien zij dood waanden.
Ziet gij hen niet voortgaan in den vroegen morgen als het nog duister was, naar den hof van Jozef? Het zijn toch wonderlijke menschen in wier ziel de Geest het leven der genade heeft geplant. Ze begrijpen vaak zichzelven niet. Geen wonder, dat anderen hen niet verstaan. Zichzelven ten raadsel zijn ze evenwel den Heere volkomen bekend. Hij kan in de verwarring van hun leven den draad vinden, den gouden draad der genade en zal hen uitleiden uit den doolhof van eigen bestaan. Wie kan zeggen hoe zalig het is dat de Heere voor zijn werk instaat. Als ik mijzelven niet versta dat Hij mij nochtans kent en gelijk Hij ons opvoerde uit den ruischenden kuil zal Hij zeker zorgen dat wij onderweg niet omkomen en ons telkens weer redden. Zeker staan wij telkens diep beschaamd over ongeloof en twijfel maar de genade wint het altijd weer van de zonde. Heere, hier ben ik, doe maar wat goed is in uwe oogen maar gedenk, dat ik de uwe ben. Zift mij als de tarwe, laat mij ten einde toe beproefd en bedroefd worden maar, Gij kunt, noch wilt, noch zult onze hoop beschamen en daarop zegt mijn ziel ook heden: Amen. Nooit zal mijns vijands wensch gelukken. Ten spijt van mijn hart en alle listige aanslagen des duivels zult Gij mij leiden tot binnen de paarlen poorten. Dan zal ik nooit meer ongeloovig zijn, nooit meer dwalen. Ik ben tot hinken en tot zinken ieder oogenblik gereed, maar Gij die ons uit zoo grooten nood en dood hebt verlost, Gij zult ons nog verlossen, omdat Gij de onveranderlijke en de getrouwe zijt.
Daar gaan de verslagen vrouwen met hun specerijen... de aarde beeft onder hunne voeten. De Heere is hun weer vóór met zijne daden. De steen is afgewenteld van het graf. Zij komen nader... wat is er nu weer gebeurd? Maria Magdalena wordt door schrik verbijsterd en loopt haastig terug. De gedachte flitst als een bliksemstraal door hare ziel: Hii is gestolen. Zij hebben grafroof gepleegd. Zij haast zich naar Jeruzalem om haar wedervaren aan Johannes en Petrus te verhalen. Wellicht weten zij nog raad. Deze discipelen haasten zich naar den hof en gij weet hun wedervaren. Johannes geloofde, Petrus verwonderde zich, en dan verschijnt Jezus aan Petrus bij het teruggaan naar Jeruzalem. Zoo zullen wij wel de opeenvolging der gebeurtenissen van Paaschmorgen ons moeten voorstellen.
Maria kan het toch niet in Jeruzalem houden en eenigen tijd nadat Petrus en Johannes zijn heengegaan naar het graf keert zij terug naar den hof, terwijl Petrus en Johannes inmiddels weer terugkeeren. De gang is wel zwaar dien zij moet maken. Een ledig graf. Jezus gestolen. Maar toch, een onzichtbare hand leidt haar, een koorde trekt haar naar de plaats waar zij bittere tranen zal schreien, doch waar zij ook zal worden getroosd. Zoo gaat het toch nog met Gods zuchtende, verbijsterde kinderen. Zij meenen soms, dat de Heere zijn hand van hen aftrok, loopen moedeloos rond en worden onrustig voortgejaagd zonder vrede en blijdschap. En toch zijn zij niet verlaten, noch vergeten. De Heere leidt hen langs wegen die zij niet gekend hebben en langs paden die zij niet geweten hebben. Wie zou nu ooit denken, dat het bij het ledige graf mee kon vallen. Hoe zou dat kunnen? Daarop is ons antwoord: zou voor den Heere iets te wonderlijk zijn? Hij is verrassend in zijne daden; Hij doet boven bidden en denken. Onze grootste nederlagen brachten de heerlijkste overwinningen. Zoo wordt juist God verheerlijkt.
Daar staat Maria bij het graf! Zij mag nog zoo bedroefd zijn, wij zien toch zulke menschen wel gaarne daar staan. Weenende menschen om Jezus, al is het met veel ongeloof en onverstand behept, trekken ons toch wel aan. Ik hoor iemand zeggen: kon ik weer eens weenen als in verleden dagen toen ik als radeloos was wanneer ik zijn gunst niet genoot. Ja, tot die klacht is oorzaak bij velen van Gods kinderen, want zij kunnen leven al is het eigenlijk geen leven zonder gemeenschap met hem die toch hun leven is.
Zie Maria troosteloos staan bij het graf! Ge behoeft echter geen vleeschelijk medelijden met haar te hebben want al is zij zeer ongelukkig toch valt zij onder de belofte: Zalig zijn die treuren want zij zullen vertroost worden.
Maria Magdalena om haar van andere Maria's te onderscheiden, wordt dit Magdalena toegevoegd. Zij was een rijk begenadigde vrouw vol van passie. Zij had een diep zieleleven, zoodat zoowel haar vreugde als smart daarvan de sporen droegen. Zeven duivelen waren uit haar uitgeworpen door den Zaligmaker. Doch niet alleen van de macht des duivels was zij verlost, maar ook had Hij hare ziel gered van het verderf. Haar was veel vergeven en zij heeft veel lief. Zij volgde den Heere en diende hem van hare goederen. Maar gerukt uit de klauw van den helschen roover is zij nog niet vrij van de zeef van satan. Weet gij wat de Heere Jezus deed in den tijd dat zijn lichaam in het graf lag? Rusten, neen, bidden dat het geloof zijner discipelen en discipelinnen niet zou ophouden, Zijne verdiensten van het kruis vertoonde Hij den Vader. En nu is Hij verrezen. De Paaschzon schijnt. Het lam dat werd geslacht is dood geweest, leeft nu tot in alle eeuwigheid. Hij hield het leven der genade in stand in het hart ook van Maria Magdalena. Maar hoe schoon deze morgen ook was en al kende hij zijn weerga niet in het scheppingsleven, Maria kan geen blijdschap hebben. Zwarte nacht omringt haar en het lied der vogelen kan haar niet bekoren. Zij staart in het graf. Mijn Jezus, de hoop van mijn leven, is weg, zoo schrijnt het door haar ziel. Niemand kan beseffen wat het is hem kwijt te zijn, hem te missen, dan hij die zijne gemeenschap heeft gesmaakt. Hoe menigmaal hoorde ^ij zijne stem en jubelde haar hart: dat is de stem mijns Liefsten. Want Maria smaakte een teederen verborgen omgang met Jezus door het geloof. Nog een weinig geduld Maria, in dezen hof die u heden een Mara is door uw ongeloof en blindheid wordt u een Elim bereid, met palmboomen die ruischen van vrede en waterfonteinen die sprankelen van leven. Gij zult verkwikt worden, uw vermoeide ziel zal dronken worden gemaakt en uw hongerig hart zeker worden gevoed met het brood des levens. Neen, door woorden laat Maria zich niet troosten evenmin degenen die haar gelijk zijn in onderscheiden stand van het geestelijk leven, maar de Heere zelf zal hen troosten en doen ademhalen na bangen tegenspoed. Want Jezus leeft niet voor zichzelf doch voor degenen die hem de Vader gaf.
En Maria stond bij het graf weenende
Bij de graven worden vele tranen geschreid van smart. Bij de graven worden veel zuchten geslaakt. Wij staan op Paaschmorgen bij het graf van Jezus, die ook weende eenmaal bij het graf van Lazarus.
Het graf dat spreekt ons van den dood, van de bezoldiging der zonde. Maar, zie nu dat graf waarin het lichaam des Heeren heeft gelegen. Johannes had de doeken zien liggen en de zweetdoek die om zijn hoofd was gewonden lag in een afzonderlijke plaats opgerold. Ik ben dood geweest, maar zie, Ik leef in alle eeuwigheid. Dat is de blijde Paaschjubel van heden die weerklinkt in den hof van Jozef. Nog leeren wij Paaschvreugde kennen staande bij het graf, te midden der dooden en met het vooruitzicht van eigen leed, terwijl duizend zorgen en dooden het angstvallig hart kwellen. De Heere doet het licht altijd opgaan in de duisternis en de dag breekt door uit den nacht.
Lezer, kent gij tranen om en naar Jezus, de kracht van zijn dierbaar bloed, naar de sprake zijner gezegende lippen? Tranen om Jezus vanwege uwe zonde en schuld? Of wel moet gij heden klagen: Ik heb U voorwaar in het Heiligdom voorheen aanschouwd met vroolijk oogen. Hoe blonk uw eer alom! Och wierd ik derwaarts weer geleid, dan zou mijn mond l i de eere geven. Wie weet of gij krijgt heden nog Paschen want Hij hoort het zuchten zijner gevangenen en merkt op de klacht zijner kinderen als zij door den Geest bedroefd gemaakt tot hem zuchten en schreien van verlangen.
Maria Magdalena wordt door den satan besprongen, maar Hij die hem uitwierp heeft hem ook nu in zijn macht.
Zie haar tranen vloeien. Is zij niet te week? Ach ja, vleeschelijke bewogenheid zal er ook wel bij zijn want zelfs onze heilige dingen moeten ontzondigd worden. Maar dat neemt niet weg, dat er in hare tranen ware zielesmart openbaar werd, die Gode aangenaam is.
Zeker, het zijn in zoover onnoodige tranen omdat zij voortvloeien uit gebrek aan geloof, daar Hij nadrukkelijk had gezegd, dat Hij ten derden dage zou opstaan. Denkt ge soms, dat er daarom van geenerlei geloof in deze tranen, in dit weenen sprake was? Dan kent gij toch Maria's hart niet en ook Jezus' hart is u blijkbaar een gesloten boek gebleven. Zelfs geloofshelden zijn tot hinken en tot zinken ieder oogenblik gereed. Wat moet en wil de Heere niet verdragen in de zijnen, die toch voor zijn rekening liggen!
Onnoodige tranen zegt de man van eigen gemaakt geloof en toch deze tranen zijn welsprekend voor den Heere. IJdel geloofsvertoon kan hem slechts mishagen.
Maria, die Jezus zoekt, heeft haar eigen wegen. Doch Maria stond buiten bij het graf weenende. Doch... de discipelen gingen wederom naar huis in Jeruzalem. Doch Maria... Zij zocht den Heere inniger nog dan de anderen. Zij redeneerde minder maar leed meer. De Geest trok haar op eene wijze die haar paste en waardoor Hij zich op bijzondere wijze wilde verheerlijken. Ieder geval heeft iets eigens. Zij stond bij het graf toen anderen waren heengegaan. Sommigen blijven liggen voor den genadestoel met gevouwen handen en diep zuchten, zij kunnen niet heengaan aleer zij hem hebben gevonden, hetzij dood of levend.
Wie kan slapen als de hope zijns levens in het graf is gedaald? Ik ben de morgenschemering voorgekomen. Sommigen blinken uit voor den Heere in veel verborgen gebedsleven, anderen treden meer naar buiten met hun getuigenis, dat echter zijn kracht moet ontleenen aan worstelingen met tranen in de binnenkamer. Anders toch ontbreekt de ware kracht. Zij stond daar weenende. Dat lees ik niet van Johannes of Petrus. Ze weende, als brak haar hart; onzegbaar was haar smart. Gelukkig, dat zij weenen kon en haar opgekropt gemoed mocht ontlasten. Dat was ook gave der genade; gift van den Geest want anders kan ons hart stijf worden en wij vermogen onzen nood niet uit te weenen voor Gods aangezicht. Maar hare tranen zijn als de morgendauw die den opgang der zon aankondigen.
Zij deed nog iets naar haar aard. Zij bukte en zag in het graf. Dat had Petrus ook gedaan, maar anders. Bukken en uitzien op de knieën. Dat is een zeer gepaste gestalte der ziel. Dit vroeg op zijn, dit weenen, dit bukken, dit verlangen zal zeker worden gevolgd door blijdschap en tranen van vreugde. Hij zal haar zak ontbinden en haar met blijdschap omgorden. Zij zullen adem halen na bangen tegenspoed en hun geloften den Heere betalen.
Maria echter zocht op de verkeerde plaats. Ze zocht in het graf. Maar Christus was verrezen. Hij leefde! Zoo werkte zij met fouten. Wat zoekt gij de levenden bij de dooden. Hij is hier niet, zoo had de engel gesproken tot de andere vrouwen. Hij is opgestaan, gelijk Hij gezegd heeft. Dikwijls zoeken wij Jezus in het graf van ons hart en daarom kunnen wij hem niet vinden want daar is Hij niet. De Heere is niet in den wind onzer gevoelens, noch in het vuur onzer vertwijfeling maar in het suizen van de zachte koelte van eigen levensadem. Om hem te vinden moeten wij uitgaan uit onszelven en in het geloof hem ontmoeten want Hij wordt gevonden van degenen die naar hem vragen en zijne gunst verbeiden. Toch verheugen wij ons, dat Maria in het ledige graf blikte. Zij staat bij de plaats waar zij Jezus het laatst heeft gezien. Maria weende en blikte in het graf.
De oorzaken waarom menschen weenen zijn zeer verschillend. Hanna weende om een kind. David weende over een kind, dat de Heere wegnam door den dood. Israël weende omdat Kanaan werd bewoond door reuzen en het land daarom onneembaar werd geacht. Esther weende om haar volk, dat bedreigd werd door uitmoording. Petrus weende omdat hij Jezus verloochend had. Ezau omdat hij geen plaats des berouws kon vinden. Weinigen weenen omdat zij Jezus niet kunnen missen. Deze tranen droogen alleen wanneer de schat der ziel wordt gevonden óf hervonden. Hier is meer dan enkel menschelijk gevoel, meer dan uiting van teleurstelling. Zeker lag de gedachte der opstanding ver buiten den gedachtenkring van de jongeren maar Maria weende omdat die opstandingsgedachte toch niet lag buiten de schatkamer van haar hart. Deze lippen zoo welt het in haar op, kunnen niet voor altijd zijn verstomd. Het geloof heeft lief; de liefde gelooft door alle neens heen.
Gij zegt: het is verloren, geen hoop blijft over, alle vertroosting wijst gij af. Laat ik eens aan uw kant staan en opmerken: nu geef het dan maar op; laat alle hope varen; keer u dan maar van dezen Jezus af. Wat doet gij dan? Er begint iets te fonkelen in het oog dat weer vochtig wordt. Ik had hem toch lief. Neen, Hij is geen bedrieger, maar de rotssteen van mijn wankele hart. Ach, dat ik hem vond.
Maria bukt in het graf. Menigeen verliet zóó den akker der dooden! Nog een laatste blik in het graf en de lijkdienaar verzoekt de familie met hem weer den doodenakker te verlaten. Hier houdt een onzichtbare hand Maria vast. Zij kan niet van het graf weggaan, ze staat daar als geboeid, gevangen gehouden. Ja, het graf is waarlijk ledig. Buk maar diep en zie scherp toe: Hij is hier niet, maar Gode zij dank is hier wel geweest. Daarom profeteerde de godsman van den ouden dag in den naam des Heeren: Zie, Ik zal uwe graven openen en zal ulieden uit uwe graven doen opstaan, o mijn volk, en Ik zal u brengen in het land Israëls.
Hij staat achter de historie van zijn volk, dat opgevoerd wordt uit het graf der ballingschap maar ook eenmaal uit het graf des doods om eeuwig voor Gods aangezicht te leven.
En als zij bukte zag zij twee engelen zitten in witte kleederen eenen aan het hoofd en eenen aan de voeten waar het lichaam van Jezus gelegen had.
Dat Maria vreesde merken wij niet. Toch hadden die lichtgestalten haar met schrik kunnen vervullen. Maar zij was zóó door droefheid overstelpt, dat zij voor vrees niet vatbaar was. Diepe smart kan oorzaak zijn, dat andere prikkels niet inwerken op ons zieleleven. Maria, ziet ge daar die engelen niet zitten? Ja, ze ziet ze wel, maar vermoedt niet eens dat het engelen zijn. Toch is dat zoo. Twee troongeesten, die voor een wijle den hemel hebben verlaten om boodschappers van goede tijding te zijn voor weenende vrouwen, zitten daar op den rand der grafspelonk.
De engelen zijn getuigen van Gods wonderlijke en heerlijke daden; de menschen voorwerpen zijner reddende zondaarsliefde. De Heere bracht in het graf de heerlijkheid des hemels. We denken aan de bezetenen in de dagen van Jezus' omwandeling, die in de graven rondzwierven, in het rijk der dooden zich nog het best thuis gevoelden. Daar, waar de geweldhebber des doods schijnt te heerschen met onbeperkte macht.
Maar hoort nu de Paaschboodschap: engelen in het graf, hemellicht in de groeve.
Hier sliep de Leeuw uit den stam van Juda. Zie die engelen feestelijk zitten. Zij verheugen zich in de glorie van Immanuël want Hij is ook hun hoofd en vergadert hen bijeen in verbinding met het zaad Abrahams. Wel zijn zij niet door zijn bloed verlost van de zonde omdat zij geen zonde hadden noch kenden, maar toch weten zij wat zij aan Hem danken. Uitgezonden tot dienst dergenen, die de zaligheid beërven zullen, verblijden zij zich met hen en om de eere des Heeren.
Zij staren in het graf, begeerig in te zien in de verborgenheid des levens door Christus aan het licht gebracht. Ze zitten daar óók ten behoeve zijner weenende schapen wier droefheid zij overigens niet kunnen verstaan. Gaarne willen zij de Bruid van zulk een Koning dienen. Paschen spreekt van engelen des vredes staande op de grafheuvels terwijl het morgenrood der opstanding gloort in het dal van de schaduwen des doods. Wat heeft toch Jezus verworven en aangebracht! Schatten van leven en vrede voor deze en de toekomende eeuw.
Maar Maria Magdalena zoekt geen engelen doch Jezus. Toch staat zij schuldig aan onopmerkzaamheid. Als droefheid de ziel overstelpt hebben wij geen oog voor datgene wat troost kon brengen, althans moed kon geven.
De engelen doen echter op goddelijk bevel hun boodschap. Luister maar: en die zeiden tot haar: vrouw wat weent gij, wien zoekt gij?
Wisten dan de engelen niet waarom zij weende? Zeker wel, maar zij willen haar laten spreken van haar smart. Zoo doet toch de Heere ook als Hij inwendig door zijn Geest ons vragen voorlegt. In hun vraag is een toon van zachte bestraffing. Harde veroordeeling is in hun woorden niet.
Engelen hebben nooit veronachtzaamd wat de Heere sprak of gebood, Maria wel en wij met haar. Hij is immers opgestaan naar zijne belofte. Hij heeft hun toch geleerd wat de beteekenis was van Jona in den visch en heeft Hij niet gezegd in Bethanie: doe deze vrouw geen moeite aan want zij heeft een goed werk aan mij gedaan tot eene voorbereiding voor mijne begrafenis.
Ook heden laat de Heere vragen: waarom weent gij, of wel waarom weent gij niet? Is er geen droefheid naar God in uwe ziel? Treurt gij niet over uwe zonde? Waarom gedenkt gij niet dat uw graf zal worden gedolven en gij voor God moet verschijnen?
Waarom versmaadt gij het bloed der verzoening en neemt gij de aangeboden verlossing niet aan? Hebt gij geen droefheid over uw afzwerven van mij vraagt de Heere aan anderen; gaat het u niet ter harte, dat gij mijne gemeenschap mist?
Wat zal Maria antwoorden? Zij meent, dat aarde en hemel het moeten weten waarom zij zoo door smart is verslagen. Daarom zegt zij: zij hebben mijnen Heere weggenomen en ik weet niet waar zij hem gelegd hebben.
Gaat het den zondaar ook niet zoo die gebogen onder zondesmart denkt dat iedereen toch moet verstaan waarom het hart zoo verslagen is! Hoe is het mogelijk, dat niet iedereen treurt en schreit!
Leven en dood worstelen in deze ziel, die toch bij den Heere aangenaam is. Zeker, niet in hetgeen zij niet heeft maar in hetgeen Hij in haar deed. Niet om het hare maar om het zijne. Zij hebben mijnen Heere weggenomen. Haar Heere, de machtige gebieder en verlosser, die haar gered had van bezetenheid en wonderen aan hare ziel had gedaan.
En toch dien Heere hadden de menschen als een machtelooze weggenomen. Wat kan haar erger gebeuren dan haar overkomen is? Hebt gij nooit nagespeurd de werking van een diep verlangen?
Toen zij tot Petrus en Johannes was gekomen, zeide ze: Zij hebben den Heere weggenomen uit het graf. Nu spreekt ze van mijnen Heere. Ze belijdt hem voor de engelen. Erkent Hij mij niet voor zijn knecht, Hij is toch mijn Meester. Engelen mogen komen en gaan, zij zoekt ze niet en zij vreest ze niet. Zij kan niet tevreden zijn met iets buiten hem.
Let echter op des Heeren gangen, opdat gij uwe ziel niet noodeloos kwelt. Gemis is zeer pijnlijk, maar de volheid van Christus is berekend op de ledigheid der zijnen. Zij zullen den Heere prijzen die hem zoeken, ulieder hart zal in eeuwigheid leven.
Zij hebben mijnen Heere weggenomen! Maakt u dit tot weenens toe bedroefd? Anders zult gij nimmer weten wat Paaschvreugde en vrede is. Het is Paaschfeest!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 april 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Bij het ledige graf I.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 april 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's