Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bij het ledige graf II.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bij het ledige graf II.

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Johannes 20 vers 11 — 18. En Maria stond buiten bij het graf weenende. Als zij dan weende, bukte zij in het graf, en zag twee engelen in witte kleederen zitten, éénen aan het hoofd en éénen aan de voeten, waar het lichaam van Jezus gelegen had. En die zeiden tot haar: Vrouw, wat weent gij? Zij zeide tot hen: Omdat zij mijnen Heere weggenomen hebben en ik weet niet, waar zij hem gelegd hebben. En als zij dit gezegd had, keerde zij zich achterwaarts en zag Jezus staan en zij wist niet, dat het Jezus was. Jezus zeide tot haar: Vrouw, wat weent gij? wien zoekt gij? Zij meenende dat het de hovenier was, zeide tot hem: Heere, zoo gij hem weggedragen hebt, zeg mij, waar gij hem gelegd hebt; en ik zal hem wegnemen. Jezus zeide tot haar: Maria! Zij zich omkeerende, zeide tot hem: Rabbouni! hetwelk is gezegd Meester. Jezus zeide tot haar: Raak mij niet aan; want Ik ben nog niet opgevaren tot mijnen Vader; maar ga heen tot mijne broeders, en zeg hun: Ik vaar op tot mijnen Vader en uwen Vader, en tot mijnen God en uwen God. Maria Magdalena ging en boodschapte den discipelen, dat zij den Heere gezien had en dat Hij haar dit gezegd had.

Zoo staat Maria weenende bij het ledige graf, met de klacht op de lippen: zij hebben mijnen Heere weggenomen en ik weet niet waar zij hem gelegd hebben. Zoo is toch de Heere Jezus middelpunt van hare gedachten, gewaarwordingen en liefde. Haar leven is verbonden aan dat van Jezus van Nazareth, die zeven duivelen uit haar had uitgeworpen. Benevens het leven had Hij weldadigheid aan haar gedaan. Toch heeft de Heere Christus haar hart niet verloren, want Hij heeft ook voor Maria gebeden, dat haar geloof niet zou ophouden. Deze Jezus, die voor Maria, naar haar woorden te oordeelen, als een machtelooze was weggedragen, hield met de hand zijner almacht haar omvat en droeg haar op zijn hoogepriesterlijk harte. Zij weet niet, hoe dicht Hij wel bij haar is.
En zij keerde zich achterwaarts en zag Jezus staan, en zij wist niet, dat het Jezus was.
Daar is de levensvorst, de held van Paschen, die glorie won en den dood overwon. Jezus op Paaschmorgen! In zulk een heerlijkheid had de aarde hem nog nimmer gedragen. De opgaande zon moet voor dezen glans verbleeken. De wonden van de doornenkroon, waar zijn ze! Hebben we hem zien hangen aan het kruis als de gevloekte, heden zien wij hem in den hof als de gezegende des Vaders. Hij was de eerste, die Paschen kreeg. Het onweder van Gods toorn is uitgewoed, de vloek des Eeuwigen is op zijne ziel vervlamd. Hij heeft zijn Paaschvreugde en vrede. Dit feit behoort tot het heilsfeit van Paschen. Hij is de Middelaar, Hoofd zijner duur gekochte gemeente. Hij is de eerste, die vrede krijgt na bangen tegenspoed en Hij zal zijne geloften den Heere betalen. Hij zal den naam des Vaders vermelden in het midden zijner broederen. De vreugde, die hem voorgesteld was en die hem mede in staat stelde de schande te verachten en het kruis te verdragen, is nu de zijne geworden in beginsel en straks zal Hij ten hemel varen en zitten aan de rechterhand zijns Vaders. Hij draagt een paradijs in zijn hart. Maar, Hij zal dien vrede niet voor zichzelven alléén behouden, doch hem mededeelen aan zijne jongeren en discipelinnen. Zoo vangt dan aanstonds na zijne opstanding het werk der toepassing van Paschen aan. De Heilige Geest zal de harten ontsluiten voor den vrede en de vreugde, die nu is geboren en Hij zelf zal verschijnen telkens weer om zich de Vorst van Paschen te betoonen.
Maria zal weldra haar droefenis zien weggenomen en zich verheugen in den verrezen Christus. Doch nog enkele bange oogenblikken zal zij moeten daarmaken alvorens de Paaschzon schijnt in haar hart en haar droefheid verandert in een blijden rij.
Zij keert zich om, als door onzichtbare koorde getrokken. Zij ziet Jezus staan, maar weet niet, dat het Jezus is.
Laten wij hieruit enkele lessen putten en onderwijs garen.
Een ziel, die Jezus zoekt, kan zeer dicht bij hem zijn en het toch niet weten. Ja, zij kan vóór hem staan enhem niet herkennen. Zoo is het hier. Zij wist niet, dat het Jezus was. Zij herkende hem niet. Hij stond achter haar, toen zij in het graf blikte. Kracht ging van hem uit, maar Hij hield zich nog verborgen voor het oog harer ziel, ook al zag zij zijne lichamelijke verschijning. Toch werd haar hart ontstoken door verborgen liefde. Zij wist niet, wat er eigenlijk in haar omging. Daarin staat Maria Magdalena niet alleen. Er zijn reeds in het natuurlijke leven invloeden van geest op geest, die al onze kennis te boven gaan. Nog veel sterker geldt dit op geestelijk erf met de krachten, die er uitgaan van den Heere Christus. De Geest des Heeren beschikt over wondere middelen om het hart te raken, te verbrijzelen, te ontroeren, te verteederen en te vernederen. Een woord kan ons grijpen, soms weten wij niet, hoe die verandering in onze ziel tot stand komt zelfs zonder eenig woord. Dor kan een kind des Heeren rondloopen, maar de Heere wordt begeerig naar het werk zijner handen en... zonder dat wij weten hoe het komt, wordt ons hart ontstoken naar den welbeminde; al onze genegenheden beginnen als te branden van verlangen of wel van indalende liefde wordt ons hart vervuld. Zoo waren de harten van de Emmaüsgangers brandende in hen, als Hij op Paaschmiddag tot hen sprak, al wandelende met hen. Was ons hart niet brandende, zoo zeggen zij later tegen elkander, als Hij met ons sprak op den weg? En Hij werd hun bekend in de breking des broods.
Maria zag wel niet dadelijk wie het was, maar toch zijn wondere kracht deed haar omkeeren. Hoe liefdevol handelt Hij met de zijnen altijd weer. Hij komt door gesloten deuren. Hij keert harten om. Hij doorademt onze ziel met zijn vreugde.
Zoo heeft deze opgestane Heere ons geheel in zijn macht. Hij is ook na zijne opstanding zoowel de Eerste als de Laatste, het begin en het einde. Gij hebt mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren. Gij hebt mij niet lief gehad, maar Ik heb u eerst lief gehad. Zoo zal het blijven. Maria wordt geboeid door dat gelaat, hetwelk zij toch niet herkent. Neen, Jezus kan het toch niet zijn, die is immers gestorven en begraven en... gestolen. Ja, menigeen bezocht Hij met zijne vertroostingen en ging weer heen zonder zich bekend te maken. Soms ook laat Hij zich van te voren aankondigen en komt toch anders dan Hij werd verwacht. Hij blijft altijd Koning als Hij zich priesterlijk openbaart.
Gij vraagt, waarom zij hem niet herkende? Ongeloof en droefheid benevelden haar blik. Zij kan hem niet zien zonder opklaring harer ziel en de wolk der droefenis moest worden weggevaagd door den wind des Geestes. Zoo Hij zich verbergt, zal niemand hem zien, en als Hij zich niet openbaart, zal niemand hem herkennen. Van de Emmaüsgangers lezen wij: en hunne oogen werden gehouden, dat zij hem niet kenden. Zoo arm zijn nu Gods gekenden. Zoo volstrekt verstoken van vermogen om geloof te oefenen zonder de bediening des Geestes. Alle oefeningen ten spijt, die het geloof maakte, kunnen wij geen gebruik maken van hetgeen wij leerden en weten zonder den Geest van Christus. Gelukkig maar ook, want wat zouden wij anders hoovaardige menschen worden. Wanneer dan ook een kind des Heeren verstandelijk gebruik maakt van zijn geestelijke ervaring, kan hij daarin Gode nooit behagen, noch gemeenschap met God smaken. De Heere wordt alleen verheerlijkt in zijn eigen werk. Zóó is het en zóó moet het blijven. Wanneer zij mogen verstaan hoe diep afhankelijk zij zijn, kunnen zij niet anders dan met dankerkentenis de wijze wegen des Heeren ook hierin aanbidden. Ik zal in het midden van u doen overblijven een arm en ellendig volk, die zullen op den naam des Heeren vertrouwen.
Maria kon ook niet vermoeden, dat Hij, de Heere Christus, zich daar zou openbaren. Het ontbrak haar aan geloof in hetgeen Hij had gezegd van zijne opstanding. Het is toch zóó, dat wij niets kunnen aannemen, tenzij het ons van boven gegeven wordt, en evenmin kunnen wij iets in herinnering brengen zonder den indachtmakenden Geest. Dat ondervinden alle pelgrims naar Sion van dag tot dag. Neen, dat verontschuldigt hun ongeloof niet, noch de traagheid van hun hart, maar dat bewijst wel de vrijmacht der genade en de volstrekte afhankelijkheid van de bediening van den Geest. Maria verwachtte hem te zien in grafkleederen als zielloos lijk. Zóó zocht ze hem. Neen, die man daar kan Jezus niet zijn. Hier is een lichtende gestalte in hemelsche klaarheid. Onze bevatting des Heeren is dikwijls zoo arm en zoo weinig verheven, dat, al kwam Hij met slechts bescheiden mate zijner glorie, wij hem niet zouden herkennen.
Johannes de apostel kende hem; hij had aangelegen in zijn schoot, had zijne heerlijkheid aanschouwd op den Tabor en toen hij hem zag in de heerlijkheid, viel hij als dood aan zijne voeten. Nooit kunnen wij bepalen hoe Hij heden verschijnen moet. Heere, geef ons een hart om U te vreezen, geef ons groote en wijde gedachten over U en uwe openbaring, opdat wij U geen oneere aandoen en U niet herkennen als Gij verschijnt!
Maria greep niet den toon van Jezus' stem. Ja, komt het niet voor, dat wij zijne stem niet verstaan als Hij komt om onze ziel te troosten, ons wil laven met de woorden zijner lippen, die druipen van vloeiende mirre. Gelukkig, dat zal eenmaal zoo niet meer zijn, want wij zullen hem kennen gelijk ook wij door hem gekend zijn.
Het was zelfs zóó bij Maria, dat zij eigenlijk in dien man daar een aanrander van haren Heere zag. Ze meende immers, dat hij zijn lichaam weggedragen had. In de donkerheid van onze eigen gedachten oordeelen we altijd verkeerd.
Toch droeg deze hovenier teedere zorg voor Maria Magdalena, want al herkende zij hem niet, Hij haar des te beter. Zou Hij zijne gekenden niet kennen? Hij kent zelfs Petrus als deze hem verloochent en ziet hem aan met een blik zijner oogen in het voorbijgaan en toen herkende ook Petrus hem weer en ging uit naar buiten om bitter te weenen.
Job getuigde eenmaal: Zie, Hij zal vóór mij henengaan en ik zal hem niet zien, en Hij zal voorbijgaan en ik zal hem niet bemerken.
Maria zag achterwaarts en Jezus zag voorwaarts. Er was slechts een sluier tusschen haar en den hemel harer ziel. Weldra zal het doek vallen... en dan herkent zij hem en aanbidt hem. Zij wist niet, dat het Jezus was. Gewisselijk, de Heere was aan deze plaats en ik heb het niet geweten. Zoo gaat het toch telkens en we worden nooit wijzer. Gelukkig, Hij blijft altijd dezelfde, opdat Hij verheerlijkt zal worden in hetgeen Hij geeft. Jezus zal nu Maria een vraag doen, niet om haar te leeren kennen, maar om haar op zijne bekendmaking voor te bereiden. Zoo ontmoeten wij met Paschen een vragende Jezus vol belangstelling naar een weenende vrouw.
Vrouw, wat weent gij, wien zoekt gij?
Waarom, Maria, die tranen; waarom dat zuchten en geween? Is daar nu oorzaak voor op dezen blijden morgen? Gewaagt de hof van Jozef niet van Gods eer en heerlijkheid? Wat weent gij? Dit is zijn eerste vraag na zijne opstanding. De lippen, die nog kort geleden door dorst waren gekloofd, leggen een wonderen klemtoon in die woorden: vrouw, wat weent gij, wien zoekt gij? Hij moet tegen hare tranen opkomen, al kende Hij hare bron. Zielesmart over Jezus, droefheid over zijn gemis, die haar meer waard was dan eigen leven.
Tot de andere vrouwen had de engel gezegd: vrees niet, ik weet dat gij zoekt Jezus, die gekruisigd was, Hij is hier niet. Hij is opgestaan, gelijk Hij gezegd had. Wat weent gij? Vrees niet; wees gegroet; vrede zij u; altemaal Paaschgroetenissen! Zou ook tot uwe ziel zoo gesproken kunnen worden? Ach, van nature is er geen traan in uw oog over Godsgemis of verlangen naar Jezus tot verzoening met dien God, dien wij door onze zonden hebben vertoornd en van wien wij vervreemd zijn van de baarmoeder af.
Weent en treurt dan over uwe ellendigheden. Wee u, die nu lacht, gij zult treuren en klagelijk weenen. Er is wel oorzaak, dat gij weent, uwe tranen u tot spijze worden. Maar Maria is een begenadigde zondares, herboren tot eene levende hope door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden. Wat weent gij, wien zoekt gij? De Paaschdagen liggen achter ons en beantwoord nu eens de vraag: hoe het is geweest. Zijt gij even onbekeerlijk voortgegaan op uwen levensweg als te voren? Weet dan, dat de Levensvorst, het geslachte Lam, u niet kan toespreken met zijn: wat weent gij, wien zoekt gij? Want Hij kent de onbekeerlijkheid van uw hart. Of wel zijt gij verbrijzeld, verbroken, dorstend naar zijne gemeenschap? Hebt gij uw ongeloovigheid beweent, u zeiven vernederd? Is Hij u verschenen op den weg, dien gij eenzaam gingt, en sprak Hij van zijn vrede? Mijn ziel, gij hebt rijke stof tot prijzen. Hij is niet alleen van Simon, maar van mij gezien, mag dat de taal zijn van uw hart? Ja, Heere, het is Paschen geweest op onze reis door het tranendal!
Wien zoekt gij? Jezus wil de vonk aanblazen in het hart van Maria. Hij wil hare gedachten afleiden van haar smart naar zijn persoon. Dat is nog steeds de bestewijze om troostelooze harten, die uitzien naar Jezus, voor het eerst of bij vernieuwing te behandelen. Vraag: wien zoekt gij? Wellicht, dat zij hun nood openbaren en hun hart des te vuriger gaat verlangen. De smart wordt dan wel verdiept, maar ook meer bepaald geconcentreerd om het eigenlijke voorwerp van verlangen. Mijne duive, zijnde in de klove der steenrots, in het verborgene eener stijle plaats, doe mij uwe stem hooren, toon mij uwe gedaante.
Dan begint de duive te kirren uit de diepte der kloof en komt naar voren. O, dat kirren zijner duive is hem zeer aangenaam. Zijn hart wordt ontstoken door liefde. Hij zal zich openbaren, zoo zeker als zijn naam Ontfermer is.
Nog stelt Jezus vragen in het hart van verschillenden aard al naar de behoefte is.
Wien zoekt gij? Deze vraag komt tot een iegelijk van ons óók met Paschen en altijd door. Luister naar het afsnijdende oordeel der goddelijke waarheid: daar is niemand, die God zoekt, ook niet tot één toe, tezamen zijn zij afgeweken, tezamen zijn zij onnut geworden. We zoeken van nature de aarde, maar niet den hemel, de afgoden, maar niet den waren God. Wel is er een onbepaald zoeken naar levensgeluk, maar wij kennen den weg niet naar dat geluk en verkiezen het pad niet, dat God openbaart, omdat wij in den grond der zaak het waarachtige levensgeluk niet begeeren. Waar is de zondaar, die uitroept: geef mij Jezus of ik sterf. Waar is het heilbegeerige hart, dat zucht: wien heb ik nevens U in den hemel, nevens U lust mij ook niets op de aarde.
Doch door de zoekende daad Gods wordt het zoeken naar God en Christus geboren. Hij legt zelf de vraag naar Jezus in het hart. Aan zielen, die naar hem dorsten wil Jezus zijn Paaschvreugde meedeelen en hen doen drinken uit de fonteinen des heils. Hen verkwikken uit de bron-wel zijner vertroostingen. Den ganschen morgen is Hij daarmee bezig en des avonds houdt Hij niet op. Hij is even druk als in de dagen toen Hij uitging als het nog nacht was om te bidden en de jongeren hem zochten. Niets doet Hij liever dan de zijnen gelukkig maken. Maar één ding doet Hij niet. Hij bevredigt geen wenschen, die niet door den Geest zijn gewekt. Waar de Geest niet werkte, kan naar de huishouding des verbonds de Middelaar zich niet schenken in zijn liefde en mededeelzame gunst.
Wien zoekt gij? Misschien weet deze en gene eigenlijk niet wat of wien hij zoekt. Ook daarover moet klaarheid komen, opdat geen onbepaalde verlangens, maar een welbewust zoeken geboren worde naar de goederen des heils, naar Christus als Zaligmaker. Wie de aarde zoekt, zal den hemel niet vinden. Maar, wie Jezus waarlijk zoekt, die is aireede van God gezocht en gevonden beide.
Maria kan gemakkelijk een antwoord geven op die vraag: wien zoekt gij? En in smachtend verlangen gaan hare begeerten uit naar Jezus. Zij wordt zich weer met klaarheid bewust wat zij verloor en wat zij begeert. Maar ach... wat zal zij hopen? Het is heden de derde dag sedert Hij werd begraven... wat zal ze verwachten? Zij zullen mij vinden, wanneer zij naar mij vragen zullen met hun gansche hart.
En... God zoekt het weggedrevene; nooit heeft Hij tot het huis Israëls gezegd: zoek mij tevergeefs.
Haar antwoord is aanstonds gereed: Zij meenende, dat het de hovenier was, zeide tot hem: zoo gij hem weggedragen hebt, zeg mij, waar gij hem gelegd hebt en ik zal hem wegnemen.
Wien kon zij in dit vroege morgenuur ook anders in den hof verwachten dan de hovenier. Het was lentetijd en dan is er in den hof, waarin het graf lag, genoeg te doen. Hoe onbeschroomd spreekt deze bedroefde vrouw dien man toe, dien zij niet kende, maar van wien zij dacht, dat het de hovenier was.
Neen, het was niet de hovenier van den hof van Jozef, doch de Hovenier van den hof, waar we in het Hooglied van lezen. Zijn Kerk toch is een besloten hof. Het Eden van Christus, de hof des Heeren. Deze tuin wordt bevochtigd door het water van de rivier des levens. In dezen hof doet Hij voor een doorn een denneboom opgaan en voor een distel een mirtenboom. De Hovenier is de planter. Onder zwaren arbeid, met gewonde handen, legt Hij dezen hof aan. Hij besproeid haar met zijn bloedig zweet. De levensbloem van Maria zal geuren in dezen hof en de hemelsche Hovenier zal zich in dien geur verblijden, want zijn rieken zal zijn in de vreeze des Heeren, profeteerde Jezaia.
De kelk van haar levensbloem zou bepareld worden met den dauw des hemels en zwaar van water buigen, zoodat de Hovenier kon blikken tot op den bodem der kelk. In dezen hof is rijke veelvormigheid. Wij hebben een goeden Hovenier, die alle planten verzorgt. Hij beschijnt zijn hof met het zonlicht zijner liefde en is hun tevens tot een milden regen. Maria noemt zijn naam niet. Indien gij hem weggenomen hebt. Zij meent toch, dat ieder moet weten, wie de bron haars levens is.
Daar is de Hovenier! Hij is dood geweest, maar leeft nu in alle eeuwigheid. Hij is in de opstanding der dooden krachtiglijk bewezen de Zoon Gods te zijn.
Nog iets anders leeren wij uit het gedrag van Maria. De zondaar, die Jezus zoekt, kan zijn krachten zeer overschatten. Toen zij meende, dat de hovenier hem weggedragen had. dacht ze hem wel te kunnen wegnemen als zij maar wist, waar het lichaam haars Heeren was. Kon hij haar iets zeggen van het lichaam, dat in het graf had gelegen en nu verdwenen was, dan zou zij wel weten hoe te handelen.
Ze vreesde zelfs geen weerzinwekkend gezicht van den doode, die drie dagen in het graf had gelegen. Ze ziet niet op tegen een zwaren last, haar zeker te zwaar als vrouw. Ik zal hem wegnemen. Zoo vervalt zij bovendien tot haar vorige fout. Zij zocht opnieuw den levende onder de dooden.
Ze blikte weer in het graf. Zij keert den hovenier den rug toe en wil verder weenen en treuren. Hoe wij dat weten? Wel, als Jezus straks zegt: Maria! dan keert zij zich om, derhalve stond ze toen weer met het gelaat naar het graf. Zoo gaat het niet alleen bij Maria in den hof, maar ach, wie van Gods kinderen overkomt het niet telkens, den levende te zoeken bij de dooden en weer te staren in het graf. Toch blijkt dit ééne volkomen duidelijk, dat het haar om vinden is te doen, hoe dan ook.
Jezus heeft met haar gesproken en zij herkende hem niet. Doch nu zal Hij haar niet langer op de proef stellen en laten in haar diepe smart. Hij kent altijd zijn tijd en die tijd is de beste. Hij komt nooit te vroeg, maar was ook nimmer te laat. Heilig zijn zijne wegen en niemand spreke zijn hoogheid tegen.
Luister, daar opent Hij weer zijne gezalfde lippen:
Jezus zeide tot haar: Maria! Zij zich omkeerende zeide tot hem: Rabbouni, hetwelk is gezegd: Meester.
Dit tooneel gaat alle beschrijving te boven. Het zijn slechts twee worden, die worden gesproken: Maria... Rabbouni!
Zoo wordt het Paaschevangelie toegepast met weinig woorden, maar met goddelijke kracht. Een golf van zaligheid wordt over hare ziel als uitgegoten en... het is werkelijkheid voor haar. Hij noemt haar naam, zooals Hij dien alléén noemen kan. Hij laat met dit noemen van deze bekende klanken kracht van zich uitgaan in haar hart en zij... hoort de stem van haar Jezus. De Doode leeft; de begravene is opgestaan. Nu is het raadsel opgelost, wie hem weggenomen had. Hij leeft! Zij heeft den redder haars levens hervonden, zij is zalig boven bidden en denken. Wie had dat nu ooit durven hopen? Zijn stem moge een toon van bestraffing hebben doen hooren over haar ongeloof, niet minder overwint Hij het met en door dit woord. En tegelijk wordt haar ongeloof verzoend. Daarvoor is Hij gestorven en opgestaan om ook Maria's schuld te verzoenen en haar lijden weg te nemen. Nu nog in den hemel is Maria dien Paaschmorgen niet vergeten. De lente-adem zijns levens wasemt Hij uit en ademt zij in.
Hoe kan de Heere met het noemen van onzen naam ons neerslaan, zooals Saul op weg naar Damascus: Saul, Saul, wat vervolgt gij mij? Gij weet, hoe de vervolger nederviel ter aarde en vroeg: wat wilt Gij, dat ik doen zal?
Bij het graf van Lazarus sprak dezelfde Jezus: Lazarus, kom uit. Zijn woord is met macht. Zijn woord, het noemen van een naam, kan ontzetting baren gelijk bij Judas: Judas, verraadt gij den Zoon des menschen met een kus?
Dan weer maakt Hij zich bekend in zijn handelingen. De Emmaüsgangers herkenden hem in de breking des broods. Thomas in het toonen van zijn handen en zijde.
Nog handelt Hij zóó, want óók heden roept Hij zijne schapen bij name; nog heden noemt Hij onzen naam en zegt: Ik ben het, die tot u spreek. Hij noemt hun naam als de waarheid vat heeft op het hart, als zij zich in de waarheid terug vinden. Dat is de stem mijns Liefsten, sprak de Bruid! Ik heb het zelf uit zijnen mond gehoord, zoo vertelt ons de zanger in een der Psalmen. Kent gij zijne stem? Mozes hoorde ook zijn naam noemen: Mozes, Mozes! Abraham eveneens en Petrus hoorde zich toevoegen: Simon, Jona's zoon.
In dat noemen van onzen naam ontdekt Hij zichzelf aan ons hart, soms tot neerwerping, dan weer tot vertroosting en oprichting.
Hoor de echo van dit woord uit het diepst van de ziel van Maria. Rabbouni!
Groote, diepe genade-ervaring kan met weinig woorden zeer veel zeggen. Rabbouni, in dat woord vertolkt zij de betrekking, die zij tot hem had. Het woord heeft een goddelijken inslag. Hij is haar Heere, haar Meester. Voor hem valt zij in het stof om te aanbidden. Die leeraar is haar Borg en Zaligmaker. Verwondering doorstroomt hare ziel. Hoe mag ook zij het ervaren, dat Hij tranen kan drogen niet alleen, maar vreugde en blijdschap doen hooren. Gij dan, zoo sprak Jezus vóór zijn sterven: Gij dan, hebt nu wel droefheid, maar Ik zal u wederom zien en uw hart zal zich verblijden en niemand zal uwe blijdschap van u wegnemen. Daarvan mag Maria iets, ja, veel ervaren in het vroege morgenuur van den blijden Paaschdag. Een wondere verlegenheid maakt zich van haar meester, zij kan de zaligheid niet verwerken, die haar hart vervult.
Maria was in haar zoeken leerzaam en in haar vinden verwonderd. De Heere houdt de zijnen nooit noodeloos in smart, maar zal altijd weer met de beproeving de uitkomst geven en laat nooit verzocht worden boven vermogen. Zoolang zij deze stem niet hoort, kan niemand ter wereld haar troosten. Nu is het genoeg! Jezus gebruikt slechts één woord: haar naam. En in dien naam legde Hij zijn gansche Middelaarshart. Zoo wordt zij op Paschen vertroost.
Als de profeet ons teekent de diepe ellende, de verlorenheid, van Gods gekenden, dan worden ze genoemd: lo ruchama, niet ontfermd, om straks te hooren: weest ontfermt. En dat andere woord: Gijlieden zijt kinderen des levenden Gods. Wat is het wederwoord: O mijn God. Wij merken duidelijk op, dat Hij door de glorie niets van zijn liefde heeft ingeboet.
Maria... Rabbouni! Hij zag, dat zij zou vergaan van smart! En Hij bekende hare smart. Hij leeft met haar mee. Gij hebt mijn smart verdreven. Hij wist zelf wat de smart der verlatenheid was. Had Hij niet, een paar dagen tevoren, geklaagd, ja, gekermd: mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? Hij was toen zonder ondersteuning, maar Maria werd geschraagd in haar lijden en droefenis. Hij vond geen vertroosters, opdat Hij de vertrooster zou kunnen zijn van degenen, die door niemand anders dan Jezus getroost kunnen worden.
Maria... Rabbouni. Het is een woord van bijzondere toeeigening. Maria, Ik ben het, dien gij zoekt. Zie, hier ben Ik.
U zoekt mijn hart, mijn oog blijft op U staren. Heere een blik van Uw oog, een woord van Uwe lippen. Laat mij niet hulpeloos varen.
Mijn lezer, kent gij zulke ontmoetingen met den verrezen Zaligmaker? Want Hij spreekt gewis tot elk die voor hem leeft van blijden troost en vree. Hij is het, die ons zijn vriendschap biedt. Hoe arm is het leven van den mensch zonder God.
Alleen wie hem vindt, vindt het leven en trekt een welgevallen van den Heere. Zeg tot mijne ziel: Ik ben uw heil. Ja, zijn komst volmaakt het heil. Hoe lang is het geleden, gij. die dezen Borg kent, dat gij zijne stem hebt gehoord door Woord en Geest? Is het dezer dagen geweest? Gij kunt u niet te vreden stellen met het bloote lezen van zijn Woord of het neerzitten onder de bediening van dat Woord, want het moet gaan om hem.
Openbaar u, zoo baden de discipelen, aan ons, gelijk Gij u niet openbaart aan de wereld.
Heere, ik weet het wel, dat Gij mij niet vergeet maar spreek wederom tot mijne ziel van uw heil, van uwe liefde en trouw. Zoo wordt Hij gaarne gemaand op zijne beloften.
Het leven is zoo nameloos arm zonder hem en het is zoo gevaarlijk voor tijd en eeuwigheid buiten hem te leven. Dit zal een eeuwigen nacht baren! Daarom als het Paasch evangelie wordt uitgedragen weet dan, dat Hij is gezet tot een val en tot eene opstanding, tot een teeken dat wedersproken zal worden. Zalig, wie aan hem niet zal geergerd worden, maar hem onmisbaar noodig mag hebben. Want Hij hoort het geroep zijner ellendigen. Hij beluistert het zuchten zijner gevangenen.
Ween voort tot gij hem vindt; houdt niet op met roepen tot Hij spreekt!
Maria... Rabbouni.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 april 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Bij het ledige graf II.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 april 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's