Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Michaël en de draak IV.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Michaël en de draak IV.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Openbaringen 12 : 7—9. En daar werd krijg in den hemel: en Michaël en zijne engelen krijgden tegen den draak, en de draak krijgde ook en zijne engelen. En zij hebben niet vermocht en hunne plaats is niet meer gevonden in den hemel. En de groote draak is geworpen, namelijk de oude slang, welke genaamd wordt duivel en satan, die de geheele wereld verleidt, hij is, zeg ik, geworpen op de aarde, en zijne engelen zijn met hem geworpen.

In Mattheus 8 vers 29 en volgende verzen, wordt gehandeld over de genezing van een bezetene te Gadara uit wien een legioen duivelen werden uitgeworpen.
De parallelle plaatsen uit Marcus en Lucas geven ons nog enkele bijzonderheden die bij Mattheus niet voorkomen.
Laat ik de texten waar het ons voor het onderzoek om gaat hier voor het gemak van den lezer afschrijven.
Matth. 8 : 29 en 31. En zie, zij riepen zeggende: Jezus, Gij Zone Gods, wat hebben wij met U te doen? Zijt gij hier gekomen om ons te pijnigen voor den tijd? En de duivelen baden hem zeggende: Indien Gij ons uitwerpt, laat ons toe. dat wij in die kudde zwijnen varen.
Marcus 5 : 10. En hij bad hem zeer, dat hij hen buiten dat land niet wegzond.
Lucas 8 :31. En zij baden hem, dat Hij hun niet gebieden zoude, in den afgrond henen te varen.
Het gaat dus in deze Schriftuurplaatsen om de plaats der duivelen, der onreine geesten, die door den Heere Christus uit den bezetene worden uitgeworpen. Uit het verzoek der duivelen blijkt, hoe ze erkennen, dat ze in alles van Jezus afhankelijk zijn. Ze kunnen alleen maar doen wat Hij toestaat. Blijkbaar begrepen ze, dat hun schreeuwen niet baatte, en zoo smeeken ze. 1) De duivelen weten dus, dat Jezus over hen heerschappij heeft en aan hun macht op aarde eens een einde zal maken. Ze treden dus op met de praetentie, dat op aarde hun wettig verblijf nog is, maar dat zij zullen moeten gehoorzamen als Jezus anders gebiedt. Bovendien begeeren zij hun macht te toonen in het lichamelijk leven en zoo willen zij als een mensch hun niet wordt geschonken toch nog in de zwijnen varen. De duivelen passen zich dan aan bij hetgeen door hen wordt bezeten. Zij kunnen zwijnen geen verstand geven wel wild maken. 2). Wellicht komt er de nevengedachte bij, dat zij de Gadarenen op die wijze willen opzetten tegen Jezus, wanneer zij hun zwijnen verliezen.
De demonen sidderen in tegenwoordigheid van Jezus, den Zoon Gods. De foltering, die hij vreest ziet wellicht op een verwezen worden naar de hel. 3).
Dat noemen zij een gepijnigd worden vóór den tijd. Zij weten hun eeuwige toekomst in den afgrond, den Abussos, de donkere diepte. Hun besloten zijn onder het oordeel Gods is hun dus bekend, eveneens dat Jezus hun overwinnaar is, maar zoolang de oordeelsdag nog niet is aangebroken laat God hun nog toe te verkeeren, onder de menschen. Het gepijnigd worden voor den tijd laten sommigen slaan hierop, dat zij gedwongen werden den man, dien zij in hunne macht hadden, vrij te laten heengaan. Anderen denken hierbij aan den oordeelsdag. Doch die was er nog niet. Calvijn teekent het volgende aan: Ik versta het zoo, dat zij verschrikt door de tegenwoordigheid van hunnen rechter, aan hunne straf gedacht hebben. Want hun kwade conscientie zei hun, ook al zweeg Christus, wat zij verdiend hadden. Want, gelijk boosdoeners, wanneer zij voor den rechterstoel staan, een voorgevoel hebben van hunne straf, zoo moeten noodzakelijk de duivelen en alle goddeloozen op het gericht van God vreezen, alsof zij de hel het onuitblusschelijk vuur en de toekomstige martelingen reeds gevoelden. Daar toch de duivelen wisten, dat Christus de rechter der wereld is, behoeft het ons niet te verwonderen, dat het zien van hem voor een oogenblikkelijke pijniging deed vreezen. Overbodig is de vraag of de dag van het jongste gericht is bedoeld. Voor den tijd toch wil zeggen, dat de verworpenen den tijd nooit rijp achten om hunne straf te ondergaan, want zij zouden dien van dag tot dag uitstellen.
In den afgrond hebben zij geen gelegenheid te verderven. Uit deze plaats blijkt ons derhalve, dat de duivelen op aarde onder de menschen verkeeren en althans niet als regel in de plaats der buitenste duisternis verblijven. Wel is het waar, dat het geestelijke wezens zijn, maar dan toch eindige wezens die maar op één plaats tegelijk kunen zijn al nemen zij als geest geen ruimte in.
Lucas 10 : 18. Ik zag den satan als een bliksem uit den hemel vallen.
In de eerste plaats zij opgemerkt dat het woord vallen behoort bij satan, blijkens den grondtext, dus: Ik zag den satan vallende, als een bliksem uit den hemel. Zonder meer wordt dus niet gezegd, dat hij uit den hemel viel, maar als een bliksem uit den hemel valt, zoo snel zoo geweldig viel de satan. Er staat: vallende.
De zeventig discipelen waren uitgezonden door den Heere Christus met macht om duivelen uit te werpen in zijnen naam. Zij werden gezonden als lammeren in het midden der wolven. Zij keeren weder met blijdschap en zeggen: Heere, ook de duivelen zijn ons onderworpen in uwen naam. Blijkbaar waren de discipelen zeer ingenomen met hun wondermacht en daarover verbaasd. Maar de Heere Christus onderwijst hen, dat er aan hun macht eene andere ten grondslag lag. De 70 zagen de duivelen vlieden, Jezus zag hun overste vallen. In zijn val was hij den bliksem gelijk, die uit den hemel naar beneden schiet.
De vraag doet zich voor waarop Jezus hier het oog had. Dit zien was een geestelijk schouwen. Zag Hij terug op het verleden? Op de uitwerping van satan bij zijn val in den morgenstond der schepping toen hij uit den hemel is gebannen? Van de kerkvaders leerde zoo Origenes, en in later eeuw achtte Erasmus (in zijn paraphrase der Evangeliën) dit ook de beteekenis, om de discipelen te waarschuwen tegen hoovaardij. Ook Hoffman en anderen van de nieuwere exegeten oordeelen zoo. Maar het gaat hier niet over den val der engelen maar over de nederlaag die Christus hun toebrengt. Dus hun val in dezen zin, dat zij hun macht zien gebroken en Christus hun Heerscher wordt. Dat zij het terrein moeten prijs geven. Verschillende Kerkvaders willen gedacht hebben aan zijn nederlaag door de vleeschwording der Woords. Anderen denken vooral aan zijn ontkrachting in de woestijn toen Jezus hem versloeg een en andermaal en wij lezen: en de satan liet van hem af, voor een tijd. (Zóó Lange en Zahn b.v.). Zeker is de verzoeking in de woestijn van grondleggende en in beginsel beslissende beteekenis voor de nederlaag des duivels tegenover den Christus Gods. Maar toch zal hier gedacht worden aan later tijd. Jezus zag profetisch vooruit en vat de nederlaag, dien hij leidt, verdeeld over langer tijd, hier nu samen in één profetisch schouwen. Jezus schouwt in den geest de voleinding van de satanische macht op aarde. Hij ziet satan uit den hemel zijner heerschappij vallen. De overwinning is grooter dan de discipelen wel weten of denken. De naam van Jezus doet satan vallen gelijk Hij aan het kruis over hem heeft getriumpheerd; maar ook door de prediking van het Evangelie verliest hij terrein, wordt hem stelselmatig afbreuk gdaan. In zijn val mag hij gelijk zijn aan den bliksem die vóór zijn licht zich uitbluscht, verderf om zich heen verspreidt, plotseling verdwijnen zal, en nimmermeer hier worden weergezien 5).
We kunnen deze plaats vergelijken met Johannes 12 vs. 31: Nu is het oordeel dezer wereld; nu zal de overste dezer wereld buitengeworpen worden.
Calvijn merkt bij dezen text op: Deze uitwerping is niet aan een kleinen tijd gebonden, maar de uitnemende kracht van den dood van Christus wordt beschreven die men dagelijks ziet. Ook Gomarus spreekt zich in dien geest uit 6).

Nog een opmerking over onzen text. De gedachte is dikwijls uitgesproken, dat de Heere Jezus heeft gedacht aan hetgeen staat in Jezaia 14 vers 12. Doch daar gaat het niet over den satan zonder meer. Wel is waar, dat die plaats in woordvorm veel overeenkomst heeft met ons vers in Lucas 12.
Jezaia 14 : 12. Hoe zijt gij uit den hemel gevallen, o morgenster, gij zoon des dageraads. Hoe zijt gij ter aarde nedergehouwen, gij die de heidenen krenktet.
Dit vers is een deel van het spotlied op den koning van Babel, die in het doodenrijk aankomt en zijn medeschimmen in beroering brengt.
Welk een vernedering heeft hij ondergaan. Hij was als de morgenster, de zoon des dageraads.
De Vulgaat leest Lucifer, dat is dus Venus of de morgenster. Zoon des dageraads genoemd, omdat de opkomst van de morgenster met het aanbreken van den dageraad samen gaat. Babels machthebber is als een van den hemel neergeslingerde ster. Hij die de natiën ten onder bracht, ligt neergeveld. Kerkvaders als Tertullianus en Hieronymus verstonden dit vers van den duivel, van daar de naam Lucifer aan hem gegeven ( = Morgenster, lichtdrager).
Calvijn en Luther verwerpen deze opvatting als een grove dwaling. In zekeren zin terecht, want het gaat over den koning van Babel. Toch ligt er een element van waarheid in. De koning van Babel is door zijne zelfvergoddelijking de navolger van den duivel en type van den Antichrist (Daniël 11 : 36; 2 Thess. 2 : 4 ) . Daarom is zijne vernedering inderdaad een voorbeeld van de neerstorting van satan uit zijn aangematigde machtspositie. 7)
Zoo keeren wij terug naar Lucas 12 om nog enkele opmerkingen van Calvijn over dit vers aan den lezer voor te leggen.
Hij schrijft als volgt: Christus leidt hunne aandacht van het gedeeltelijke van de zaak tot het geheel, namelijk, het oogmerk, dat hem bewogen had om zijn Evangelie te laten verkondigen: de uitroeiing van het rijk des satans... de werking hunner leer strekte zich uit tot de vernietiging van de tyrannie des satans, die hij over het gansche menschelijke geslacht uitoefent... Daar de Zoon van God nu niet bedrogen kon worden en deze zijne voorwetenschap zich over den ganschen loop van het Evangelie uitstrekt, lijdt het geen twijfel, of Hij zal, zoo dikwijls als Hij trouwe leeraars verwekt, ook hun werk voorspoedig maken... Oók moeten wij op de vergelijking, die Hij bezigt, acht geven, namelijk, dat de satan als een bliksem voor den donder des Evangelies neervalt, daardoor toch wordt de goddelijke en ongeloofelijke kracht der leer aangewezen, daar deze zóó snel met geweldige kracht, den vorst dezer wereld, die met zoo groote krijgsmacht toegerust is, ter nederwerpt. Ook wordt er door aangetoond, hoe betreurenswaardig de toestand der menschen is, daar de satan, die heerschappij voert in de lucht, hen van boven bespringt en de wereld onder zijne voeten onderworpen houdt, totdat Christus, de Bevrijder, zich vertoont. 8)
Uit hetgeen wij tot dusver van Calvijn citeerden, blijkt zeker genoegzaam de eenheid van zijn opvatting en dat hij van een bepaalde localiseering der duivelen in de hel niet wil weten, evenmin als van een uitsluitend verblijf in de lucht.
Wanneer wij samenvatten wat wij tot dusver vonden bij de verklaring van de Schriftuurplaatsen, die de revue passeerden, krijgen wij het volgende beeld.
De gevallen engelen zijn uit den hemel geworpen en zijn gebonden door het oordeel en donkerheid van den toorn Gods in verband met de plaats hunner eindbestemming in de hel. In de bewustheid van hun oordeel, gebonden door Gods toorn, blijft dus de band aan het verderf, dat in de hel ten volle zal geopenbaard worden en waarvan zij dus steeds de voorproef ondergaan. Zoo werken zij op aarde en in de lucht-gebieden. Zij staan onder Gods bestel en moeten dienen om de vromen te oefenen, tot oordeel en verleiding der goddeloozen en tot verzwaring van hun eigen vonnis in den jongsten dag. Tegelijk doen zij dienst om den lof van Gods barmhartigheid te verhoogen. Zij worden verslagen door Christus, zoodat de poorten der hel zijne gemeente geenszins zullen overweldigen, hoe groot ook het gevaar der verleiding is. 9)
Van een komen in den hemel der gezaligden bleek ons tot nog toe geen spoor na den val. Zou misschien 1 Koningen 22 en Job 1 ons recht geven dit aan te nemen, terwijl dan Openbaringen 12 dit gevoelen zou versterken en tevens erop rusten?
In een slotartikel willen wij dat onderzoeken.
Hier geven wij nog het gevoelen van Dr. A. Kuyper Sr. De lezer zal dan opmerken, dat deze nauw aansluit bij Calvijn en Gomarus op dit punt en het algemeen gevoelen deelt der gangbare opvattingen van onze oude theologen. De wijsgeerige inslag van zijn betoog laten we buiten beschouwing.
Hij schrijft: Uit de gegevens blijkt, dat geen dezer uitdrukkingen bedoeld is een vaste verblijfplaats van satan aan te duiden. Een vaste verblijfplaats zou in één van deze drie: in den hemel, op de aarde of onder de aarde, moeten geweest zijn.
Nu daarentegen beurtelings gezegd wordt, dat hij in den hemel is; dat hij de aarde doorwandelt; dat hij onder de duisternis gebonden is, en toch eerst bij het oordeel in den poel des vuurs zal geworpen worden, blijkt hieruit, dat deze wijze van uitdrukking minder een plaastelijke, dan wel een geestelijke beteekenis heeft. Satan wordt gezegd in den hemel te zijn, als moet uitgedrukt, dat hij Gods knecht is, hij wordt op aarde geplaatst, als er sprake is van zijn invloed op menschen, hij ligt gebonden onder de duisternis, als zijn duivelsche aard en onmacht moet aangegeven; en toch gaat hij eerst aan het einde in den poel des vuurs, als te kennen wordt gegeven, hoe hem thans nog altoos eenige macht van tegenworsteling gegund blijft... Zelfs als Paulus de booze geesten in de lucht stelt, ligt hierin alleen uitgedrukt, dat ze niet tot de huishouding dezer aarde behooren, maar van buiten af op onze aardsche huishouding inwerken. Ook satan is, evenals alle engelen, een bloot geestelijk wezen, zonder lichaam. Niet alom tegenwoordig en dus altoos ergens zijnde, maar zóó, dat èn zijn verplaatsing èn zijn inwerking op andere creaturen, toegaat op eene wijze, die met onze manier van ons te verplaatsen en met onze wijze van werken niets gemeen heeft. 10)

1) Dr. J. Grosheide: Kommentaar t.p. blz. 109.
2) Th. Zahn, Komra. Mt. en Luc.
3) J. A. C. van Leeuwen: Kommentaar op Marcus t.p.
4) Calvijn t.p.
5) vgl. J. van Andel t.p.
6) Gomarus geeft een zeer uitvoerige uiteenzetting van Joh. 12:31 Opera Omnia p. 348—350.
7) vgl. Dr. J. Ridderbos, K.V. t.p.
8) Calvijn t.p.
9) vgl. B. de Moor Comm. Perp. II. p. 406b.
10) Dr. A. Kuyper: De Engelen Gods2, blz. 236.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 april 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Michaël en de draak IV.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 april 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's