Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de laatste dingen (1e serie.) XVIII.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de laatste dingen (1e serie.) XVIII.

Van de voleinding in het algemeen.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ezechiël 29: 16. En het zal den huize Israëls niet meer zijn tot een vertrouwen, dat der ongerechtigheid doet gedenken, wanneer zij naar henlieden omzien. Maar zij zullen weten, dat Ik de Heere Heere ben.

Er gaat door de profetie de weg des gerichts over de heidenen, die Israël vijandig zich toonen, maar daarnaast loopt ook de genadedaad des Heeren, zoodat onder dit verschillend licht ook het lot der heidenen zeer verscheiden wordt geteekend. De voorstelling is niet, dat alle heidenen onder Gods recht gebracht en vernietigd zullen worden. De profeten kennen ook de heidenen als menschen, die, zonder zich daarvan klaar bewust te zijn, een heimwee naar God koesteren. Een diep gevoelde behoefte aan het heil des Heeren doet hen smachtend uitzien, of zij de daden Zijner genade mochten deelachtig worden. Daar is in de profeten van hetgeen Paulus in latere eeuwen op den Areopagus deed getuigen: „of zij Hem immers tasten en vinden mochten". De eilanden teekent Jesaja als „wachtende naar Zijne leer". „Op Mij zullen de eilanden wachten en op mijnen arm zullen zij hopen" (Jes. 51 :5). De Heere belooft dan ook, dat de wet van Hem zal uitgaan en dat Hij zijn recht zal doen rusten tot een licht der volken. En daarin ligt nu ook opgesloten, dat de heidenen, dien dit groote, genadevolle voorrecht te beurt zal vallen, ook niet bestemd zijn om heidenen te blijven. Hebben zij niet gezegd, dat de aarde zal vol zijn van de kennis des Heeren, gelijk de wateren den bodem der zee bedekken? De aarde zal de heerlijkheid des Heeren bekennen (Habakuk 2 : 14). En het heilsplan Gods wordt geopenbaard, wanneer de einden der aarde worden opgeroepen zich te wenden naar Hem, omdat Hij alleen God is en niemand meer. De eere Gods is dus daarin, dat Hij gekend wordt. En voor die eere draagt Hij zelve zorg, want Hij heeft gezworen bij Zichzelven en een woord der gerechtigheid ging uit Zijn mond, dat niet wederkeeren, dus nimmer ongedaan zal worden gemaakt: „Mij zal alle knie gebogen worden, alle tong zal Mij zweren." Ook van de heidenen geldt het dus, dat zij tot Hem zullen komen. Zoo gaat dus achter de donkerheid dezer wereldgeschiedenis het licht van Gods heil op over de gansche menschheid, zoodat zich in de profetie oneindig diepe vergezichten in Gods heilgeheim ontsluiten. De gegeschiedenis van Israël in hare donkerheid van zonde, ontrouw en lijden wordt dus als een wolk met een lichtzoom, die getuigt van het welbehagen des Heeren, dat in Israël over de volken opgaat. Die heidenwereld valt dus in de profetie niet slechts onder het gericht, maar ook de heerlijkheid des Heeren gaat er over op. Ook de heidenen zullen den Heere kennen.
Zelfs heidenen, die Gode vijandig zich gedragen, Israël dus tegenstaan, worden toch niet geheel losgelaten. De mogelijkheid blijft, dat zij behoudenis verkrijgen. Ook als zij door het gericht gegaan zijn, blijft er nog de verwachting, dat uit hen, als uit het vleeschelijke Israël, een overblijfsel behouden zal worden. Zoo gaat dus de verkiezing Gods ook over de heidenen en besluit Jesaja 19 met de wondere belofte: „Want de Heere der heirscharen zal hen zegenen, zeggende: Gezegend zij mijn volk, de Egyptenaars, en de Assyriërs, het werk mijner handen, en Israël, mijn erfdeel."
Het ligt voor de hand, dat zich op deze wijze in de profetie het beeld op den voorgrond dringt van eene toekomst, waarin Israël als het volk Gods zal verkeeren te midden van een tot Godskennis gebrachte volkerenwereld. En daarmede verkrijgt Israëls verkiezing en bestemming een doel, dat uitgaat verre boven Israël zelf. Israël verschijnt daarbij als een instrument in Gods hand om over de gansche menschheid de zon des heils te doen opgaan. Het particularisme, dat Israëls heilsverwachting kenmerkt, wordt ontbolsterd, losgemaakt uit zijn nationalistisch omhulsel, om voor alle volken der aarde beteekenis te verkrijgen.
In onzen anti-semitischen tijd wil men dit niet meer erkennen. Ras- en bloedtheorieën werden geboren uit de ontkerstende wijsbegeerte dezes tijds. Maar niemand, die de geschiedenis der menschheid in haar geestelijke ontwikkeling in het oog vat, kan het ontkennen, dat Gods Woord, zooals het in de profetie voor ons ligt, inderdaad vervuld wordt.
De pogingen, die men heeft gedaan om Christus' verschijning los te maken van Israël, zijn volkomen ijdel. Het heil is uit de Joden. Christus is naar den bloede niet uit Indo-Europeesche of als men wil Arische geslachten, maar Hij is het ware zaad Davids. En elke poging om dit absoluut vaststaand feit, dat heel den oorsprong van Christendom en Kerk kenmerkt, te ontwrichten, is wetenschappelijk geoordeeld. De gansche geschiedenis der menschheid staat in het teeken van dezen Christus. Christus is het einde der Wet. En die Wet is Gods Wet, aan Israël toebetrouwd. Deze Christus is geworden onder de Wet, geworden uit eene vrouw, opdat Hij degenen, die onder de Wet waren, verlossen zou.
En in plaats van het bloed en het ras trad het geloof. De Schrift heeft het profetisch voorzien, dat God de heidenen uit het geloof zou rechtvaardigen. Daarmede wordt de belofte aan Abraham vervuld: ,,In u zullen alle volken gezegend worden." De zegening van Abraham zou in Christus tot de heidenen komen, die de belofte des Geestes ontvangen zouden door het geloof. En nu kan men wel, zooals tegenwoordig onder anti-Semitischen druk geschiedt, Paulus' prediking verwerpen en scheiding maken tusschen hem en Christus zeiven, doch de gegevens der geschiedenis veranderen door zulke willekeurige ontkenningen niet.
De Oud-Testamentische profetie is historisch in Christus verschijning vervuld. Christus zelve was er zich van bewust, dat Hij niet gekomen was om de Wet te ontbinden, maar om haar te vervullen. En de Kerk draagt, evenals het eerste Christendom, van dezen Semitischen oorsprong de onuitwischbare kenmerken. Wij schrijven dit natuurlijk niet om de Joden van hunne zonden vrij te pleiten. Dezelfde Joodsche Paulus heeft gezegd: „Hetgeen Israël zoekt, dat heeft het niet verkregen, maar de uitverkorenen hebben het verkregen. Door Israëls val is de zaligheid den heidenen geworden om hen tot jaloerschheid te verwekken. Israëls val is de rijkdom der wereld (Rom. 11).
Deze grootsche functie van Israël in de menschheidsgeschiedenis, waardoor het eene universeele strekking verkrijgt, werd nu in de profetie aangekondigd. En daarmede hangt nu ook samen de bekeering der heidenen, die op wonderbare wijze zal geschieden. Uit den aard der zaak wordt dit dan beschreven in vormen, die ontleend werden aan den tijd, waarin de profeten leven. De historie van hun tijd bood daarvoor de kleuren. De heidenen worden dan bekeerd door geweldige oordeelen, door een Godsgericht, dat over hen voltrokken wordt. Zoo bezingt Jesaja 25 Babels ondergang en heft daarover zijne lofzangen aan. Aan Israël wordt het lied der verlossing op de lippen gelegd: „Heere, Gij zijt mijn God, U zal ik verhoogen, Uwen Naam zal ik loven, want Gij hebt wonderen gedaan." Dat was dus de lofzegging over den ondergang van Babel, waarin Jesaja Gods hand erkende. Het was als een wonder in zijne oogen, dat zulk een machtige stad een steenhoop geworden was en dat haar lot nu voor eeuwig was beslecht. En hij zag dit gebeuren als verwerkelijking van Gods eeuwigen Raad. Hij schouwde het alles aan in eeuwigheidslicht. Maar als hij nu deze geweldige rechtsdaad Gods over Babel zag, dan voegt Jesaja er aan toe: „Daarom zal U een machtig volk eeren, de stad der tirannische volken zal U vreezen" (vers 3).
En nu moeten wij ook daarbij in het oog houden, dat met den val van Babel niet slechts dat historisch feit de aandacht trekt, maar in het bijzonder ook het anti-goddelijke, dus het geestelijke element in Babels cultuur. Zoo kreeg de gebeurtenis en veel verder strekkende beteekenis, verschijnt zij in samenhang met de Messiaansche verwachting van het Koninkrijk Gods, dat aan alle volken ten goede komt. De Heere maakt allen volken een vetten maaltijd. En het hoogtepunt komt nu daarin op: „Hij zal den dood verslinden tot overwinning, zal de tranen van alle aangezichten afwisschen. Hij zal de smaadheid Zijns volks van de gansche aarde wegnemen en van alle zijden zal de juichtoon worden gehoord: „Ziet, deze is onze God, wij hebben Hem verwacht en Hij zal ons zalig maken."
Uit dit voorbeeld wordt dus duidelijk, dat machtige historische omkeeringen een diepen indruk op de heidenwereld zullen maken, die tot hare bekeering zal medewerken. De almacht Gods in de geschiedenis zal daartoe leiden. Daardoor toch leeren de heidenen, dat hunne afgoden geen waarde hebben, de dienst dezer goden nutteloos is, want het wordt hun in de geschiedenis, die zij beleven, voor oogen gesteld, dat de Heere alleen een verlossend God is.
Zoo heeft dan ook Jeremia (16) het gepredikt. Als hij de straffen des Heeren aanzegt, omdat het Israël zijner dagen nog erger gedaan had dan hunne vaderen, hun de ballingschap als Gods rechtvaardig oordeel verkondigt, hoe zij in het vreemde land andere goden zouden dienen dag en nacht en hoe juist daarin het bewijs lag, dat „Ik u geen genade geven zal". Dan komt Jeremia daarna toch met de belofte van wederkeer. Des Heeren oogen waren toch nog op de wegen van het gevallen, diep schuldige Israël. Dubbel zou Hij hunne ongerechtigheid en zonde vergelden.
Maar dan komt ook wederom het diepe inzicht in de heilsgeschiedenis op den voorgrond, want als Jeremia wonderlijk en smartelijk doorvoelt Israëls verdiend oordeel, dan gaat zijn zielsoog open voor den Heere en Zijne wondere goedertierenheid. „O Heere!" zoo roept hij uit, „Gij zijt mijne sterkte, en mijne sterkheid en mijn toevlucht ten dage der benauwdheid." Met al die oordeelen over zijn volk houdt Jeremia zich vast als ziende den Onzienlijke. En wat ziet hij dan? Het is een wondere profetie: „Tot U zullen de heidenen komen van de einden der aarde en zeggen: „Immers, hebben onze vaders leugen erfelijk bezeten en ijdelheid, waarin toch niets was, dat nut deed." Daar worden dus de heidenen voorgesteld als die een inzicht hebben in de verkeerde levens- en wereldbeschouwing hunner vaderen, als die er van overtuigd zijn geworden, dat de afgoden niets zijn. Zij zullen weten: „Zal een mensch zich goden maken? zij zijn toch geen goden." Zoo zullen de heidenen onderwezen worden door de daden des Heeren. De Heere maakt hun Zijne hand en Zijne macht bekend, zóó, dat zij zullen weten, dat zijn Naam is Heere.
Israël verschijnt dus in de profetie als het instrument, waardoor Gods Naam den heidenen geopenbaard wordt, zoodat zij tot bekeering komen. En dat wordt nu zoo voorgesteld als een proces, dat zich voltrekt aan de volken uit den tijd der profeten zeiven. Egypte is daarvan een voorbeeld. Er zal zelfs een altaar des Heeren in Egypte zijn als een opgericht teeken voor den Heere, het zal een getuigenis zijn den Heere der heirscharen in Egypteland. En dan zullen zelfs de Egyptenaren onder den druk tot den Heere roepen en „de Heere zal hun een Heiland en Meester zenden, die zal hen verlossen". En dan wordt Egypte tot den Heere bekeerd. De Heere zal hun smeekgebed hooren. En van de Egyptenaren, zoowel als van de Assyriërs, als van Israël zelf zal de Heere zeggen: „Mijn volk". Daar is dus een soort parallel in de geschiedenis tusschen Israëls uittocht uit Egypte en wat Jesaja 19 ervan laat zien. Egypte leert God kennen door de plagen, die God er nu over brengt. Maar het zal Hem kennen door bemiddeling van Israël. Vijf steden van Egypte zullen „de spraak van Kanaan" spreken en den Heere der heirscharen zweren. Zij zullen den Heere eeren en zooals eenmaal in Gosen het volk gewoond had in eene kolonie, zoo zou er nu in Egypte een Godsvolk als eene kolonie wonen. Een altaar zou er in dat land zijn en aan de grenzen zal er een opgericht teeken zijn, dat vermelden zou, dat dit des Heeren land door des Heeren volk bewoond was. En dat land en dat volk zou staan onder de bijzondere bescherming des Heeren.
Egypte wordt dus door Gods oordeelen bekeerd tot den Heere, Wiens machtige wonderdaden worden aanschouwd, en Wiens reddende daden zij ondervinden.
De bekeering der heidenen wordt dus in verband gebracht met Gods oordeelen, met Zijne groote wonderdaden in de geschiedenis. Zoo heeft ook Zephanja het gepredikt, dat de Heere Zich opmaakt tot den roof, want het is Zijn oordeel de heidenen te verzamelen, de koninkrijken te vergaderen, om er Zijne Godsgerichten aan en over te voltrekken. Maar het eindoel in die oordeelen is: „Ik zal tot de volken eene reine spraak wenden, opdat zij allen den Naam des Heeren aanroepen, Hem dienen met eenparigen schouder" (Zephanja 3). Ja, Hij verdoet de verdrukkers Zijns volks en Hij zal ze stellen tot een lof en tot eenen naam in het gansche land, waar zij beschaamd zijn geweest.
Zoo opent dus de profetie het vergezicht in de Messiaansche toekomst, laat zij het eeuwige licht over Israëls bestemming in de wereldgeschiedenis opgaan en toont zij ons, hoe als door de barensweën van het proces, dat de menschheid in hare historie doorloopt, Israël de bestemming heeft om de wereld der volken, die in de duisternis wonen, te doen verlichten met de zonne der gerechtigheid. Ja, door de gansche profetie gaat de mare des heils: „Het volk, dat in de duisternis wandelt, zal een groot licht zien." En de echo der historie antwoordt daarop: „Maak u op, word verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des Heeren gaat over u op." Die roepstem klinkt van den hemel de eeuwen door en komt tot de volken door de bazuin, die de Heere gezet heeft aan den mond van Zijn uitverkoren volk.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 mei 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van de laatste dingen (1e serie.) XVIII.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 mei 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's