Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uitgestorte liefde door den Heiligen Geest I.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uitgestorte liefde door den Heiligen Geest I.

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rom. 5 : 5. En de hoop beschaamt niet, omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door den Heiligen Geest, die ons gegeven is.

De apostel heeft als een ladder opgericht, steeds hooger reiken de sporten en het is als wil hij den hemel beklimmen, als gevoelt hij tot welke hoogte genade hem bracht. In dit Hoofdstuk begon hij met den vrede verbonden met Paschen; de opstanding van Christus tot rechtvaardigmaking der zijnen. Daar ligt nu de staatsverwisseling der zijnen omdat zij in Christus wórden gerekend. Doch, wij weten maar al te goed, dat deze weldaden moeten worden toegepast, zullen wij daarvan de vrucht genieten niet alleen, doch evenzoo het feit kennen als voor ons geschied. Al is het waar, dat Christus, de verrezen levensvorst, naar de toerekening voor en met de Kerk verrees gelijk Hij ook zóó voor hen stierf, toch hebben wij van noode door toepassende genade dit te leeren. Want waarom zouden wij ons Jacob achten daar wij evengoed Ezau konden zijn? Wat zou ons recht geven op den eerstgeboortezegen als wij dien niet verkrijgen door goddelijken mond. Waarom moest Jacob zijn Bethel en Pniël hebben? Ezau heeft dit nooit gekend. Hij had er geen behoefte aan, het was hem genoeg een zoon van Izaak te zijn. Hij wilde den uitwendigen zegen, maar niet de genade.
De apostel nu heeft gesproken van de toepassing der opstanding van Christus, als hij in vers 1 opmerkt: wij dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus. Een geweldige omkeer heeft plaats gegrepen, want er is geboren een roemen in den hope der heerlijkheid Gods, terwijl de weg naar den troon volkomen open is. De toeleiding door het geloof tot de genade der vrijheid in Christus ligt als een gebaande weg voor het oog der ziel.
Nu moet ge echter niet meenen, dat het den apostel en der gemeente ontbrak aan lijden en druk, aan vervolging en smaad, aanvallen van den vorst der duisternis. Ach, hij wist wel beter. Ook dat was ervaring voor hem. De diepten van satan waren hem niet onbekend. De vijandschap der wereld en der valsche broederen kwelde hem dagelijks. Neen,, wat verdrukkingen zijn om den naam en de zaak van Christus wist hij zeer goed. Doch zelfs daarvan ging niet slechts vrucht uit nadat hij weer mocht adem halen na bangen tegenspoed, doch zelfs tijdens de verdrukkingen mocht hij erin roemen. Nu, dat gebeurt niet eiken dag, dat gij een kind Gods ontmoet die in de verdrukkingen roemen mag. Soms kunnen ze geducht murmureeren, dan weer het kruis gelaten dragen, er stil onder zijn, zelfs wel vertrouwen, dat de Heere het zal maken naar zijne belofte; dat Hij met de beproeving ook de uitkomst geven zal, maar roemen in de verdrukking... Toch spreekt Paulus daarvan in onzen text niet alleen voor zichzelf, maar hij gebruikt het woord: wij, wij roemen ook in de verdrukking. Wij geloovigen, wij geroepen heiligen naar de voorkennis Gods des Vaders, door de reinigmaking des Geestes. Hij en de christenen te Rome. Door verdrukkingen worden Gods kinderen gehard, zooals ijzer en staal door het hameren en pletten hunne deugelijkheid bekomen.
Hoor maar: de verdrukking werkt lijdzaamheid en de lijdzaamheid bevinding, en de bevinding hoop...
Door de verdrukking wordt lijdzaamheid geboren. Het geloof wordt er door beproefd. Zoo wordt bevinding geboren, beproefdheid. De echtheid van het geloof blijkt, maar dan voor eigen hart, zoodat wij ervaren de waarachtigheid des geloofs.
Door die beproefdheid, bevinding, zal Paulus — gekomen aan het einde van zijn loopbaan — blijde en verwonderd uitroepen: ik heb het geloof behouden. Zij hebben de proef doorstaan. Door dit standhouden is gegeven een kenmerk van den genadestaat; zóó wordt hope geboren. Ook in de toekomst zal de Heere zorgen. De hoop ligt in de ziel en streeft opwaarts, temidden van het bruischen en koken der golven, het kraken soms van het levensschip, houden wij toch koers naar de veilige haven.
Laat de stormen razen, de winden blazen, breken tuig en mast, onder angst en weeën in het hart der zeeën ligt toch ons anker vast. De bevinding werkt hoop. Dus de vrucht van de beproefdheid des geloofs door de verdrukkingen is hoop. Hij deed ons nimmer omkomen in duren tijd en hongersnood. Daarom blijven ook in de grootste smarten onze harten in den Heere gerust. Het geloof is daarbij de vaste grond der dingen die men hoopt en een bewijs der zaken die men niet ziet. De Heere houdt zijn werk in stand en dus ook het geloof. Zoo leeft de apostel uit de trouw des Heeren, uit de onwankelbaarheid van het verbond, omdat hij de onwankelbaarheid van dat verbond als eene werkelijkheid leert kennen in zijn ziel, door den weg der verdrukkingen heen. Zoo is door schuddingen heen het anker des te dieper in den bodem ingezonken. Wij zouden het zóó kunnen zeggen: de weg der verdrukkingen is voor het kind des Heeren het middel om in het geloof de vastheid Gods te omklemmen niet alleen, maar die vastheid daalt in het geloof in, zoodat de hoop wordt gesterkt. De apostel klimt echter nog hooger en daarom daalt hij ook dieper. Hij klimt hooger, hij komt in den God des verbonds en zijne eeuwige liefde, en h'ij daalt af in het hart tot achter het geloof en de hoop waar hij ontmoet de dragende macht der hoop namelijk: de liefde Gods. Dat echter niet alleen, doch hij ziet hoe nu die verborgen liefde in de ziel wordt onderhouden, namelijk door den Heiligen Geest die ons gegeven is. Ziet ge het wel, hoe schoon het werk der genade in den zondaar die vrede vond in de oogen des Heeren, wordt ontvouwd? God voor ons en God in ons, tusschen die beiden is harmonie in het geloof verstaan. Het is noodzakelijk, dat wij den leerstellingen samenhang der dingen recht leeren opmerken want dan alleen kan ook het leven der ervaring recht worden getoetst. Zoo zien wij iets eigenaardigs in dezen text. Gewoonlijk wordt in het Woord gesproken van geloof, hoop en liefde, maar hier is de orde, liefde... hoop. Natuurlijk bedoelen wij dit niet als tegenstelling, maar leggen er nadruk op, dat hier de liefde in hare bijzondere plaats en beteekenis wordt belicht.
Heeft hij gesproken over de hoop, in onzen text gaat hij nader in op den grondslag dezer hoop en de vrucht die zij vertoont.
„En de hoop beschaamt niet, omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door den Heiligen Geest, die ons gegeven is."
Laten we nu deze volgorde kiezen in het behandelen van dit Schriftwoord: de liefde Gods; de uitstorting dezer liefde in de harten; de gemeenschap met den Geest en de hoop geschraagd door deze liefde Gods.
Wat zullen wij zeggen van de liefde Gods? Wij kunnen er slechts van stamelen. Maar het is zeker een gepast onderwerp ter overdenking na Pinksteren. In dit heilsfeit toch vindt zij hare rijkste openbaring. De liefde Gods werd openbaar bij de kribbe van Bethlehem. Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijnen eeniggeboren Zoon gegeven heeft. De liefde Gods schittert aan het kruis, waar Hij zijnen Eenige geeft ten offer voor de zonde. Want midden in den toorn blijft Hij toch Jezus lief hebben. Neen, in dezen doolhof willen we geen pad aanleggen zoodat wij eruit komen. Laat dit alles wonder, verborgenheid blijven, de onuitsprekelijke liefde Gods die echter den glans der gerechtigheid en der heiligheid nimmer ontbeert.
De liefde Gods glanst met Paschen, als Immanuël verrijst uit de dooden en den zijnen Paaschvrede en vreugde schenkt. De liefde Gods met Hemelvaart, wanneer de Heere hem zet aan zijn rechterhand en de jongeren heengaan naar Jeruzalem prijzende en lovende God, heeft bijna haar hoogtepunt bereikt.
Met Pinksteren echter verkrijgt deze liefde Gods hare rijkste ontplooiing. Zij gaat nu de innerlijke diepten van het drievuldige wezen Gods openbaren in het hart der Kerk, door in haar te wonen. Dit is een onderwerp zóó diep als de oceaan, zoo wijd als de wereldzee. Een schip verdwijnt hier als een stip aan het onmetelijke uitspansel. De liefde Gods... Wanneer de Heere goeddoet aan alle schepselen is dat vanwege de goedheid zijner natuur.
Doch daarover gaat het niet in onzen text. Hier is de goddelijke liefde. Hoe zullen wij haar omschrijven, doorgronden zeker nooit. Deze liefde is goddelijke liefde. Zij is ver van menschelijke toegeefelijkheid, want zij openbaart zich jegens de menschen door den dood te eischen, den dood der vervloeking, van zijn eenig geliefden Zoon. En toch, terwijl God dien eene treft door zijne gerechtigheid en zijn gramschap tegen hem stelt blijft Hij hem toch liefhebben. Deze liefde Gods is dus wel zeer wonderbaar en niet te meten met den maatstaf van ons menschelijk verstand. Wie heeft Hij nu lief? Christus, want in hem alléén had Hij een voorwerp waarin Hij den mensch lief hebben kon. Verachtelijke schepselen zijn voorwerp van deze liefde. Gij kunt medelijden hebben met een bedelaar, dien gij toch niet lief hebt, medelijden met den schurk dien gij verfoeit.
Het is ook geen vriendelijkheid. Hier is goddelijke affectie. Wie zal dan kunnen zeggen wat deze goddelijke liefde is? Niemand en toch... zij kan worden ervaren. De liefde van den oneindigen God kan ik niet begripmatig voorstellen. Waarbij zal ik dan deze liefde vergelijken zooals zij zich op Pinksteren openbaart? Wat is de mensch, dat Gij zijner gedenkt? In dien mensch, die van hem afviel, hem den nek toekeerde, heeft Hij een welgevallen. Zeker, een welgevallen door den Middelaar heen, maar dan toch een welgevallen. Is hier wellicht stilzwijgen het beste wat wij kunnen doen? Neen, want de Heere zelf spreekt over deze liefde en toont ons haar aard en wezen. Hij die hemel en aarde schiep heeft lief. Deze liefde is oneindig, almachtig, wijs, eeuwig, onbegrijpelijk. De Vader gaf den Zoon en de Zoon zichzelven. Hij heeft tot menschen gezegd wat Hij nooit tot de engelen heeft gesproken: Ik heb u lief gehad met eene eeuwige liefde en daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid. Hij is de Hooge en Verhevene, die in de eeuwigheid woont en wiens naam heilig is. Daarom is zijne liefde koninklijk. Een hoveling zal niet meer begeeren dan de gunst van zijn vorst te genieten. Deze gunst waarborgt hem genoegen, eer en aanzien. Maar, wat is dat vergeleken met deze liefde. De Heere brengt zijn macht mee om zijn liefde krachtig te maken. Zijn oneindige wijsheid staat haar terzijde en vindt wegen om zijn beminden te verkwikken en te leiden. Deze liefde is goddelijk en dus altijd Zelf-liefde omdat God het hoogste goed is. Derhalve kan God niemand beminnen dan om zijns zelfs wille. Zijne zelfverheerlijking is het doel van alle zijne werken.
Gij vraagt weer, maar hoe? Hij is heilig en dan het onheilige beminnen? Hier is de eeuwige wijsheid Gods. Hij bemint hen in zijnen Zoon, die mensch werd en als Borg inging in hun nood en dood. Maar ik vraag dan verder: hoe kan deze een hatelijk volk beminnen? Jezus bemint hen in zichzelve, in zijne zelfofferande. Ja, dat is zoo, doch ik ben nog niet te vreden. Wilt gij mij ook een antwoord geven op deze vraag? Moest Hij ze dan niet eerst liefhebben om zich voor goddeloozen te kunnen geven? Hij deed beide tegelijk! Zich gevende had Hij lief en liefhebbende gaf Hij zich. Hier zijn ondoorgrondelijke diepten der goddelijke liefde.
Hoe kan Hij toch behagen scheppen in hen die hem van nature doodelijk haten? De Vader ziet geen zonde in Jakob en geen overtreding in Israël; de Heere zijn God is met hem en het geklank der Konings is bij hem. Deze liefde heeft zeer bijzondere eigenschappen. Zij ontspringt uit eigen bron, neen, zij is haar eigen bron. Hij bemint de zijnen omdat Hij hen liefhebben wil. We gelooven niet in de eeuwigheid en het door zich zelf bestaan der stoffelijke wereld, evenmin van de geesten, maar wel gelooven wij, dat de liefde Gods hare oorzaak heeft in zichzelf want... Gods is liefde. Zij heeft evenmin een oorzaak als God zelf! Zij is als God zelf en houdt zichzelf in stand door het zijn Gods. Zij leent niet van buiten af; zij draagt haar leven en kracht in eigen wezen. God bemint zijn volk niet om hetgeen ze zijn, óf doen, óf denken, maar omdat Hij lief heeft. Wie zal ons scheiden van de liefde Gods. Zijne liefde redt en zaligt ons.
Deze liefde is onveranderlijk. Zij is nog dezelfde als toen de wereld nog slechts bestond in Gods gedachten; van eeuwigheid bemind. Bij hem is geen verandering noch schaduw van ommekeer. Toen nog geene fonteinen waren zwaar van water speelde de eeuwige wijsheid in de wereld van Gods aardrijk en zijne vermakingen zijn met de menschenkinderen.
Deze liefde is ook daarom zoo wonderlijk, omdat zij den enkeling kan beminnen als ware hij de eenige dien Hij bemint. Reeds onder onze menschelijke verhoudingen is hiervan iets te speuren. Wanneer wij velen liefhebben behoeft dit den enkele geene schade te brengen. Alleen de egoist komt hiertegen op. De zelfzucht toch vraagt alleen naar eigen genot. En toch, hoe breeder zich onze liefde uitstrekt hoe rijker het leven wordt. In het geestelijk leven toch is er geen afgunst, want de liefde is mededeelzaam, zij zoekt zichzelven niet. Die lief heeft dengene. die geboren heeft, heeft óók lief degenen die geboren zijn. Wie niet lief heeft heeft God niet gekend, want Gods is liefde. De vermenigvuldiging der kinderen Gods vermindert zijne liefde niet. Het spreekwoord zegt: gedeelde smart is halve smart, gedeelde vreugde dubbele vreugde. Maar als de liefde Gods in Christus zich tot velen uitstrekt wordt zij niet gedeeld, doch de volle liefde wordt aller deel. Zelfs het liefhebben Gods van de anderen brengt liefdeswinst voor den enkele, want in de gemeenschap der heiligen wordt de liefde Gods des te rijker gesmaakt.
In deze liefde is geen vermoeidheid, uitputting, of vermindering. Wel kan het noodzakelijk zijn, om de oorzaken in het beminde voorwerp, haar te verbergen of in te houden maar breken kan zij niet. Hoort, wat de Heere zegt: Sedert Ik tegen u gesproken heb, denk Ik nog ernstiglijk aan u; al mijn berouw is tezamen ontstoken, mijn ingewand is ontroerd. Hoe zal Ik u onder de kinderen zetten? Daarin worstelt de liefde met de ontrouw, liefdeloosheid, afgetrokkenheid der beminden. De liefde heeft pijn als zij miskend wordt, maar... vernietigd kan zij niet worden. De verloren zoon moge ver wegtrekken, zijns vaders goed doorbrengen, de vader moge hem niet meer kunnen bereiken, als de verloren zoon wederkeert, valt de vader hem om den hals nog vóórdat hij kon zeggen: ik heb gezondigd tegen den hemel en voor u en ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden, maak mij als een uwer huurlingen.
Doch hoe zullen wij de liefde Gods bepalen? Wij mogen er leerstellig over spreken, maar haar verklaren kunnen wij niet. Zij blijft eene goddelijke verborgenheid. Zij is beter te ervaren dan te beschrijven. Toch kunnen, noch mogen wij van haar zwijgen, want zij maakt welsprekend en vaardig van tong, al kan zij zóó vervullen, dat zij doet zwijgen.
Nu moet ge echter nog iets anders opmerken. Laat ik tot een wees, die zijn vader niet gekend heeft, spreken over vaderliefde dan kan hij mij niet verstaan, want hij heeft nooit zijn vader gekend. Wel kan hij denken, dat deze ouderliefde iets zeer bijzonders moet zijn, maar toch kent hij ze niet. Gij kunt leerstellig spreken over de liefde Gods; haar loop nasporen tot in de eeuwigheid, haar volgen in den tijd, maar kennen doet gij haar alleen wanneer zij leeft in uw hart. In de raadskameren der eeuwigheid was deze liefde, in het voornemen Gods om zondaren zalig te maken; door verkiezing en verbond nam zij bepaalde vormen aan. Na den val uitte zij zich in de moederbelofte, het opzoeken van Adam en Eva. Het was liefde den schuldigen mensch te sparen. Zij vervolgde haar weg in de Kerk Gods en botte uit in Bethlehem, zij werd in bloed geopenbaard aan het kruis, ging in in het graf met den Welbeminde en verscheen op Paaschmorgen in nieuwen luister. Zij verschijnt in ongekende schoonheid bij de hemelvaart. Met Pinksteren wordt zij met den Heiligen Geest uitgestort in de Kerk en de enkele geloovigen.
Deze liefde Gods nu is, zoo zegt onze text, uitgestort in onze harten door den Heiligen Geest die ons gegeven is.
Laten wij samen dee woorden overpeinzen, moge het zijn inleven door genade. Hier is een flesch met zeer kostelijken nardus die moet uitgestort over Immanuël. Hier is de wezenheid der liefde. Doch deze nardusflesch is verzegeld. Zij moet worden uitgestort willen wij deze liefde kennen. Wanneer de Heilige Geest de flesch opent verspreidt zij onmiddellijk haar geur zelfs als zij nog niet is uitgestort. Die liefdegeur moet elk tot liefde nopen. Soms valt er een druppel van dezen nardus in het hart van den verslagen zondaar, van den getrokken boetvaardige, van den nabijgebrachten zondaar door het bloed van Christus. Dan wordt het hart ontroerd, wordt wederliefde geboren..
De Kerk des Ouden Verbonds kende zeer zeker Gods liefde. Zij ervoer haar en kon zingen: Ik heb lief, want de Heere hoort mijne stem. Toch was de liefde nog niet uitgestort, en kon niet worden uitgestort omdat eerst Christus moest verheerlijkt zijn.
Met de uitstorting des Geestes wordt de liefde uitgestort in eene ongekende mate. De laatste sporen van vrees verdwijnen. Onder de bedeeling des Ouden Verbonds lag er vrees op de Kerk, er was dienstbaarheid die zij niet kon te boven komen. De Heilige Geest, zegt de apostel Johannes, was nog niet overmits Christus nog niet was verheerlijkt. De liefde Gods toch in hare bedeeling is gebonden aan den Heiligen Geest. Zoo is het toch nog in het leven van Gods kinderen. Als de liefdegeur het hart verblijdt dan wijkt de vreeze. maar straks keert zij terug in verschillende vormen. En... die vreest, is niet volmaakt in de liefde. De vraag komt op: is het wel waar werk geweest; zou ik mij niet bedriegen voor de eeuwigheid? Ik ben niet met God verzoend en de schrik slaat weer om het hart. Ik spreek tot een zondaar die een Borg heeft voor zijn ziel, maar den Vader-naam niet kan noemen. Een ledig, onbevredigdheid, is in het hart. Al is dan de vraag niet meer: wat zal er nog eens van mij worden voor de eeuwigheid, omdat Gods trouw en onveranderlijke liefde de zaligheid waarborgen, toch is er geen volheid van vreugde en van leven in het hart. Als de Geest wordt uitgestort, als wij door dien Geest worden verzegeld dan stroomt ons hart als vol van God.
Ons levensscheepje dreigt te zinken. Laat ik een voorbeeld gebruiken ter toelichting. Bij de Romeinen was er een merkwaardige gewoonte wanneer de groote spelen werden gehouden. De massa bevond zich in een geweldig groot amphitheater. De overwinnende veldheeren lieten dan schalen vol geurige oliën, parfums door een opening in het dak uitgieten over de scharen. Het regende oliedroppen op de massa en wijd en zijd werd de geur verspreid. Ja, de oliën vielen op de schare, zij werden ermee doortrokken. Zoo is het nu ook met de liefde Gods, verbonden met den Heiligen Geest, in diens uitstorting. Wij worden erdoor overgoten. Nog veel sterker, zij wordt uitgestort in de harten. Dan roepen wij: Abba, Vader. De Geest toch in hare volheid is geen geest der dienstbaarheid wederom tot vreeze maar de Geest der aanneming.
De Heilige Geest schenkt de eerste indrukken dezer liefde door een gevoel harer waardij. Wie den toorn Gods in zijn hart leerde kennen als een brandend vuur en bezocht wordt met goddelijke liefde, die in Christus is geopenbaard en door den Geest wordt bekend gemaakt, ervaart liefde en verlangt naar liefde. Als God zijne liefde jegens een zondaar openbaart dan wijkt het gevoel van zijn toorn, dan durven wij opblikken naar omhoog zonder te vreezen dat een bliksemstraal zijner heiligheid ons zal verteren.
Geen letter kunnen wij lezen in Gods levensboek, dat ook liefde-Boek is, zonder den Geest. Niemand ook kan zeggen Jezus den Heere te zijn dan door den Heiligen Geest. Voorwerp dezer eeuwige liefde worden wij alléén in Christus die Gods toorn droeg en doordroeg. Zij daalt ook alléén door en met hem af in de ziel in de bediening des Geestes. Versta dit dus goed, dat de liefde Gods wordt uitgestort door den Heiligen Geest in gemeenschap met den Vader en den Zoon. Deze ervaren liefde, doet beleven, dat God onze Vader is en Christus onze oudste Broeder en de Geest onze Trooster die niet alleen bij ons blijft maar in ons is en in al de waarheid leidt. In dien dag zult gij bekennen, dat Ik in den Vader ben en de Vader in Mij is en Ik in u en gij in mij.
Hier is de verborgenheid des geloofs van het toegepaste Pinksterfeest.
Deze zalf begint te druppen wanneer wij God lief krijgen in zijn heilig recht met een blik op de genade, die daar is in Christus Jezus onzen Heere. Aan het kruis wordt zij verruimd door de kennis der genade, door het geloof in den Middelaar. Hoe geweldig kan deze liefde het hart ontroeren en in beslag nemen zoodat alle andere begeerten als dood zijn. Die liefde in de overgave aan den Zoon van Gods welbehagen, is als een springende fontein.
De liefde Gods doet Jezus beminnen als het hoogste en eeuwig goed.
Al dieper leeren wij kennen de bediening van den Geest totdat Hij intrek neemt in ons hart. Of beter nog, totdat Hij zich ontdekt in die bijzondere betrekking tot onze ziel als inwonend, om nimmermeer te wijken. Deze Geest getuigt met onzen geest dat wij kinderen Gods zijn. Gelijk Hij is de Geest des geloofs zoo stort Hij ook uit de liefde Gods. Die Geest doet ons verder verstaan welke liefde deze liefde Gods is. Hij leidt ons trapsgewijze in in de waarheid. Hij neemt het uit Christus en ontdekt het aan 't hart.
Wilt ge nu echter wel letten op het verschil tusschen het onderwijs des Geestes, met een druppel uit de nardusflesch der liefde, over de nardusflesch en het onderwijs van dien Geest in de uitgestorte liefde in het hart op Pinksteren. We worstelen met woorden en beelden om toe te lichten waar het hier eigenlijk om gaat. Omdat het een zaak is die weinig wordt doorleefd in onze dorre tijden is het eenerzijds moeilijker haar te verklaren en aan de andere zijde des te noodzakelijker.
De zalige bewondering en ervaring van de liefde Gods in Christus behoort bij de uitstorting des Geestes opdat wij zouden weten de dingen die ons van God zijn geschonken. Temidden van al onze nooden zijn wij volkomen in den Heere gerust. De verzoekingen die ons niet worden bespaard schaden ons niet maar voeren tot het liefde hart Gods om te ervaren dat Hij ons versteekt in het verborgene zijner tent ten dage des kwaads. Hij verhoogt ons op een rotssteen. Hij legt een nieuw lied in onze mond, een lofzang onzen God. Diepe vrede en zalige rust mag telkens weer ons hart vervullen en Hij zal onze harten en onze zinnen bewaren in Christus Jezus. Een vuur begint vaak in onze ziel te branden, een vuur dat zelfs de vorst der duisternis met zijn vurig venijn niet kan uitblusschen. Hoe anders is dit vuur der liefde dan dat waarvan David sprak toen Hij zweeg van het goede, en een vuur ontbrandde in zijne overdenkingen. En... zijn smart werd verzwaard. Maar de volheid dezer liefde, onder de bewerking des Geestes, voert ons op boven het stof en doet den hemel als dalen in de ziel.
Uitgestort in onze harten. Gezegend zij die God, die aan mij heeft gedacht en mij onwaardige zóó heeft lief gehad. Mijne ziel maakt groot den Heere en mijn geest verheugt zich in God mijnen Zaligmaker. Dan wordt het ons eene eere niet alleen in hem te gelooven maar ook voor hem te lijden. Soms schijnt het, dat hij op den tijd vooruitloopt en de eeuwigheid nadert in den tijd.
Deze liefde, uitgestort in onze harten door den Heiligen Geest, heft onze harten op boven den rook en smook dezer door de zonde bezoedelde, aarde.
Geen wonder, dat op den Pinksterdag de spotters zeiden: zij zijn vol zoeten wijns. Neen, zegt Petrus hier is nu vervulling der profetie. Van oude dagen heeft de Geest getuigt dat in de volheid des tijds niet alleen het Woord vleesch zou worden, maar ook dat de Geest zou worden uitgestort. Ik zal water gieten op de dorstigen en stroomen op het droge.
Lezer, als nu de vraag tot u komt, in des Heeren naam, wat antwoordt gij dan of gij namelijk dit leven kent? Leven verzegeld door den Geest, of de Vader en de Zoon woning hebben gemaakt in uw hart en tot u zijn gekomen?
Het Pinksterfeest ligt weer bijna een week achter ons maar hebt gij feest gevierd? Was die uitstorting des Geestes voor u een blijde tijding, zoodat gij mocht zeggen: ook voor mij is dit geschied. Vergeet toch niet, dat de tijd voorbijsnelt en de eeuwigheid wenkt. Wanneer wij niet anders hebben dan wij meebrachten bij onze geboorte zijn wij onder vloek en doem, onrein met een steenen hart, vervreemd van het leven Gods.
Dan trekken ons de genoegens der aarde wel maar niet de vreugde des heils.
Daarom leer u verootmoedigen, buigt u voor den Heere en leer genade zoeken, want gij kunt toeven bij den tempelstroom terwijl toch de wateren des levens aan u voorbijgeaan. Gij weet, dat de woeste plaatsen overgegeven worden tot versteend zout.
Ons hart moet worden ontledigd van alles wat ons van nature vervuld zullen wij vervuld worden met den Geest. Pinksterleven door den Heiligen Geest.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 juni 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Uitgestorte liefde door den Heiligen Geest I.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 juni 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's