Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uitgestorte liefde door den Heiligen Geest II.

Bekijk het origineel

Uitgestorte liefde door den Heiligen Geest II.

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rom. 5 : 5. En de hoop beschaamt niet, omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door den Heiligen Geest, die ons gegeven is.

De apostel roemt van den uitgestorten Geest die de liefde Gods in het hart brengt. Het ging hier dus niet om een bloot weten over de liefde Gods. Ook was het niet de bedoeling te gewagen van het verlangen der Kerk naar de openbaring dier liefde. Neen, de apostel wil zeggen wat die liefde Gods is in het hart dergenen die den Heere vreezen. Daarom is, hetgeen onze text leert nog iets anders dan te gelooven dat God zijn kinderen lief heeft, want dat behoort tot den staat eens christens. Gelooven onder kruis en druk, dat God toch is en blijft de liefhebber onzer zielen, aan wien wij ons toebetrouwen met weldoen, behoort tot het leven van den begenadigden zondaar.
Het is zeker zalig te zitten aan de deur van Christus en te wachten totdat Hij naar buiten komt, want zijne verschijning is innemend en zijn oogopslag hart veroverend. Wanneer ik niet aan zijne tafel aanzit moge mij althans het voorrecht vergund zijn ernaar te verlangen. Dit liefhebbend verlangen, inwachten van de komst van Christus, is het naast aan het bezit van Christus als den liefhebber onzer ziel. In dat uitziend verlangen ligt zoowel zoetheid als pijn. Wie weet, wat dit verlangen naar de liefde van Christus eigenlijk is zal het opgemerkte kunnen verstaan en beamen. Van nature toch kennen wij geen verlangend uitzien naar den Heere Christus, maar roepen wij luide: aan de kennis uwer wegen hebben wij geen lust, wijk van ons. Toch spreekt onze text daarover niet. Het gaat zelfs niet over een bezoek der liefde, dat Jezus zijn kinderen wel brengt, om hen te troosten in hun smart, hope te schenken voor den tijd en uitzicht op een zalige eeuwigheid. Wie zou zulk een bezoek niet waardeeren, want het is een bewijs zijner liefde en geeft getuigenis van de toegenegenheid van zijn Middelaarshart. Dit hart klopt voor de zijnen, want Hij kocht hen met zijn bloed en betaalde den prijs van zijn leven. De dichter zong van deze ontmoetingen in het heiligdom: Hoe blonk uw goddelijke eer alom, want beter dan dit tijdelijk leven is uwe goedertierenheid. Dan laat hij de verzuchting volgen: och, wierd ik derwaarts weer geleid, dan zou mijn mond U de eere geven. Wanneer wij zoo enkele gevallen noemen in den gang van het geestelijk leven is dit om onzen text te belichten. Doch, dat niet alleen. Ons doel is daarbij óók het leven der genade in zijn verschillende vormen te laten zien en zoo den rijkdom dezer genade uit te stallen. Daarmee is echter ons oogmerk nog niet bereikt, want de begeerte van den vriend des Bruidegoms moet altijd zijn te leiden tot de volle gemeenschap met Christus, te ontdekken aan armoede des levens om den rijkdom van Christus des te scherper in het licht te stellen. Zoo moge deze of geene lezer zijn gemis, een ander zijn verachtering in de genade gevoelen, beweenen en staan naar meerder genade en nauwer gemeenschap. Want de nooden zijn vele.
Als die liefdebezoeken nu eens ophouden door uw bedroeven van den Geest. De vrucht van lezen en hooren worden weggenomen! De Geest des Heeren moge er velen hunne geestelijke armoede doen zien en bewaren voor afzwerven.
Een beschamende zegen is ook een zegen. Laten mij maar gerust leeren, dat wij nog zóó weinig kennen en niet weten gelijk wij behoorden te kennen. Leeren wij maar niet te rusten in hetgeen wij kennen maar te staan naar opwassen in de kennis en de genade van onzen Heere Jezus Christus. Zoo keeren wij terug tot onzen text.
De liefde Gods uitgestort in de harten door den Heiligen Geest. Het hart van den mensch, zijn innerlijke zijn kan vol zijn van de wereld, soms is er in uitgestort een stroom van ongerechtigheid of wel is het vervuld met aardsche overleggingen, terwijl er geen plaats is zelfs voor een goede gedachte. Zal dan ook de liefde uitgestort kunnen worden dan moet ons hart ontledigd zijn van onszelven, de aarde en al wat van de aarde is. Alleen dan kan ons hart worden vervuld met de dingen van boven; ja, de liefde Gods worden uitgestort in het hart, zoodat wij er geheel mee vervuld worden.
Die liefde Gods nu kan niet van God worden gescheiden, want God is liefde, zoodat ons hart vol wordt van God. Zoo wordt de God der liefde gekend door den aangenomen zondaar in Christus. Berg de olie in de flesch en zij is niet uitgestort. Wij zien niet met Mozes in het beloofde land, maar komen in het woud dat druipt van honig en met Jonathan proeven wij ervan en onze oogen worden verlicht. Die vervullende genade neemt het hart geheel in beslag, wij zijn er vol van en dan kan het ook niet anders of wij zullen die liefde openbaren, ervan spreken al is het met stamelende klanken. Daarvan spreken in het gebed, als wij ons afzonderen om gemeenschap te oefenen met den Vader der lichten en den God aller vertroostingen. In diepe beproevingen kan die liefde ons doen roemen in het kruis. Als wij gaan door het dal van de schaduwen des doods doet ons die liefde zin gen: Ik zal niet sterven, maar leven en de werken des Heeren vertellen. Zeker zijn opnieuw onze smarten verzwaard maar ook onze vertroostingen zijn zeer overvloedig. Zoo leeren wij dan ook in wegen van druk en lijden, die wij ons nooit hadden kunnen voorstellen, hoe de Heere daarin handelt en worden wij verrijkt om te kunnen vertroosten degenen die in velerlei verzoekingen zijn.
Uitgestort in de harten. Dat is meer dan uitgestort over het hoofd. Dan verspreidt de geur zich, het lichaam wordt als doortrokken van de welriekende specerijen, maar er is toch iets uitwendigs in naar den aard der zaak. Neen, niet overstort met liefde maar de liefde uitgestort in het hart. Het hart genomen als het innerlijke van ons wezen. Het hart neemt in de Schrift een breede plaats in. Het kan nuttig zijn er in dit verband iets van te zeggen. Het hart is in natuurlijken zin bron en stuwkracht van het zinnelijke leven. Als de dichter van Psalm 40 door ramp en ellende overstort is, zegt hij, dat zijn hart hem heeft verlaten of is ontzonken. En wanneer omgekeerd een hongerig of dorstig mensch aan spijze of drank zich verkwikt dan heet het, dat daardoor zijn hart wordt gesterkt. Uit het hart stroomt het bloed door alle aderen van het lichaam en dat bloed is de zetel des levens. Zoo wordt het hart in de Schrift als bron en zetel van het gansche leven van den mensch beschouwd. Het hart is de haard en de bron van het leven des verstands, des gemoeds en van den wil. Zooals uit het hart het bloed stroomt, zoo komt in overdrachtelijken, geestelijken zin, het gansche zieleleven er uit voort.
Uit het hart zijn de uitgangen des levens. Daarom is bij het hart te denken aan het meest innerlijke van ons wezen, de kern van den mensch. Het is diep en donker. Zelfs voor onszelven vaak onbekend. Maar de Heere kent het, die hart en nieren proeft. De mensch kan soms leven ver weg van zijn hart, maar als hij tot zichzelven komt als de verloren zoon dan moet hij wel inkeeren in eigen hart en leven. Dan komt hij tot bezinning.
Het hart is de bewaarplaats van de geestelijke schatten die de mensch bezit. Maar van nature ontbreekt er in de schatkameren des harten juist de liefde Gods. Wij moeten geheel ontledigd worden zal er voor deze liefde plaats zijn. Maar als zij wordt uitgestort zijn de resultaten voor het leven ook alle gedachten overtreffend. Zij maakt alles zoet wat anders bitter kon zijn. Onze plichten worden voorrechten; waken en bidden vallen licht. De eenzame nachtwake des gedulds duurt niet te lang. Deze liefde verzoet alle leed want wij ondervinden het van dag tot dag dat hier het land der ruste niet is. Deze liefde stelt ons in staat verachting te dragen zonder wraak in het hart, terwijl wij voor de waarheid blijven staan. Anders toch geven wij haar gemakkelijk prijs.
Deze liefde zoekt het goede voor den naaste om hem af te manen van den weg des doods en zich te keeren tot den weg des levens. Hoe zouden wij zonder deze liefde kunnen leven in deze koude wereld, waar telkens blijkt dat zij in het booze ligt? Door deze liefde ervaren wij, dat de Heere onze smarten bekend.
Alle dingen zijn mogelijk dengene die gelooft, maar van de liefde Gods, uitgestort in het hart door den Heiligen Geest zouden wij kunnen zeggen: meer dan alles is door haar mogelijk. De Heere moge oogenschijnlijk tegenstrijdig handelen, maar in werkelijkheid toch niet. zoodat door die ervaren liefde wij geen kwaad denken van den Heere.
Hij toch zal onze paden zóó leiden, dat wij in het einde zeggen: de Heere heeft alles wel gemaakt. Alleen als wij de liefde kwetsen, den Geest bedroeven, kan het niet anders of wij krijgen den Heere tegen en dan gaat vaak het pad door donkere diepten zonder het licht van Gods aangezicht en de warmte der liefde. Er is zeker wel oorzaak voorzichtig te wandelen, naar de waarschuwende stem des Heeren te luisteren, want in korten tijd kan veel worden bedorven.
Hoe zalig is het als wij op doornige paden moeten gaan tot ons nut, te ervaren de liefde Gods, dat wie ons ook veracht Gods ons niet wil verachten noch oor noch oog van onze verdrukking wenden. Goeddoende te lijden brengt zaligheid.
De martelaren zongen aan de paal, niet omdat het vuur niet brandde en roosterde, maar omdat de liefde Gods in hun hart was en daarom konden zij zingen temidden van de vlammen, roemen in de verdrukkingen en den hemel geopend zien, de engelen hooren zingen terwijl de vlammen knetterden en zij ineenzonken in het vuur.
Alle andere dingen zinken terug in overdenking en spreken. Gij weet wel, dat er reukstoffen zijn die alle andere te boven gaan zoodat gij kwalijk riekende dampen niet eens opmerkt. Zoo verzwolg de staf van Mozes alle de staven der Egyptenaren.
Anders kunnen hart en zinnen zoo afgetrokken worden naar de aarde; de ziel kan zelfs kleven aan het stof, maar deze liefde maakt hemelschgezind omdat zij van den hemel komt en trekt ons hart omhoog, vervuld met heilbespiegelingen van onzen Koning. Alle verkeerde liefde wordt erdoor gedood, terwijl alle twijfel en vreeze uit het hart wordt verdreven. Er behoeft niet veel te gebeuren of een mensch wordt afgetrokken van den Heere en heengetrokken naar de aarde en hetgeen van de aarde is. Als is het dan niet ongeoorloofd op zichzelf waarover gedacht en gesproken wordt, toch kan niet worden gezegd: dit is nu gemeenschapsleven des geloofs. Ik denk aan dien prediker die zei tot iemand waar hij een bezoek had gebracht: wat hebben we een heerlijk uur, een kostelijk gereformeerd gesprek, gehad, terwijl er toch alleen maar enkele kerkelijke vragen waren besproken zelfs buiten het wezen der zaken om. Daar heeft menigeen genoeg aan onder jong en oud. Waarom? Omdat men de vreeze Gods niet kent en ver leeft van den Heere, indien er tenminste van eenig leven der genade sprake is. Deze liefde is mededeelzaam. Denk maar aan den Pinksterdag hoe ze elkander aanstaken door deze liefde zoodat zij als een vuur brandde en haar gloed ver verspreidde.
Nog één zinsnede voegt de apostel toe: door den Heiligen Geest die ons gegeven is. Wij hebben niet ontvangen den geest der wereld, maar den Geest die uit God is. Die Geest is als vrij geschenk gegeven aan Gods gemeente. In die gemeente woont Hij. Door die gemeente heen werkt de Geest in de wereld en de uitwendige bondelingen als Geest der overtuiging, der uitbranding en des oordeels. We moeten toch nooit vergeten, dat het niet zóó is, dat de Geest buiten de Kerk om werkt in de menschen. Het geloof is uit het gehoor en het gehoor door het Woord Gods. Zoo wordt het Evangelie verbreidt. Door middel van Gods gemeente die zendings- en adventsgemeente is. Daarom zeggen wij ook: deze en die is daar geboren. In de lijn der geslachten werkt de Geest om het verbond der genade uit te voeren en de beloften toe te passen. Zoo leert het ons de Schrift. Op deze wijze wordt Gods Kerk vermeerderd en uitgebreid. Zoo ook blijft de gemeenschap der heiligen bewaard en wordt een gemeenteleven geboren waarin de Geest krachtig werkt. De bediening des Woords en de ambten hebben hun beteekenis in die werking des Geestes, terwijl het sacrament als teeken en zegel het geloof komt versterken.
Door en onder dat alles worden zielen bearbeid in het midden van Gods Kerk die een pilaar en vastigheid der waarheid moet zijn en bewaarster van Gods Woord. Zalig, wanneer dan in den enkeling de Geest wordt uitgestort, gegeven wordt in het hart als Geest der aanneming, gelijk ook Christus gegeven is tot onzen profeet en leeraar, onzen eenigen Hoogepriester en eeuwigen Koning. In het Woord lezen wij, dat in de dagen van Enos men den naam des Heeren begon aan te roepen, dat wil zeggen: er ontstond een zekere vorm van publieke eeredienst. En nu kenmerkt Pinksteren zich mede hierdoor dat de eenheid der Kerk ook in hare zichbare openbaring sterk naar voren treedt. Als de Heere Jezus in het Hoogepriesterlijke gebed spreekt over den Trooster dien Hij zenden zal handelt Hij ook over de eenheid zijner gemeente op aarde. Vader, Ik wil, dat zij één zijn gelijkerwijs wij één zijn. Het verbond der genade ontvangt zijn rijkste ontplooiing door den uitgestorten Geest.
Het is en blijft een gegeven Geest. Evenals Christus gegeven is als vrij geschenk geldt dit ook van den Geest. Niemand had recht op deze schenking, allen hadden haar integendeel verbeurd duizendvoudig en toch wilde de Heere geven, geven om niet, maar verdiend door den Zoon. Die ons gegeven is. De Zoon is gift des Vaders, de Geest gift van Vader en Zoon. Zoo legt Paulus in onzen text nadruk hierop, dat het leven der liefde alleen uit God kan worden verklaard. Alle eigen werk is hier uitgesloten, alle eigen roem moet daarom afgewezen en zoo blijft het: wie roemt, roeme in den Heere.
Hebben wij nu dien Geest, zijn wij een levend lidmaat der Kerk en zullen wij dat eeuwig blijven? Alleen zal dit het geval zijn wanneer wij de zalving van Christus deelachtig zijn en zijn ingeplant in den waren wijnstok om als een gereinigde, levende, rank vrucht te dragen, blijvende in den wijnstok. Hoe blijkt het met groote klaarheid, dat velen van het leven door den Geest niet weten en kennelijk worden gedreven door den geest van den vader der leugenen die een menschenmoorder is van den beginne.
Doch wij gaan nu nog een andere vraag bezien en wel deze: Welke zijn de oorzaken dat velen deze liefde Gods onder Gods kinderen niet gevoelen. Althans zeer dikwijls niet. Wij bedoelen dan degenen in wier hart eenmaal die Geest is uitgestort. Daartoe moeten wij wel verstaan, dat deze inwonende Geest zijn ambt moet uitoefenen in onze ziel want alleen zijne inwoning is niet genoeg om deze liefde gedurig te smaken en als uitgestort in ons hart te kennen. De Geest, wij merkten het reeds op, moet zijn ambt in onze ziel bedienen zullen wij waarlijk leven door den Geest en wandelen naar den Geest. Zoo blijven Gods kinderen kleine menschen die niets in de hand hebben, over niets hebben te beschikken, maar volkomen afhankelijk blijven van de bediening van den Geest.
Soms verbergt de Geest zich tot beproeving des harten, om ons te laten zien hoe arm en ongelukkig wij zijn buiten zijne bediening, om ons te doen gevoelen hoe onze oude natuur niet dood is en slechts slijk en modder opwekt. Soms ook om ons te brengen in die gesteldheid der ziel, dat wij in de donkerheid ons vastklemmen aan den Heere en spreken: al zou Hij ons dooden zoo zou ik nog hopen. Dan werkt de Geest in het verborgene. Want zonder den Geest is er nooit of te nimmer eenige oefening des geloofs. Nooit kunnen wij dit feit te sterk onderstrepen, want wij zijn hoovaardig en verbeelden ons zooveel te kunnen. Toch is niets minder waar, wij zijn volkomen afhankelijk, kunnen zelfs niet één goede gedachte denken tenzij de Heilige Geest ons onderwijst.
Wanneer de Geest schuil gaat in het hart dan treurt Gods duive. Zij kirt en is onrustig. Het kan zijn, dat de Geest zich verbergt omdat wij hem bedroefden, geen acht gaven op zijne bewegingen in het hart, geen aandacht schonken aan zijn Woord.
Soms zelfs doen Gods kinderen den Geest smarten aan. Zoodoende ontstaat gebrek aan omgang met God, want de inwendige mensch des harten heeft alleen kracht, kan alleen groeien en blijft alleen sterk op de knieën. De hoop in hare werking hangt onmiddellijk samen met de ervaren liefde en deze met den gegeven Geest die in het hart zijne bediening uitoefent. Maar wij zullen de vele oorzaken niet opsommen die kunnen leiden tot inhouding van de ervaren liefde. Een enkel voorbeeld willen wij nog slechts noemen zonder er thans nader op in te gaan. Verzuim van de middelen der genade zoowel als voorbijzien van de bedoelingen des Heeren. Dikwijls ook trekken de zorgen en moeiten des levens af zoodat de klacht moet opklimmen: Hoe kleeft mijn ziel aan het stof. maak mij levend naar uw Woord. Helaas, dat deze verkleefdheid aan het stof zoo groot kan zijn, dat zij zelfs niet met smart wordt opgemerkt. Daar is wereldgelijkvormigheid, ondankbaarheid voor ervaren weldaden. De dichter wekte zijne ziel op: vergeet nooit een van zijne weldadigheden, vergeet ze niet 't is God die ze u bewees.
Ook gebeurt het vaak, dat niet gestaan wordt naar gelijkvormigheid aan den Zaligmaker. Hoe kan een kind, een werkelijk kind, het uithouden zonder een kus van vaders lippen en een gulle glimlach van zijn gelaat en het streelen van zijn hand? Liefde voelt teer. Vul verder zelf maar voorbeelden in die leiden tot verberging van den Geest in het hart. Uw bijzonder geval!
Gods kind kan dit niet vermoeden wanneer hij die uitstorting in het hart doorleeft, dat het voor de ervaring nog zoo anders kan worden. Toch is het goed ook dit te leeren opdat ze geen hooge menschen worden en ten einde toe verstaan alleen van genade te leven en door genade zalig te worden. Maar gelukkig, dat de Geest altijd weer begeerig wordt naar het werk zijner handen. Anders ware er geen verwachting.
Nog een gedeelte van onzen text vraagt bespreking.
En de hoop beschaamt niet omdat de liefde Gods is uitgestort in onze harten door den Heiligen Geest die ons gegeven is. En de hoop beschaamt niet
In den christen leeft de hope voor tijd en eeuwigheid. Zij rust in ongeziene dingen. Want hetgeen wij zien, waarom zullen wij het ook hopen. Vergis u echter niet omtrent deze hoop. Zij rust in het geloof, dat een bewijs der zaken is die men ziet en een vaste grond der dingen die men hoopt.
Wat wij in het geloof bezitten wordt verwacht door de hoop. Zoo is de hoop eene dochter des geloofs. Menigeen zegt: ik hoop zalig te worden, doch het geloof is er niet dat rust in de beloften Gods. Hij die beloofd heeft is getrouw, die het ook doen zal. Toch wordt ons hier een grondslag onder dezen grond bloot gelegd. De fundamenten der waarachtige hoop worden ons ontdekt. De God der liefde zelf is de grondslag der hoop. Die God der liefde woont in het hart door den Geest, die ons gegeven is en met zich bracht de uitgestorte liefde Gods in het hart. Zoek deze verbindigen eens in te denken en te verstaan. Vraag u dan af of die grondslag der hope in u is. Indien gij gesmaakt hebt, dat de Heere goedertieren is.
De liefde Gods in het hart voedt en schraagt de hoop. Zelfs de zondaar die alleen nog maar in zifn nood en gebrokenheid voor God iets ervaart van de uitlatingen van de liefde Gods in Christus kan hiervan iets vermoeden, want dan wordt de vreeze gebannen en de hoop wordt geboren dat hij zalig kan worden.
Maar daarmee is hij nog niet zalig, smaakt hij nog niet den vrede Gods die alle verstand te boven gaat. Straks zinkt hij weer terug in eigen bestaan en opnieuw wordt benauwdheid geboren. Zoo is het hier niet, want de inwonende Geest is met den Vader en den Zoon de grondslag onzer zekere hope en blijde verwachting voor tijd en eeuwigheid.
Van nature heeft de mensch geen hoop — had hij ze maar niet — voor den tijd noch voor de eeuwigheid. Wat zal hij hopen? Zeker, de mensch is wel zoo dwaas en de vorst der duisternis ondersteunt hem daarin gaarne om te hopen: het kan nog wel, de Heere is toch barmhartig en genadig en men hoopt dat bij het naderen van den dood de Heere nog wel de deur des hemels zal openen en nooden binnen te gaan. Maar deze hoop is zonder grond. Zij is ijdel, gevaarlijk en verderfelijk. De hoop zal blijken te zijn als het web der spin, dat uit eigen ingewand gesponnen door den adem van den wind wordt verbroken.
„Onkunde" hoopte ook zeker ten hemel in te gaan, maar... „christen" ziet hem, nadat hij in het bootje „ijdele hoop" de doodsrivier is overgevaren, bij de poort afgewezen en dan merkt hij op: toen zag ik, dat er zoowel een weg is naar de hel van de poorten des hemels als van de stad Verderf". Velen zullen zoeken in te gaan en zullen niet kunnen.
Een ander heeft wel eens een droom gehad, of een versje, of een waarheid en zet zich daarop vast. IJdele grondslag der hoop voorwaar! De Heere moge bijtijds — Hij heeft recht den mensch te laten wandelen in eigen gekozen wegen — u met ontsteltenis doen bekennen, dat het huis uwer hope op zandgrond is gebouwd dat zal worden weggespoeld wanneer de stroomen des oordeels losbreken... en deszelfs val was groot. Neen, geen ijdele hoop mag de grondslag zijn van ons inwachten des heils en des levens. Alleen de grondslag van Christus werk en persoon, ja, van den God des verbonds biedt zekerheid des heils en vastheid der hope.
De liefde Gods door den gegeven Geest in het hart stelt in staat te hopen met zekerheid. Dat geloof kan verdrukking verdragen en die hoop beschaamt niet. Uit dien grondslag in ons, die onlosmakelijk samenhangt met het fundament buiten ons, gewordt ons de hoop dat wij zullen volharden ten einde toe, en de erfenis in bezit nemen.
Onze text spreekt dus over eene hoop die in de ziel zelf haar grondslag vindt in God. De Heilige Geest en zijn werk is de ervaringsgrondslag voor de hoop en geeft zekerheid, dat die hoop niet zal beschamen.
Al is het dus waar aan de eene zijde, dat de grond onzer hoop buiten ons ligt, niet minder waar is dat de grondslag buiten ons in ons moet worden gekend. Dat wordt juist in de voorwerpelijke prediking totaal vergeten en... gewoonlijk verworpen. Toch leert ook hier de Schrift ons dit met volkomen klaarheid. Christus en zijn werk is de voorwerpelijke grond des geloofs buiten ons, en die grondslag rust weer in het welbehagen Gods, in het deugden beeld van God drieeenig.
Maar de ervaren liefde door den gegeven Geest brengt deze zekerheid in ons. Christus, de hope der heerlijkheid, verklaard in ons hart door den Geest. Gods liefde is de grondslag van het gansche heilswerk, doch ervaren in het hart weet ik alleen dat zij ook voor mij is. Hier ziet ge de ijdelheid van geloofsroem zonder ware bevinding der ziel. Dan loopen wij gevaar, dat tot ons zal worden gezegd: Ik heb u nooit gekend. De hoop beschaamt niet. Deze waarheid moet worden in stand gehouden door de voortgaande ervaring van de uitgestorte liefde in het hart. Anders kwijnt de hoop en wordt het geloof zwak. God is getrouw, die het óók doen zal. Want Christus is te zijner tijd voor de goddeloozen gestorven. Zijn dood is waarborg voor der zijnen leven, zijne opstanding die onzer gerechtigheid voor God.
Met onszelf kunnen wij beschaamd uitkomen, maar met den Heere nooit. Ook dat leert Hij ons inwendig door dien zelfden Geest, zoodat wij niet klaar zijn met ene beroep des verstands op Gods trouw, waar we — zoo leert de bondeling onzer dagen — niet aan mogen twijfelen en waaraan we moeten gelooven... zonder den Heiligen Geest naar het schijnt.
De waarborg onzer zaligheid in den hemel is Christus, de grondslag in ons hart de gegeven Geest. Deze God dan is onze God, eeuwiglijk en altoos. Hij zal ons geleiden ter dood toe. Ik zal verzadigd worden met zijn beeld als ik zal opwaken. Deze hoopt feilt niet, zij bedriegt nooit, maar voor velen is het Woord des Heeren van toepassing: Wat reist gij veel uit: veranderende uwen weg? Gij zult ook door Egypte beschaamd worden, gelijk als gij van Assur beschaamd zijt.
Hoe anders luidt zijn Woord tot degenen die hem vreezen: Gij zult weten, dat Ik de Heere ben, dat zij niet beschaamd zullen worden, die mij verwachten. Zoo steunt de hoop op de ervaren waarachtigheid Gods. Hij zal ons doen beërven wat bestendig is.
Denk maar aan eene moeder, die haar kind aan het hart drukt, telkens weer. Daarin ligt voor het kind de ervaren grondslag dat moeder haar altijd zal liefhebben en moeder zal zijn. Toch ligt de grondslag dezer moederliefde niet in het kind maar in de moeder. Al verandert het kind daarom de moeder nog niet.
Uit ervaren genade rijpt verwachting voor de toekomst. Zoo kunnen dan de ellendigheden dezes levens ons niet ellendig maken want zij zijn behulpselen der zaligheid. Onze text belicht dus wel op treffende wijze de verhouding van het voor- en onderwerpelijke in het leven der genade.
Wie zal ons scheiden van de liefde Gods, die daar is in Christus Jezus onzen Heere? Mag dat de roem des geloofs zijn voor u en dat andere woord: Wij roemen ook in de hope der heerlijkheid Gods!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 juni 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Uitgestorte liefde door den Heiligen Geest II.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 juni 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's