Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van „kleervrijheid"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van „kleervrijheid"

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dat de zich als als de „Gereformeerde Kerken" aandienende kerkformatie een afgescheiden groep is, uit de afscheiding opkwam en dit cachet der afscheiding niet kan wegwisschen, blijkt uit alles, zelfs uit de poging om zich aan te stellen als ware zij wezenlijk de eenige wettige voortzetting der oudvaderlandsche Kerk. Daaruit is het dan ook verklaarbaar, dat in de bladen dezer afgescheiden kerkformatie voortdurend den schijn wordt aangenomen als gaat hun wakend oog over heel het Protestantsch kerkelijk leven dergenen, die met deze afgescheiden beweging niet sympathiseerden. Zoo zagen wij in de U t r e c h t s c h e K e r k b o d e van 4 Juni een soort Kroniek, waarin er nadruk op gelegd wordt: „Ook wij hebben belang bij het Reorganisatie-ontwerp." Waarin dat belang dan bestaat, dat wordt niet duidelijk. Ja, Dr. Kaajan, de schrijver van dat artikel, beweert wel, dat hij er buitengewoon voor geïnteresseerd is, maar welke de grond is voor die buitengewone belangstelling, dat wordt heelemaal niet duidelijk. Hij schettert wat tegen Prof. Haitjema, want die dweept met Barth. Maar of dat nu een grond kan zijn om zich met de Kerk, waaruit men eenmaal wegliep, nog zoo druk te maken, dat schijnt twijfelachtig.
Het blijkt dan ook wel, dat er heel andere oorzaken zijn, die nopen zich te bemoeien met andermans zaken. De schrijver heeft namelijk opgemerkt, dat anderen zich ook met de gescheiden kerken bemoeien.

„Het Noord-Hollandsch Kerkblad schrijft over het ontwerp tot reorganisatie van de Hervormde Kerk. „Er zijn Hervormden, die slecht kunnen hebben, dat de Gereformeerden zich met deze dingen bezig houden", zegt het blad. Nu, dat kan ik verstaan. Zij bemoeien zich heel wat liever met onze Kerken en slaan met argus-oogen gade alles wat binnen de landpalen der door hen uitgeworpen broeders en zusters geschiedt. Op alles wordt nauwkeurig gelet. Dat wij kleervrijheid (geen leervrijheid) hebben en onze predikanten meermalen als heel gewone stervelingen gekleed gaan. Dat er bij ons in de groote steden wel eens meisjes zijn, die hun haar korter dragen dan hun moeders. En meer van deze geweldig-belangrijke dingen."

Zoo wordt het dus duidelijk, dat heel deze belangstelling meer een gevolg is van de aanmerkingen, waartoe de „Gereformeerde Kerken aan buitenstaanders aanleiding geven, dan van waarachtige belangstelling in Nederlands kerkelijk leven. Te verwonderen behoeft dit ons niet, want deze vorm van „scheiding' heeft, naar zij meent, het kerkelijk vraagstuk voor allen opgelost en kan zich krachtens den grootheidswaan, die daarin openbaar wordt, moeilijk voorstellen, dat er nog zoovele duizenden zijn, die daarin niet het minste geloof toonen. Blijkbaar heerscht er onder dit soort „Gereformeerden" een buitengewone mate van zelfverblinding en kunnen zij dien ten gevolge niet begrijpen, dat er met heel deze hunne scheiding eene levenshouding gepaard gaat, die bij andere menschen niet die waardeering vindt, waarnaar hun verlangen uitgaat.
Het is toch duidelijk, dat bij heel deze scheiding de begeerte naar voren treedt om in de oogen der wereld als bijzonder ruim van levensopvatting te verschijnen. Daar is de invloed te onderkennen van het „Christendom van de breede basis". Hier zijn predikanten, die geene „leervrijheid", maar „kleervrijheid" genieten. Inderdaad, het is eene zeer belangrijke vrijheid, dat de dienaren des Woords van zulk een gezuiverde kerk, die het maximum van reinheid bereikt heeft, geheel onkenbaar voor de wereld verschijnen. Diezelfde Heeren, die gaarne met het internationale Calvinisme geuren, vertoonen zich hier weder als Hollanders op z'n smalst.
Immers overal verschijnen de predikanten, ook die der Engelsche en Amerikaansche Presbyteriale kerkformaties, in een voor ieder kenbaar gewaad, want zij schamen zich daar niet dienaren hunner Kerk te zijn en daarvan ook in het openbaar de kenteekenen te dragen. Maar deze afgescheiden kerkformatie heeft dienaren des Woords, die er zich op beroemen, dat blijkt hier toch uit Dr. Kaajan's lofzang op zichzelven, dat zij „kleervrijheid" hebben, dus dat zij in de wereld niet als dienaren des Woords behoeven gekend te worden. Diezelfde Heeren, die overigens gaarne internationaal verschijnen, blijken in dit opzicht aan de Hollandsche algeheele verwereldlijking de voorkeur te geven. Nu is het volkomen waar, zooals mij vele jaren geleden eene Friesche vrouw eens zeide in verband met de toga: „het zit 'm niet in de jas", maar het is toch ook waar, dat de wijze, waarop de menschen naar het uitwendige verschijnen, niet onverschillig is. En dat de „kleervrijheid" voor deze Heeren blijkbaar zulk eene gewichtige plaats inneemt, kon wel eens een symptoom zijn van een geestelijken ondergrond, die weinig in harmonie is met de Gereformeerde levensbeschouwing.
Daarbij sluit dan ook heel wel de luchthartige beschouwing aan, die Dr. Kaajan er op nahoudt over de eenheid der Kerk. Met de mannen van den Gereformeerden Bond is hij nog al ingenomen. Misschien ook al een symptoom van de verborgen verstandhouding. Deze Heeren toch zijn de steunpilaren van de gescheiden actie, staan naar de overheersching dezer gescheiden formatie, dragen bij in de V.U., sloven zich uit voor de bevestiging der politieke beweging, die langs zijkanalen, evenals hunne Roomsche bondgenooten, groote bedragen uit de Staatskas laten vloeien naar hunne cultureele instellingen, zooals zij die noemen. En daarom, de Bondsheeren, die staan in de porceleinkast bij Dr. Kaajan! Maar die anderen, past er op: „Onze Kerken doen ook pogingen om met de Gereformeerden buiten onze Kerken in contact te komen. Best. Maar nu moeten wij toch niet al te naief zijn! Laten wij goed begrijpen, dat de Christelijk Gereformeerden en ook vele Gereformeerden in de Hervormde Kerk ons niet moeten!"
Zie hier dus des poedels kern. „Die moeten ons niet." Nu zou men toch verwachten, dat deze Dr. Kaajan dan eens zichzelven de vraag stelde, hoe dat komt? Want inderdaad, dit is zoo! Behalve die enkele Heeren in het Bestuur van den Gereformeerden Bond, zijn er onder de Christelijk Gereformeerden en onder de Hervormde Gereformeerden geen vrienden van dezen uitlooper der vroegere doleantie. Wie zich herinnert, hoe Dr. Kaajan over het Gereformeerde leven spreekt, hoe deze man ook nu weer het bewijs levert, hoe dierbaar hem die „kleervrijheid" is, die stuit daarbij op een geestelijken ondergrond, waaraan, men moet zeggen „gelukkig", dat het Christelijk Gereformeerde en ook het Herv. Gereformeerde volk daaraan vreemd is. Ongetwijfeld zou het een groot goed zijn, als het Gereformeerde volk één kon worden, maar dan het Gereformeerde volk. Doch dat is toch nog heel iets anders dan deze neo-Gereformeerde beweging.
Het is een bedroevend teeken des tijds, dat deze gescheiden kerkformatie, ondanks haar uiterlijken opbloei, niet de minste kans meer heeft om met de groote massa der Hervormde Gereformeerden of der Christelijk Gereformeerden in levenscontact te treden. Dat is het gevolg van de cultureele verwording, waarop zij prat gaat en die duidelijk de kenteekenen draagt eener verwereldlijking, die niet slechts in „kleervrijheid" openbaar wordt, maar in zooveel, dat het moderne leven meebrengt en waarmede zij blijkbaar homogeen is in den geestelijken ondergrond des levens. Het is een buitengewoon snelle afloop van wateren geweest! Wie de menschen uit 1886 gekend heeft en wie dan ziet, wat er van deze beweging werd, hoe kan die anders dan bedroefd zich afkeeren van wat zij nu is? Zoudt gij denken, dat zulke Heeren als deze Dr. Kaajan kans zouden gehad hebben menschen mee te krijgen op den weg der doleantie? Geen sprake van, want dat waren over het geheel nog menschen, die vroegen naar wedergeboorte en bekeering, naar rechtvaardigmaking en heiligmaking, naar een wandel in de vreeze Gods. Dat waren menschen, die hunne predikanten wilden zien als dienaren des Woords, die zich de eere van het ambt niet schaamden. Dat waren menschen, die van deze „kleervrije" mannen niets moesten hebben en die zich met onwil zouden afkeeren, als zij zagen, wat er nu geschiedt. Ja, zij wilden leertucht, maar niet zooals die nu wordt geoefend. Zij wilden geen leertucht, waaronder men alles disputabel kon stellen.
Arme Dr. Kaajan, die nu klaagt en waarschuwt:

„Sommige predikanten hebben de gewoonte van te zeggen: „ik herhaal". Nu, ik herhaal ook iets, n.l. dit: wij moeten niet al te naïef zijn. En vooral moeten wij niet aan kerkelijke slimmelingen de gelegenheid bieden om onze Gereformeerde Kerken fijntjes aan te vallen. Men begrijpt wel wat ik bedoel. Daarbij komt, dat wij in ons eigen midden nog veel te veel menschen hebben, die heimelijk óf met de Christelijke Gereformeerden óf met de Hervormden beulen. Bij buurman is het altijd vet in den schotel, maar in eigen huis komen ze voortdurend van den honger om."

Wat blijkt daar nu uit? Dat deze Broeder blind is voor al wat er rondom hem in zijne gemeente en daarbuiten in zijne „Gereformeerde Kerk" eigenlijk gebeurt. Daar zijn daar menschen, die nog niet wegloopen, maar toch heel goed beseffen, dat deze kerk op deze wijze naar den ondergang neigt. Er zijn er daar, die hongeren naar het brood des levens, zooals mij vele jaren geleden reeds één der toenmalige leden van de gemeente van Dr. Kaajan zeide: „Als wij nog een goede gereformeerde preek willen hooren, dan moeten wij naar de Hervormde Kerk gaan." Indien deze man nog leefde, zou hij het zeker niet zoo gul meer zeggen, maar ik geloof, dat hij dan allang bij de Christelijk Gereformeerden of bij Ds. Kersten's groep aangeland was.
Als Dr. Kaajan eens tot zichzelven kwam en zich eens afvroeg, hoe het komt, dat er „zulke kerkelijke slimmelingen" zijn onder zijn eigen kudde, misschien kwam hij dan tot eene zelfbeproeving, die hem drong tot beantwoording der levensvraag: „Versta ik wel, wat ik lees?" En zie, dan zou misschien de tijd komen, waarop de vraag naar eenheid een grond had niet in uitwendige vormen, niet in „kleervrijheid" en „kort geknipt haar", maar in de belijdenis: „Heere, bekeer ons en wij zullen bekeerd zijn".

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 juni 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van „kleervrijheid

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 juni 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's