Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de laatste dingen (2e serie.) III.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de laatste dingen (2e serie.) III.

Van de voleinding in het algemeen.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Johannes 1 : 7. Deze kwam tot eene getuigenis om van het licht te getuigen, opdat zij allen door hem gelooven zouden.

In het Nieuwe Testament neemt dus de Messiaansche verwachting een persoonlijkheidskarakter aan. Onder het Oude Verbond waren er wel profetische trekken op te merken, die daarheen wezen, maar belijnd en scherp verschijnen zij eerst met den Heere Jezus Christus zeiven. Voor ons besef is er tusschen de laatste woorden van Maleachi, die de profetie besluit en de eerste woorden van het Evangelie naar de beschrijving van Mattheus een groote afstand, een afstand van eeuwen. En het schijnt, oppervlakkig gezien, als is er sinds Maleachi van geen voortgaande Godsopenbaring sprake. Toch is dit slechts een schijn, want al is het waar, dat er aan de profetie geen nieuwe profetie werd toegevoegd, dan beteekent dit niet, dat Gods Geest ophield te werken. Doch die werkzaamheid des Geestes kreeg nu een ander karakter, was er op gericht den blik van het overblijfsel, dat naar de verkiezing is, diepere perspectieven te openen in hetgeen reeds geopenbaard was. Daarna ook om behoeften en begeerten te wekken, die Christus' verschijning konden inleiden, zoodat de harten ontsloten werden om Hem te ontvangen, die Wet en Profeten vervullen zou. En daaruit is het dan ook verklaarbaar, dat in het bewustzijn van Israël in de eeuwen, die de profetie scheidden van Christus zeiven, de voorstelling van de Messiaansche verwachtingen zich om zoo te zeggen in eene persoons-voorstelling concentreerde. De litteratuur, die getuigenis geeft van Israëls geestelijke geschiedenis in de eeuwen, die aan Christus' komst voorafgingen, draagt daarvan de kenmerken.
De Messias-voorstelling wordt gekenmerkt door het karakter van Gezalfde, die Koning zou zijn in het laatste der dagen. In het volksbewustzijn verscheen de teekening van den Gezalfde uit Psalm 2 :2, waarin de strijd geteekend wordt, die de koningen der aarde voeren tegen den Heere en Zijn Gezalfde. In niet-canonieke geschriften uit die periode der eeuw, die aan Christus' verschijning onmiddellijk voorafgaat, wordt de Messias-Koning als Gods gezalfde, als gezalfde des Heeren, met voorliefde geteekend en verschijnt deze benaming in tal van geschriften. Er verscheen ook een geheel nieuwe litteraire vorm, de zoogenaamde apocalyptische litteratuur, die niet slechts in het Jodendom en het Christendom, maar ook in andere godsdiensten voorkomt. Dit zijn openbaringsgeschriften, waarin de allegorie eene groote plaats inneemt. In het Christendom en Jodendom is er eene verwantschap tusschen de apocalyptische en de profetische openbaring op te merken. De apocalyptiek laat vooral het licht opgaan over den loop der geschiedenis en het einde der wereld. Met deze apocalyptiek gaat gepaard een bepaalde godsdienstige houding en richting. Het merkwaardige dezer apocalyptiek is, dat daarin het streven op den voorgrond treedt om van het wereldeinde uit den zin van het wereldgeschieden door openbaring te verklaren, om alzoo te komen tot eene opklaring over het einde. En zoodra de profetie in Israël ophield, komt in de verstrooiing onder invloeden van de cultuurvolken, waaronder Israël leefde, de Joodsche apocalyptiek op. De nood en de druk, waaraan Israël onderworpen was, brachten mede het bewustzijn, dat God zich verborgen hield en slechts nog kenbaar was uit de geschiedenis van het verleden en in de komende openbaring aan het einde der wereld. In het verleden was hun Gods wil kenbaar in de groote gebeurtenissen en de historische personen, doch de volle werkelijkheid zou eerst in het einde openbaar worden.
Voor de apocalyptiek hangen dus begin en einde der wereld ten nauwste samen en de geschiedenis wordt voor haar een conflict tusschen den wil Gods en het aardsche geschieden, tusschen Gods heiligheid en de zonde der menschheid. Onder dat conflict lijdt de enkeling, zoowel als het volk in dit heden en het wordt in het wereldeinde opgelost in een reeks van catastrophen. En dit is het groote onderwerp, waarmede zich de apocalyptiek bezig houdt. Alles beweegt zich hier om de vraag van het wereldeinde en wat dit aankondigt. Dit leidde er toe de geschiedenis in perioden te zien en haar overgang te teekenen van deze naar de toekomende wereld. En daarbij verschijnen dan boven- en onderaardsche machten, goddelijke en anti-goddelijke, terwijl de overgang gepaard gaat met Messiaansche weeën, vreeselijke omkeeringen in de wereld der volken en in de natuur. En dit alles wordt begeleid door de zedelijke verwording der menschheid, eene heerschappij van daemonische machten, het optreden van den anti-Christ, totdat de van God gezonden Messias verschijnt om gericht te houden over de aarde en de menschen en den strijd te beslechten tegen al het antigoddelijke. En bij dat alles bedient zich die apocalyptiek van een rijkdom van grillige vormen en beelden, die geboren zijn vaak onder den invloed van vreemde, van Babylonische of zelfs ook Iranische cultuur. De mythologische verbeelding speelt er vaak een rol in.
De apocalyptiek wil dus Gods openbaring zijn en is dus als zoodanig verwant met de profetie, wat haar strekking aangaat. En zoo zijn er eene reeks apocalyptische geschriften bewaard, die uit de overlevering opgebouwd werden en waarbij de doeleinden Gods worden voorgesteld als door de vromen uit het verre verleden gekend.
Tal van dergelijke apocalyptische geschriften zijn bewaard gebleven, die met de namen, o.a. van Henoch, Elia, Mozes, Jesaja, Baruch en Ezra verbonden werden. Al deze geschriften vallen echter buiten de grenzen der Heilige Schriftuur. Slechts eenmaal wordt er naar verwezen, namelijk in den brief van Judas vers 14, waar gezegd wordt: „En van dezen heeft ook Enoch, de zevende van Adam, geprofeteerd, zeggende: „Ziet, de Heere is gekomen met Zijne vele duizenden heiligen." Zeer terecht merken de Kantteekenaren op onzen Statenbijbel dien aangaande op: „Deze profetie staat nergens in de Schriften des Ouden Testaments beschreven, maar schijnt van hand tot hand onder de Joden overgeleverd te zijn. en heeft God door den apostel Judas dezelve laten opschrijven onder de Heilige Schriften om eeuwiglijk in de gemeente bewaard te worden." Zoo is het dus duidelijk, dat in het Jodendom, tusschen het einde der profetie en de verschijning van Christus zeiven, het geloovig volk teerde op hetgeen de Vaderen hadden nagelaten en daarin diepere perspectieven trachtte te ontsluiten.
Het merkwaardige daarbij is dan ook, dat in die aan Christus' verschijning onmiddellijk voorafgaande tijden de persoonlijkheid van den Messias veel belijnder wordt gekend. Een voorbeeld daarvan is te vinden in het Vierde boek van Ezra, dat onder de apocryphe boeken opgenomen werd. In het 7e Hoofdstuk handelt de schrijver er over, dat „niet zonder moeite en wederwaardigheden, men komt tot het ware geluk. Het menschdom is vol ondeugden, maar God is goed en barmhartig." Daar wordt in het 25e vers tot Ezra gezegd: „Daarom, Ezra! het ledige is voor de ledigen en het volle voor de vollen." En daaraan wordt dan toegevoegd 26—30: „Gewis! de tijd komt en zal ééns zijn, dan zullen die teekenen komen, welke ik u tevoren gezegd heb, dan zal de bruid verschijnen, dan zal zij openbaar vertoond worden, die nu met aarde overtogen is. Elk en een ieder, die van de bovengemelde rampen verlost is, zal dan mijne wonderdaden aanschouwen. Want mijn Zoon, Jezus, zal geopenbaard worden, met degenen, die bij hem zijn en zij, die overgebleven zijn, zullen zich vier honderd jaren lang verblijden. En na verloop van die jaren zal mijn Zoon, Christus, sterven en alle menschen, die den levensadem hebben. Dan zal de wereld, zeven dagen lang, in de oude stilte wederkeeren, gelijk in de vorige oordeelen, zoodat niemand zal worden overgelaten.' In het 2e Hoofdstuk wordt Ezra als een ziener voorgesteld, die op den berg Zion eene ontelbare menigte aanschouwde, die met lofzangen God prees. In haar midden stond een jongeling, die boven allen uitstak en ieder van hen een kroon opzette. En dan vraagt de Engel: „Heer, wie zijn dezen?" En dan luidt het antwoord: „Dezen zijn het, die het sterfelijk gewaad afgelegd en het onsterfelijke aangenomen hebben. Zij hebben Gods Naam beleden, nu worden zij gekroond en ontvangen palmtakken." Ik vraagde den Engel verder „wie die Jongeling was, die hun kronen opzette en hun palmtakken in de handen gaf; waarop hij mij berichtte: „Deze is de Zoon van God, dien zij in de wereld beleden hebben!" En dan roemt hij hen, die kloekmoedig voor den Naam en dienst van God gestaan hebben, terwijl de Engel hem dan gebiedt: „Ga, verkondig aan mijn volk, hoedanig en hoe groote wonderen van God, den Opperheer, gij gezien hebt."
Nu is ons van den schrijver van 4 Ezra weinig bekend. Dat hij een Jood was, blijkt wel, dat hij spreekwijzen heeft, die aan de Evangeliën herinneren en toespelingen maakt op de Openbaring van Johannes, terwijl hij, 'zooals uit het eerste citaat blijkt, met eerbied van Jezus spreekt. Nu wordt dit verklaard als zou de schrijver een Joodsch Christen zijn geweest, en door anderen ook gedacht aan interpolatie, zoodat een latere vertaler — de tekst is in Latijnsche vertaling tot ons gekomen — den tekst op de hoogte van zijn tijd zou gebracht hebben. Hoe dit ook moge zijn, dit blijkt wel, dat in deze apocalyptische apocryphe litteratuur, die in elk geval zeer oud is, de Messiaansche idee persoonlijkheidsvorm heeft aangenomen. In het gemeenteleven van de Joden heeft de apocalyptiek de Messiaansche verwachtingen, zooals die door de profeten verkondigd waren, nog al zeer streng persoonlijk verstaan. Bovendien nam, dank zij de profetie van Daniël, het Rijk Gods als een Rijk, dat van den hemel nederdaalt op de aarde, de plaats in van de groote historische wereldrijken. En daarmede werd heel de Messiaansche toekomstverwachting gewijzigd en daarmede ook de voorstelling van den Antichrist, van opstanding en wereldgericht aan het einde der dagen, evenals die van zaligheid en verdoemenis en van wereldvernieuwing.
Doch er zijn ook andere Joodsche geschriften, waarin van den Gezalfde minder sprake is en waarin de verlossing met Godzelven uitsluitend in verband wordt gebracht. Maar ook dan spreken zij toch wel eens in vormen, die sterk naar het persoonlijke heenwijzen, als er van een koning gesproken wordt, dien God zenden zal, een onsterfelijk koning zal zijn, die een onvergankelijk koninkrijk stichten zal, die op de gansche aarde aan den vreeselijken oorlog een einde zal maken. Ook wordt het komen van een idealen Messiaskoning geschilderd, die uit den hemel nederdalen zal om de goeden te beloonen en de boozen te straffen, terwijl in Jeruzalem de heerlijkheid van den eeuwigen God wordt verwacht.
Het nationaal Joodsche verkrijgt in deze voorstellingen nog een vorm, zooals ook de Messiaansche verwachtingen der discipelen daarvan doortrokken blijken te zijn. En in de rij van beelden treedt ook de „Zoon des menschen" op, waarvan Daniël 7 : 1 3 zeide, dat hij in zijne nachtgezichten zag en ziet „er kwam een met de wolken des hemels als eens menschen zoon en hij kwam tot den Oude van dagen en zij deden hem voor Denzelven naderen". Zoo zijn er nog andere geschriften, als b.v. de Psalmen van Salomo, waarin God wel Israëls Koning wordt genoemd, maar ook met eene herinnering aan Gods belofte, dat Hij David gezworen heeft, dat zijn koningschap niet zal ophouden, zoodat de verwachting wordt uitgesproken, dat God een koning zou verwekken om Israël te regeeren, de vijanden te verpletteren en Jeruzalem te reinigen, want daar zal Hij een rijk van heiligen en rechtvaardigen stichten, niet met aardsche kracht, maar sterk door den Heiligen Geest en gereinigd van zonde.
Het is dus zeer begrijpelijk, dat waar zulk een blijkbaar algemeen levende Messiaansche verwachting wordt gekoesterd, dat zij in de litteratuur een zoo breede plaats inneemt, ook in het Nieuwe Testament de sporen daarvan duidelijk zijn te vinden. Dat is dan ook in de Evangeliën, met name in Lucas 1 en 2, te lezen. Indien er niet in die dagen in Israël zulk eene verwachting geleefd had, die den geheelen achtergrond vormt van hetgeen ons daar wordt meegedeeld, dan hadden zij nimmer zoo geschreven kunnen worden. Het historische karakter van het Evangelie wordt daardoor bevestigd. Zelfs wat ons over de verhouding van Johannes den Dooper tot Jezus verhaald wordt, staat in datzelfde licht. Lucas 3 : 1 5 wordt ons gezegd: „En als het volk verwachtte en allen in hunne harten overlegden van Johannes, of hij niet mogelijk de Christus ware", dan wijst Johannes deze veronderstelling af met op Jezus te wijzen, doch er blijkt uit, hoe in het volksbewustzijn eene gespannen verwachting leefde, dat Hij komen zou. Zonder die verwachting had Johannes ook niet, toen hij in de gevangenis hoorde van de werken van Christus, zijne discipelen kunnen zenden met de vraag: „Zijt gij degene, die komen zou, of verwachten wij eenen anderen?" En zoo zou ook verklaarbaar zijn, dat Jezus door de massa des volks vaak begroet werd als de verwachte Messias. Jezus' intocht te Jeruzalem, als de scharen Hem begroetten met een „Hosanna, den Zone Davids!" zou niet mogelijk zijn geweest zonder dat de Messiaansche verwachting, om zoo te zeggen, eene sociale mentaliteit was geworden, die leefde in het volk als zoodanig. Het bewustzijn was levendig, dat Zijne komst nabij moest zijn. In het verhoor van Jezus door den Hoogepriester, bezweert Hem de Hoogepriester bij den levenden God, dat Hij zal zeggen „of gij zijt de Christus, de Zoon van God?" Ook die vraag zou niet mogelijk zijn geweest, indien niet algemeen de vervulling der belofte als aanstaande gekend was. Ja, zonder dezen achtergrond in het volksleven van het Israël dier dagen zou het niet mogelijk geweest zijn, dat na Christus' dood en opstanding er eene gemeente geboren ware, die Hem als haren hoogsten Profeet en Leeraar, als haren eenigen Hoogepriester en als haren eeuwigen Koning beleed.
Indien er iets uit dit alles duidelijk wordt, dan zeker, dat Christus' verschijning eene historische verschijning is en slechts als zoodanig kan begrepen worden. Het Evangelie is geen product van philosophische phantasie, waarvoor sommigen het willen uitgeven in vroegere eeuwen en ook in onzen tijd. Het kan alleen historisch worden verstaan. Dat heeft Christus gemeen met alle groote historische figuren, aan wier bestaanszekerheid niemand kan twijfelen, dat ook Hij is opgekomen uit den ondergrond van het historisch zich ontwikkelend leven, dat gedragen werd door een sociaal element. Luther zou geen Luther geworden zijn, indien hij niet beantwoord had aan de diepe geestelijke behoeften zijner dagen, indien in de massa niet geleefd had datgene, waaraan hij door zijn woord uitdrukking gaf. Zoo gaat het in alle wereldhistorische crisissen en zoo ging het ook in de grootste van alle wereldhistorische crisissen, in de verschijning van Christus. In Hem sprak God het eeuwig Woord voor de menschheid in den mensch Jezus van Nazareth uit.
En zoo kan hier in het Johannes-Evangelie geschreven staan: „Er was een mensch van God gezonden, wiens naam was Johannes." Calvijn teekent daarbij aan, dat Jezus zoo maar niet voor de menschen te kijk werd gesteld, maar Hij liet Hem door Johannes' getuigenis bekend worden. Zoo alleen zou Hij ontvangen kunnen worden en het heil aanvaard kunnen worden. Zoo werd Hij in het sociale bewustzijn ingelijfd. Dat getuigenis van Johannes was dus niet om Christus, maar om der menschen heil noodig. Zoo verschijnt de Dooper dus ook als de gezondene, als van God verwekt, opdat hij Christus ingang zou doen vinden.
Daarom was Johannes de Dooper ook als de Engel, die voor Zijn aangezicht den weg bereiden zal. Ook de wijze, waarop de Dooper optreedt, veronderstelt dus, dat er in de massa behoeften waren opgewekt, aan welker vervulling Johannes de Dooper leiding had te geven door zijn getuigenis. Hij kwam tot een getuigenis, om te prediken, wat hij gezien en gehoord had van Gods wege aangaande Jezus' verschijning. Hij was zelve het licht niet, doch had slechts op Hem te wijzen, die het ware licht was. En het doel van Johannes' optreden en van zijn getuigen was slechts, „opdat zij allen door hem gelooven zouden , dus dat het bewustzijn der massa zou worden overheerscht, zooals Johannes zelve overheerscht was geworden door het licht van Christus en zij zouden verstaan, dat deze Christus was „de Zone Gods, de Koning Israëls".
Merkwaardig is dan ook, dat Jezus in het begin van Mattheus' Evangelie (1 : 16) wordt aangeduid en nader omschreven wordt als „gezegd Christus". Zoo stond Hij dus bekend bij het volk, zoo werd over Hem in het algemeen gesproken, zoo verschijnt Hij in het licht van Zijn tijd.
Maar zoo is het ook verstaanbaar, dat Zijne historische verschijning, dus de ingang van den eeuwigen Zoon des eeuwigen Vaders in de menschelijke natuur, geheel ook voor ons wordt gesteld in het kader van Zijn tijd, dat dus ook Zijne prediking en heel de wijze, waarop deze ontvangen werd, waarop ook Zijn Persoon ontvangen werd door Gods Kerk, alleen verstaan kan worden in het licht van den geestelijken toestand van Zijn levensmilieu. Ook de waardeering, die Hem als Messias te beurt valt, ook Zijne verschijning zelve en Zijne prediking verkrijgt daardoor een eschatologisch karakter, zoodat Hij, naar het woord van den Hebreënbrief, „eenmaal in de voleinding der eeuwen geopenbaard is om de zonde te niet te doen door Zijns zelfs offerande".

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 juli 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van de laatste dingen (2e serie.) III.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 juli 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's