Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de laatste dingen (2e serie.) IV.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de laatste dingen (2e serie.) IV.

Van de voleinding in het algemeen.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mattheus 26 : 64. Jezus zeide tot hem: Gij hebt het gezegd. Doch Ik zeg ulieden: van nu aan zult gij zien den Zoon des menschen, zittende ter rechterhand der kracht Gods en komende op de wolken des hemels.

De Schrift spreekt van Jezus' komst op eene geheel bijzondere wijze, waaruit duidelijk blijkt, dat zij, hoewel zij Hem kent als een mensch van gelijke beweging als wij, Hem toch in een ander licht stelt. Jezus' komst karakteriseert zij als eene verschijning. Zoo zegt zij: „Maar wanneer de goedertierenheid van God, onzen Zaligmaker en Zijne liefde tot de menschen verschenen is, heeft Hij ons zalig gemaakt." Zoo kan de apostel alleen spreken, als hij er van uitgaat, dat Jezus Christus was, voordat Hij verscheen. Het begrip „verschijnen" toch sluit in zich, dat hetgeen verschijnt, eerst bestaat, voordat het verschijnt. En ook de apostel Johannes legt er nadruk op, dat hij verkondigt hetgeen hij gehoord en gezien heeft, hetgeen zijne oogen aanschouwd en zijne handen getast hebben van het Woord des levens. En van dat leven zegt hij: „het leven is geopenbaard en dan gebruikt hij, om dat openbaringsbegrip te noemen, een woord, dat met denzelfden woordstam saamhangt en in Titus 3 : 4 met „verschijnen" wordt overgezet. Daarbij wordt dus steeds het eeuwig Wezen van den Middelaar voorondersteld, maar wordt er anderzijds nadruk op gelegd, dat wij, zooals de Schrift Jezus ons voorstelt, in Hem niet van doen hebben met eene buiten de historische werkelijkheid staande menschelijke figuur, al wordt Zijne eeuwige Wezenheid in onderscheiding van alle andere menschen als eene gegevenheid erkend. De Heere Jezus wordt in de Schrift niet beschouwd, noch ons voorgesteld als ware zijn Persoonsbeeld eene schepping van het wijsgeerig denken of een voortbrengsel van poëtische verdichting, maar omgekeerd streven de heilige mannen Gods er naar om toch vooral het wezenlijk historische karakter van Zijn optreden in de wereld te bevestigen. Zij leggen er nadruk op, dat Hij is verschenen, dus dat Hij is ingetreden in de wereld der verschijnselen, waarin elk mensch leeft en zich beweegt.
De oorzaak, waarom zij niet met een onhistorischen Jezus of met een „bovenhistorischen" Jezus vrede kunnen hebben en zoo grooten nadruk leggen op Zijn wezenlijk mensch-zijn als wij allen, is dat er anders van eene ware, werkelijke verlossing geene sprake kan zijn. Zij kennen Hem als het eeuwig Woord, dat bij God en God is, maar tevens als mensch van gelijke beweging als wij. En zij zijn van die ware menschelijke natuur van den Heere Jezus Christus zoo diep doordrongen, dat zij de loochening daarvan met de werking van den Antichrist in verband brengen. Zoo zegt 1 Joh. 4 : 1 en 2: „Geliefden, gelooft niet een iegelijken geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn, want vele valsche profeten zijn uitgegaan in de wereld." En dan geeft hij het kenmerk aan, waardoor ware en valsche leer onderscheiden worden: „Hieraan kent gij den Geest van God: alle geest, die belijdt, dat Jezus Christus in het vleesch gekomen is, die is uit God en alle geest, die niet belijdt, dat Jezus Christus in het vleesch gekomen is, die is uit God niet, maar dit is de geest van den Antichrist, welken geest gij gehoord hebt, dat komen zal en is nu aireede in de wereld." Als er nu gezegd wordt, dat Hij in het vleesch gekomen is, dan beteekent zulks, dat Jezus Christus een waarachtig, wezenlijk mensch is geweest, zooals wij menschen zijn, vleesch van ons vleesch. En als wij Hem hadden kunnen zien, dan zouden wij met onze natuurlijke oogen een gewoon mensch gezien hebben, dien wij konden hooren, zooals wij menschen elkander hooren, konden tasten met onze handen, zooals wij elkander met onze handen kunnen aanraken. Zoo moet worden verstaan, wat de apostelen Jezus' verschijning noemen als historische Persoon. Zoo zijn ook wij allen historische persoon, dus in deze wereld der verschijnselen bestaande, zooals wij van alle gestorvenen zeggen, dat zij zoo bestaan en geleefd hebben en verkeerd hebben in deze wereld van verschijnselen.
En nu is het merkwaardig, dat er reeds in de dagen der apostelen wijsgeerige richtingen waren, die van zulk een historischen Jezus niet wilden weten en Hem trachtten te verklaren als een verdichte figuur, als een langs wijsgeerigen weg geconstrueerde figuur, die wel schoon en bewonderenswaardig was, maar die toch niet wezenlijk bestaan had. Zoo werd Jezus tot een onhistorischen Jezus, tot een Jezus' beeld, dat in den diepsten grond door de menschen zeiven, door dichterlijke en diepzinnige geesten, maar dan toch door menschen, gephantaseerd werd. Zoo wordt Jezus dan ook in onze dagen door sommige wijsgeerige richtingen, door modernen en ook wel door wie geen modernen, soms zelfs gereformeerden willen heeten, voorgesteld. Gods Woord snijdt zulke philosophie bij den wortel af en waarschuwt de gemeente Gods er voor, dat wij daarin van doen hebben met werken van den Antichrist.
De Schrift legt er nadruk op, dat de Heere Jezus onzer één was, tot deze wereld- en levensorde behoorde gelijk als wij, maar zij zegt van ons menschen niet, dat wij verschenen zijn, omdat zij in onderscheiding van ons den Heere Jezus eene eeuwige Wezenheid, dus een voorbestaan toekent. Hij is verschenen, in het natuurverband ingetreden, had een daarvan onderscheiden bestaan, zoodat Hij was, voordat Hij verscheen. Daarom Hij komt, wordt gezonden, verschijnt, doch heeft vooraf een Wezensbestand. Toch wordt ook Hij geboren. En deze geboorte, hoe absoluut menschelijk zij moge wezen, heeft dit bijzondere, geheel eenige, dat zij eene vleeschwording des Woords is. Daaruit volgt, dat de Heere Jezus Christus hierin van ons onderscheiden is, dat wij, voordat wij geboren werden, geenerlei aanzijn hadden, niet waren, voordat wij geboren werden, maar dat de eeuwige Zoon Gods van eeuwigheid is en dus in het historisch leven der menschheid kon intreden. Hij komt van boven en is boven allen, kwam niet op uit de aarde, spreekt niet uit de aarde en ook als Hij het vleesch heeft aangenomen en onder ons woonde, is Hij de Zoon des menschen, die in den hemel is.
De Heere Jezus heeft Zichzelven ,,Zoon des menschen' genoemd en laat daarmede een bijzonder licht over Zijne verschijning opgaan. Daardoor toch komt Hij in levensbetrekking tot de Oud-Testamentische Godsopenbaring, want Hij predikt Zich daarin als de vervulling van Daniëls profetie.
Daniël zag in zijne nachtgezichten „en ziet, er kwam een met de wolken des hemels als eens menschen zoon en hij kwam tot den Oude van dagen en zij deden hem voor Denzelven naderen. En hem werd gegeven heerschappij en eer en het koninkrijk: dat hem alle volken, natiën en tongen eeren zouden. Zijne heerschappij is eene eeuwige heerschappij, die niet vergaan zal en zijn Koninkrijk zal niet verdorven worden."
In het licht dier profetie heeft de Heere Jezus Christus zichzelven voorgesteld aan de Zijnen. En dit was ook in de dagen Zijner omwandeling verstaanbaar, omdat deze 'term een niet ongewone was, zooals blijkt uit de Joodsche litteratuur van dien tijd. Jezus noemde Zich zóó, om Zichzelven in het licht van Daniëls profetie, dus in Messiaanschen zin voor te stellen. Hij gebruikt deze omschrijving tegenover zijne discipelen niet alleen, maar eveneens tegenover Schriftgeleerden en Pharizeën, zelfs voor den Hoogen Raad. Als de hoogepriester Hem bezwoer te zeggen, of Hij de Christus, de Zoon Gods is, dan antwoordt Jezus: „Gij hebt het gezegd. Doch ik zeg ulieden: van nu aan zult gij zien den Zoon des menschen zittende ter rechterhand der kracht Gods en komende op de wolken des hemels", Matth. 26 : 64.
Zoo spreekt de Heere Jezus van Zichzelven en dit is merkwaardig. zoo wordt Hij nooit door zijne discipelen aangesproken of genoemd. Het is duidelijk, dat daarmede zijn Messias-schap in het licht werd gesteld en, zooals hier voor den Hoogen raad, laat Hij het zien in verband met het einde aller dingen. Terwijl Hij voor het Joodsche gericht over Zijn Messiaansche roeping geoordeeld wordt, wijst Hij van dit recht op zijne rechterlijke functie, als Hij komt op de wolken des hemels. Dat met dezen naam „Menschenzoon nog iets meer bedoeld wordt dan alleen ons te zeggen, dat Hij mensch, waarachtig mensch is, dat kan daaruit blijken, dat Hij soms tegenover en naast het mensch-zijn, spreekt van Zichzelven als Zoon des menschen. Zooals Hij door de Pharizeën wordt lastig gevallen over gebrek aan nauwkeurige onderhouding van den Sabbath (Marcus 2), dan verklaart Hij, dat de Sabbath is ingesteld om den mensch en de mensch niet gemaakt werd om den Sabbath, om dan te besluiten met het woord: „Zoo is dan de Zoon des menschen een Heere ook van den Sabbath."
Daaruit blijkt duidelijk, dat het woord „Zoon des menschen' de bedoeling heeft Hem in zijne waardigheid en functie als Messias te karakteriseeren en niet alleen om Hem als mensch te noemen. Dat blijkt wel bijzonder duidelijk uit Matth. 11 : 19, waar sprake is van Johannes den Dooper, die gekomen was „noch etende, noch drinkende' en daarom werd gescholden: „Hij heeft den duivel. En dan zegt Jezus, op wien deze menschen allerlei andere aanmerkingen hadden: „De Zoon des menschen is gekomen, etende en drinkende en zij zeggen: „Ziet daar een mensch, die een vraat en een wijnzuiper is." Zichzelven noemt Hij daar „Zoon des menschen", maar de Pharizeën zeggen: „ziet daar een mensch". En dat zelfde verschijnsel valt ook in het oog, als Jezus den geraakte, die voor Hem gelegd wordt (Matth. 9 : 4 ) , de zonden vergeeft. De Schriftgeleerden noemden dit godslasterlijk. En om hen dan tot zwijgen te brengen, antwoordt Jezus: „Doch opdat gij moogt weten, dat de Zoon des menschen macht heeft op de aarde de zonden te vergeven, zeide Hij tot den geraakte: Sta op, neem uw bed op en ga heen naar uw huis." Daar noemt Jezus zich dus „Zoon des menschen' om zijne goddelijke, Messiaansche bevoegdheid en kracht te openbaren.
En wat blijkt nu uit het vervolg van het verhaal? De scharen zien het, verwonderden zich en verheerlijkten God, „die zoodanige macht den menschen gegeven had . Den menschen, waaronder niet verstaan kan worden, allen menschen, want God heeft alleen en verleent alleen die macht en Hij ook bezit dat vermogen, die als God is, dus de Zoon des menschen. Zoo stond Jezus hier te midden van het volk en werd Hij als Zoon des menschen openbaar. Zoo spreken de Evangelisten dan ook alleen van Jezus, ook niet van Johannes den Dooper, die „een mensch" genoemd wordt, hoewel onder degenen, die uit vrouwen geboren zijn, niemand is opgestaan meerder dan Johannes de Dooper (Matth. 11)
In het woord „Zoon des menschen", waarmede Jezus Zichzelven aan zijne discipelen niet alleen, maar ook, als het er op aankomt, aan Pharizeën en Schriftgeleerden voorstelt, hebben wij van doen met eene bijzondere Messiaansche teekening, die Jezus van Zichzelven gegeven heeft en dat met de bedoeling over het wezen van den Messias hun het licht te doen opgaan, hun te doen verstaan, dat Hij geen Messias is, zooals die door de Joodsche gemeente van zijn tijd verwacht werd als een Davidisch aardsch koning, die Israël zal oprichten als een staat onder de volken der wereld, maar als een Messias met goddelijk vermogen, als een Messias dus, die Gods Zoon was in geheel eenigen zin.
Daarom brengt Hij dien titel „Zoon des menschen" met de vergeving der zonden in verband, want Israël weet, dat alleen God de zonden vergeven kan. De Zoon des menschen verschijnt dus voor hen met eene goddelijke macht als „Zoon des menschen', die volgens Daniël met goddelijke majesteit bekleed, eene eeuwige heerschappij ontvangt als Hij gebracht wordt voor „den Oude van dagen". En zoo noemt Zich nu Jezus, terwijl Hij nog het land doorgaat, terwijl zij Hem allen kennen als een mensch. Zoo predikt Hij zich als den Messias, die in stede van aardsche glorie, zichzelven als den lijdenden Messias voorstelt. Zoodra dan ook Petrus op de vraag: „wie zeggen de menschen, dat Ik ben?" geantwoord heeft: „Gij zijt de Christus", dan begint Hij hun te leeren, dat de Zoon des menschen veel moest lijden (Marcus 8). Daarin is dus gegeven eene onthulling van zijn Messiaansch karakter. De Heere opent de oogen zijner discipelen daardoor voor zijn Middelaarswezen en dus daarvoor, dat Hij een Messias is van andere orde dan de Joden verwachtten op grond eener verkeerde, materialistische beschouwing, die zij aangaande de profetie hadden.
Wij moeten dus wel inzien, dat deze titel niet beteekent, dat Jezus zich daarmede als een superieur mensch wil aanduiden, als ware Hij een geniale figuur, een soort wijsgeer of modern humanist of sociale hervormer. Daaraan kan en mag bij deze uitdrukking niet gedacht worden, veeleer is hierbij te denken aan de alles te bovengaande, geheel eenige beteekenis van zijn Middelaarschap. Dat blijkt bijzonder duidelijk uit zijne laatste redenen (Matth. 24), als Hij de eindcatastrophe aankondigt, spreekt van groote, geweldige natuurverschijnselen en daaraan toevoegt: „En alsdan zal in den hemel verschijnen het teeken van den Zoon des menschen en dan zullen alle geslachten der aarde weenen en zullen den Zoon des menschen zien, komende op de wolken des hemels met groote kracht en heerlijkheid." Daar is sprake van zijne alles overtreffende beteekenis en van zijne over alles en allen gaande heerschappij. Daar verschijnt de Zoon des menschen in zijne universeele, geheel eenige beteekenis, waarin het Joodsche particularisme plaats maakte voor zijne, zelfs kosmische centrale waardigheid, voor zijne goddelijke natuur. Deze Zoon des menschen verkrijgt eeuwige, onvergankelijke heerschappij, zooals Daniël deze heeft aangekondigd, verschijnt Hij als met den eeuwigen Vader de heerschappij voerende.
Zoo heeft Jezus zich ook voor den Joodschen Raad voorgesteld en deze Raad heeft dit ook begrepen, want Hij is er om ten doode verwezen. Hij heeft zich alzoo gepredikt als die door lijden tot heerlijkheid zal ingaan. Zoo heeft Hij dan ook met een beroep op het Oude Testament gezegd, dat van den Zoon des menschen geschreven is, dat Hij veel lijden zal en veracht worden. En op tal van andere plaatsen, waarin van 'Zijne overgave in den dood sprake is, wordt door Hem gezinspeeld op den lijdenden Knecht des Heeren, van Wien Jesaja profeteerde.
Zoo hebben wij dus met dezen titel, dien Jezus zelve zich geeft, van doen met eene beschrijving, die wijst op het innige verband, dat er is tusschen Hem en de Oud-Testamentische profetie, waarbij de Zoon des menschen, waarvan Daniël getuigde, ons onthuld wordt als de lijdende Knecht Gods, die tot heerschappij is bestemd, die door het Kruis geleid wordt naar de zegepraal. Zoo werd Hij voor de discipelen geopenbaard als Messias in een zin, die den Joden verborgen bleef.
Hierin hebben wij van doen met de Hem openbarende zelfverklaring van den Heere Jezus, waarin Hij in zijne Messiaansche heerlijkheid verschijnt als drager eener heerschappij, die Hij voor Pilatus omschreven heeft als een Koninkrijk, dat niet is van deze wereld, als een Koninkrijk van geheel andere, van geestelijke, van goddelijke orde. Dat Koninkrijk was er met Hem, in Hem en door Hem, doch moest in de toekomst verwerkelijkt worden. En Zijnen discipelen werden daarvoor de oogen geopend. Tusschen dat heden, waarin Jezus de zijnen onderwees en die eindtoekomst, die Hij hun profetisch voor oogen schilderde als de volheerlijke eindoverwinning, waarin het teeken van den Zoon des menschen zou worden gezien, lag toen nog de weg des lijdens en stervens, die dien ten gevolge in geheel ander licht, in het eeuwige licht van Gods verlossende daad, werd voorgesteld. De Knecht des Heeren der profetie, werd de Zoon des menschen en tevens de Koning der heerlijkheid, van Wien geschreven staat: „door Zijne kennis zal mijn knecht de rechtvaardige velen rechtvaardig maken."

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 augustus 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van de laatste dingen (2e serie.) IV.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 augustus 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's