Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van den Woorde Gods XXIV.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van den Woorde Gods XXIV.

6e serie. Uit het ongeschreven Woord.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 9:15. Dan zal Ik gedenken aan mijn verbond, hetwelk is tusschen Mij en tusschen u en tusschen alle levende ziel van alle vleesch. En de wateren zullen niet meer wezen tot eenen vloed om alle vleesch te verderven.

De Heilige Schrift leert op elke bladzijde Gods souvereiniteit over gansch Zijne schepping. Hij openbaart haar met betrekking tot het geestelijk leven des menschen, doch niet minder op het gebied der natuur. Hij verschijnt in de diepten der hemelen boven ons, waar Hij, naar Jesaja's woord, in getal hun heir voortbrengt, ze alle bij name roept en van wege de grootheid Zijner krachten en omdat Hij sterk van vermogen is, wordt er niet één gemist. Maar dat geldt ook van het stof der aarde, van al wat daar wemelt in de diepte der zeeën, van eiken grashalm, die zich kreukelt onder onzen voet. En zoo ook zong Job over de verordeningen des hemels en beluisterde hij de vraag: ,,Kunt gij deszelfs heerschappij op de aarde bestellen, uw stem tot de wolken opheffen, opdat overvloed van water u bedekke?" Zoo sprak tot hem de Heere: „Kunt gij de bliksemen uitlaten, dat zij heenvaren?" En dan moet hij op al die vragen antwoorden: „Wie kan de wolken met wijsheid tellen en wie kan de flesschen des hemels nederleggen?" En dan, ja, dan wees hij naar den Almachtige, want God had hem geleerd: „wat onder den ganschen hemel is, is het mijne." Zoo beleed hij: „Zie, God is groot en wij begrijpen Hem niet. Hij trekt de druppelen der wateren op, die den regen na zijnen damp uitgieten en over den mensch overvloediglijk afdruipen, uitgegoten door de wolken." Hij wist het, dat de mensch niet verstaan kan de uitbreidingen der wolken. God dondert met Zijne stem zeer wonderlijk, doet groote dingen en wij begrijpen ze niet. Hij zegt tot de sneeuw: Wees op de aarde en tot den plasregens des regens. En dan is er de plasregen des regens, want God spreekt en het is er, gebiedt en het staat er. En zoo zegt Hij tot Noach, dat Hij de wolken brengt over de aarde en dat dan deze boog zal worden gezien in de wolken. De Heere werkt het alles naar Zijne souvereine goddelijke vrijmacht, want het is alles uit Zijne vaderlijke hand.
Doch daaruit blijkt nu ook, dat Hij een God van redelijkheid is, dat in Zijne werken de goddelijke wijsheid doorlicht, want als Hij de wolken brengt over de aarde, dan zal ook de boog gezien worden, die getuigt van den zonnegloed, van den nieuwen komenden, glansrijken dag, waarop de wolken zullen vervagen en de vochtigheid zal worden opgenomen door den ademtocht van de zoele Zuidenwinden. Zoo spreekt de boog van de heerschappij der zon, die uitgaat als een bruidegom, welker uitgang is van het einde des hemels en haar omloop tot aan de einden daarvan en „niets is verborgen voor hare hitte". Zoo zong de Psalmist: „Gij bezoekt het land en hebbende het begeerig gemaakt, verrijkt Gij het grootelijks." Zoo zegent God het uitspruitsel en kroont Hij het jaar Zijner goedheid. En daarvan profiteert de regenboog, die immers verkondigt, dat de zon haar werk zal doen op Gods tijd.
Zoo kan er dan nu ook op volgen: „Dan zal Ik gedenken aan mijn verbond." Zoo stelt de Heilige Geest in menschelijke voorstellingsvormen de werking van de bondstrouw Gods ons voor. Immers, in ons menschelijke leven werkt ons herinneringsvermogen door wat men eene associatie van voorstellingen noemt, waardoor een reeks van herinneringsbeelden wordt opgeroepen, die van zelf voor ons bewustzijn verschijnen. Wij denken door de veer, die wij zien liggen voor onzen voet, aan den vogel, die haar verloor, door het huis, dat wij zien, aan zijn bewoner, door den naam aan de menschen, die dien naam dragen. De kleinste dingen herinneren ons soms aan de grootste, zooals de sporen in het pad ons doen denken aan den mensch, die deze ingedrukt heeft. Zelfs maken wij menschen soms kunstmatig teekenen, die ons moeten herinneren aan wat wij vreezen te vergeten.
En zoo wordt nu de Heere ons hier voorgesteld in het licht van ons menschelijk leven, als behoefde Hij een teeken om Zijne herinnering wakker te roepen, wanneer andermaal langdurige perioden van zwaren regenval zouden komen over de aarde. Een mensch kan vergeten, omdat wij eindige schepselen zijn, eindig ook in ons verstand. Doch bij den Heere onzen God, die met ééne almachtige wetensdaad al het weetbare omvat, is er van geen vergeten sprake, kan daarvan geen sprake zijn, omdat Hij alle dingen draagt door het Woord Zijner kracht en dus van oogenblik tot oogenblik geen schepsel voor Hem verborgen is. Zooals Hij geen onderzoek behoeft om de waarheid te weten, behoeft Hij geen herinneringsteeken, dat het verleden voor Hem moet opscherpen of opnieuw moet bepalen bij wat Hij eenmaal heeft gezegd. De Heere God vergeet niet en herinnert Zich niet. Daarom, als er geschreven staat, dat Hij gedenken zal, dan ligt daarin de belofte, dat Hij de God zal zijn van het Woord, dat Hij gesproken heeft, dat Hij zal toonen geen mensch te zijn, die vergeten kan.
Daarin ligt dus voor de menschheid in haar geheel en voor ieder mensch in het bijzonder eene schoone, rijke belofte, die troosten kan te midden van den strijd des levens en de benauwdheden, die over ons komen. Want daardoor mogen zij moed vatten en hopend uitzien naar de reddende daden huns Gods. Daarom kan de profeet zeggen: „Zoo Hij vertoeft, verbeid Hem, Hij zal gewisselijk komen." De Heere zal gedenken aan het verbond, dat Hij met Noach heeft opgericht. Dat verbond ligt dus vast in Gods eeuwige daad. die hier, waar het geldt de toekomst der aarde en al wat daarop leeft en is, betrekking heeft op de instandhouding der levensvoorwaarden voor al wat leeft. En zoo is het met alle verbonden Gods, ook met het verbond der genade, het ligt vast in de eeuwige daden Gods en daarom gaat het ook nooit om buiten de goddelijke verkiezing, die in den eeuwigen Raad des vredes vast ligt. Bij alle verbond Gods, bij alle belofte Gods, maar eveneens bij allen vloek Gods, hebben wij menschen van doen met Zijne eeuwige daden. En dat predikt nu de Heere hier aan Noach, als Hij in verband met den regenboog zegt: ,,Dan zal Ik gedenken aan mijn verbond." Noach moet weten en gansch de menschheid met hem, dat hetgeen de Heere hem openbaart, niet tijdelijk, maar eeuwig onveranderlijk is. De Heere waarborgt het door Zijn eigen Wezen daarvoor als Borg te stellen. Noach moet weten, dat het in Gods eigen Wezen alzoo is vastgelegd, dat het een eeuwig besluit is met betrekking tot de geschiedenis dezer aarde. Dus verkondigt Hij ons, door dit teeken, dat de menschen niet mogen denken, dat Hij een God is, die als een mensch, vergeten kan. Hoe dus ook Zijne stemme moge weerklinken over de wateren, dat Zijne stemme is met macht, steeds zal het waarheid blijken: „De Heere heeft gezeten over den watervloed, ja, de Heere zit, Koning in eeuwigheid." Alle schepsel is in Zijne hand. En de Heere Jezus, de Middelaar Gods en der menschen, heeft het uit kracht Zijner Godheid getoond aan de kleingeloovige jongeren, toen vreeze hen overheerschte, dat Hij kon opstaan om de winden te bestraffen en de zee en er werd groote stilte. En de Schrift zegt: „de menschen verwonderden zich, zeggende: Hoedanig een is deze, dat ook de winden en de zee hem gehoorzaam zijn!" En datzelfde nu geldt van den plasregen en den watervloed, aan welken de Heere paal en perk heeft gesteld, die niet kunnen worden overschreden. En Zijne belofte aan Noach strekt daartoe, dat de mensch onder de geweldige openbaringen van de krachten der natuur zal verstaan, dat het alles in Gods hand is. Hij baant den weg voor het weerlicht der donderen, schept de sneeuw en de rijm en vormt ook de wolken, die de waterstroomen uitgieten. En Hij belooft, dat niet andermaal een vloed zal opkomen om de menschheid te verderven en al wat leeft op de aarde. Opdat wij nu zullen weten, dat wij te midden van de geweldige catastrophen in de natuur van doen hebben met God en met Zijne daden, stelt Hij ons voor oogen het teeken van den regenboog om ons te leeren ons lot en ons leven te leggen in Gods Vaderhand. Hij wil, dat Zijn kinderen de rust des gemoeds zullen kennen en smaken om met Asaph te kunnen zingen: „Bezwijkt dan ooit mijn vleesch en hart, zoo is God de rotssteen mijns harten en mijn deel in eeuwigheid." De Heere heeft Zijn verbond gegeven en het teeken daarvan gesteld, om aan Zijne kinderen te leeren met Job te zeggen: „Al zoudt Gij mij dooden, ik zal nochtans op U hopen."
Als er dus van een gedenken des Heeren sprake is, dan niet, omdat Hij vergeten kan, maar veeleer om tot Zijne kinderen te zeggen: „Gedenkt der vorige dingen van oude tijden af, dat Ik God ben en er is geen God meer en er is niet gelijk Ik, die van den beginne aan verkondigt het einde, en van ouds af de dingen, die nog niet geschied zijn, die zegt: Mijn raad zal bestaan en Ik zal al mijn welbehagen doen."
Daarin ligt dus een wonderrijke vertroosting, waarop de Heere dan ook later in Zijn Woord steeds terugkomt, wanneer Hij de eens beloofde onwankelbaarheid van de orde der natuur ons voorstelt als eene zekerheid, die ook doorgaat in het verbond der genade. In de natuur komt na den regen zonneschijn. De regenboog is er de waarborg voor. In het geestelijk leven is er eveneens een groote afwisseling, die Gods kind met vreeze kan vervullen. De Heere kan ons voor een kleinen oogenblik verlaten, „maar", zoo zegt Hij tot Israël, „met groote ontfermingen zal Ik u vergaderen. In een kleinen toorn heb Ik mijn aangezicht van u een oogenblik verborgen, maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik Mij uwer ontfermen, zegt de Heere, uw Verlosser."
Dat leert Gods kind in den strijd des levens, want het kan diep gaan. Het kan donker worden, het kan nacht worden. Maar dan komt de Heere om een psalm te geven en Hij zegt: „Want dat zal Mij zijn als de wateren van Noach. toen Ik zwoer, dat de wateren van Noach niet meer over de aarde zouden gaan, alzoo heb Ik gezworen, dat Ik niet meer op u toornen, noch u schelden zal.' Dan maakt de Heere aan Zijn kinderen Zijne eeuwige daden bekend en verzegelt die aan de zielen Zijner kinderen en zoo gedenkt Hij aan Zijn verbond.
Ook bij dit natuurverbond geldt dus, dat hoewel alle menschen en alle andere schepselen daarvan den zegen genieten, er toch een hooger Geesteslicht noodig is om er den diepen zin van te verstaan en dus den zegen ervan te genieten niet alleen, maar als een zegen uit Gods hand ze te ontvangen. Zoo leerde ons Jesaja dit natuurverbond zien als een blijvend voorbeeld van wat de Heere ook voor het geestelijk leven Zijner kinderen is.
Doch ook blijkt hier duidelijk, hoe zulk een natuurlijke zegen saamhangt met de komst van Gods Koninkrijk. Het natuurlijke wordt ons eerst gewaarborgd, opdat wij het geestelijke zullen kunnen deelachtig worden. Dus openbaart de Heere aan Noach en de zijnen, dat de toekomstige geschiedenis der wereld, over hoevele eeuwen zij zich ook moge uitstrekken, staat in het teeken van dit natuurverbond. Als de boog aan den hemel verschijnt, waarborgt Hij der wereld, dat de wateren niet andermaal zullen zijn tot een vloed om alle vleesch te verderven. God zal deze natuurorde in stand houden. En wij moeten dit weten om met vrede des gemoeds en zekerheid met betrekking tot onze levensvoorwaarden, den levensstrijd te kunnen strijden door God ons voorgesteld. Wat er ook gebeure, welke catastrophen ons ook dreigen mogen, de waarborg ligt er, dat niet andermaal de geheele menschheid zal worden verzwolgen. En dat niet, omdat zij beter of deugdzamer zou zijn dan de eerste wereld was, maar vanwege de getrouwheid des Heeren, die voor de verwerkelijking van Zijn genaderaad, voor de verheerlijking Zijner uitverkoren Kerk, de instandhouding dezer wereldorde behoeft. Zoo gaat het dus in de natuur, in haar ontwikkelingsleven en toekomst, om de komst van het Koninkrijk Gods.
De wereld staat tot heden en zal staan in hare toekomst, opdat de Raad Zijns vredes zal worden verwerkelijkt. En als deze verwerkelijkt is en Gods uitverkoren Kerk voor de verheerlijking rijp is, dan zal met den dag des oogstes het einde komen, als de Heere Jezus wederkomt om te oordeelen de levenden en de dooden. Voor Gods kinderen zal dit de dag der vreugde zijn, want als nu deze dingen beginnen te geschieden, zoo ziet omhoog en heft uwe hoofden opwaarts, omdat uwe verlossing nabij is. Daarnaar haakt de ziel van Gods kinderen. Zelfs de zielen onder het altaar dergenen, die gedood waren om het Woord Gods en om de getuigenis, die zij hadden, riepen met groote stem: „Hoe lang, o heilige en waarachtige Heerscher! oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet van degenen, die op de aarde wonen?" Zij kennen een heimwee naar dien jongsten dag en stemmen alzoo samen met de laatste bede: „Ja kom, Heere Jezus!" En opdat die verhoord worden zal, geeft de Heere aan Noach Zijn verbond, waaraan Hij belooft te denken, als onze oogen de heerlijkheid aanschouwen van den boog, die de zon toovert in de donkere, van water zwangere luchten, om ons Zijn goddelijke trouw te verzegelen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 augustus 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van den Woorde Gods XXIV.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 augustus 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's