Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de laatste dingen (2e serie.) VI.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de laatste dingen (2e serie.) VI.

Van de voleinding in het algemeen.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Marcus 10:11. Gezegend zij het koninkrijk van onzen vader David, hetwelk komt in den naam des Heeren! Hosanna in de hoogste hemelen!

In het Nieuwe Testament verschijnt dus de Messias als „Zoon des menschen" of als „menschen-Zoon" in een hooger licht, maar zóó, dat daarbij duidelijk eene verwantschap aan den dag treedt met Daniëls apocalyptische aanschouwing. De Heere Jezus is zich ervan bewust geweest, dat Daniëls profetische visie in Hem vervuld werd. En al is ongetwijfeld de strekking van dezen titel Zijn ingang in. Zijn deelen in de menschelijke natuur in het licht te stellen, toch ging dit gepaard met een heenwijzing naar hooger orde dan het rein menschelijke. De strekking ervan was het door Hem in de menschelijke natuur tot stand gebrachte verlossingswerk te doen verstaan, zooals Stephanus Hem zag in Zijne heerlijkheid als die dood en hel overwonnen heeft. Zag hij niet, vol zijnde des Heiligen Geestes, de heerlijkheid Gods en Jezus staande ter rechterhand Gods en hij zeide: „Ziet, ik zie de hemelen geopend en den Zoon des menschen staande ter rechterhand Gods"? Daar wordt het duidelijk, dat deze titel Jezus noemt in zijne overwinnaarsheerlijkheid. En daarbij sluit dan ook volkomen aan, dat de apostel bij voorkeur spreekt van den Heere Jezus Christus als van den Heere, den Kurios, waarmede Hij als de middelaar Gods en der menschen wordt gepredikt. De Zoon des menschen is dus een Messiaansche titel, die op den Christus als den verheerlijkten Middelaar 'heenwijst.
En daarbij sluit nu ook aan, dat zijn Davidische afkomst aan de discipelen wordt voorgehouden. Ook daarmede wordt Hij als die de beloften aan de Ouden gegeven, vervuld heeft, aan Israël voorgesteld, want onder het Joodsche volk leefde krachtens de profetie de verwachting, dat de Messias Davids zoon zou zijn. In Johannes 7:41 en 42 wordt de vraag naar den Christus een onderwerp van discussie. Er waren er, die zeiden: Deze is de profeet, anderen zeiden: Hij is de Christus en weer anderen vroegen: Zal dan de Christus uit Galilea komen? Zegt de Schrift niet, dat de Christus komen zal uit den zade Davids en van het vlek Bethlehem, waar David was? In de Evangeliën wordt steeds die Davidische afkomst voorondersteld en het is duidelijk, dat in de volkswaardeering Jezus ook zoo werd beschouwd. Hoe zou het anders mogelijk zijn geweest, dat de twee blinden, die aan den weg zaten, toen Jezus uit Jericho uitging (Matth. 20:29—34), tot Hem riepen: „Heere, gij Zone Davids, ontferm u onzer!" En als Hij zijn intocht houdt te Jeruzalem, klinkt Hem de jubel te gemoet „Hosanna, den Zone Davids!" En in Marcus 11 : 10 is er in dat verband sprake van „het koninkrijk van onzen vader David". Daar wordt dus gezinspeeld op de profetische belofte, die in Jezus' verschijning vervuld wordt geacht. En zoo ook riep de Kananeesche vrouw: „Heere, gij Zone Davids, ontferm u mijner!" Daaruit blijkt, dat in heel de historische omgeving, waarin Jezus optreedt, Hij beschouwd werd als geboren uit het geslacht van David, als de rechtmatige drager van al die beloften, die door de profetie met Davids koningschap verbonden waren.
Het is van belang ook deze belichting van den Heere Jezus in het oog te vatten, want ook daarin hebben wij van doen met eene nadere bepaling van zijne Messiaansche figuur. Davids zoon te zijn, als Davids zoon beschouwd en gewaardeerd te worden, is den Messias eigen, heeft de strekking Hem in Messiaansch licht voor te stellen. Hij wordt door de scharen, die Hem met hun jubelkreten ontvangen, als de Messias gehuldigd en voor deze scharen was het daarom van zelf sprekend, dat hij hun als een Davidszoon verscheen. Het was een Messiaansche titel. En telkens als Hij zoo aangeroepen of aangesproken wordt, dan gold deze aanspraak den Messias. De strekking dezer benaming is dus voor alles Jezus in zijn Messias-schap te huldigen, Hem als den waren, den verwachten Messias te teekenen. Het ligt trouwens voor de hand. dat wanneer de blinden om ontferming, de Kananeesche vrouw om redding van haar kind smeeken en Jezus aldus wordt aangeroepen, de bedoeling der blinden en der Kananeesche niet was Jezus' afkomst in het licht te stellen, maar een beroep te doen op de reddende daden van den Christus Gods. Zijne Davidische afkomst is de nadere kenschetsing van Jezus als den waren Messias, als die aan de Vaderen beloofd was. En het behoeft hier geen nadere toelichting. dat inderdaad de profetie het Davidisch koningschap zoo heeft verstaan als den historischen grond, waaruit de Messias zal opkomen, terwijl in het Nieuwe Testament die profetische visie als. in Jezus vervuld wordt voorgesteld. En de Heere Jezus zelve heeft dan ook niet nagelaten in zijne prediking dat licht over zijn Persoon te laten opgaan.
Inderdaad heeft Jezus zelve zijn Davidische afstamming als een grond voor rechtvaardiging van zijne aanspraak op het Messiasschap aangevoerd in zijne gesprekken met de Pharizeën. Het onderwijs, dat Hij hen gaf, had de strekking zichzelven als den Messias hun aan te prijzen. Zoo vroeg Jezus aan de vergaderde Pharizeën: „Wat dunkt u van den Christus? Wiens zoon is Hij?" En dan luidt hun antwoord: „Davids zoon" (Matth. 22:42—46). En zoo ook elders. Doch dan blijkt ook steeds, dat Hij daarmede niet blijft staan bij die afstamming in natuurlijken, vleeschelijken zin, maar dat Zoonschap Davids in een hooger licht laat verschijnen. Daardoor komt Jezus juist in conflict met de Pharizeën, die Hem niet als Messias willen erkennen. En Hij wijst op dien Davidischen oorsprong, opdat zij zullen verstaan, dat hunne Messiaansche verwachtingen van andere orde zijn dan die die Oud-Testamentische profetie deed verwachten.
Israëls uitzicht was aardsch gebonden. Zij hielden vast aan een Koninkrijk van deze wereld, dweepten, vooral ook in de dagen van Jezus' omwandeling, met een herrezen politieke grootmacht, waarvan David en Salomo in hunne glorierijke heerschappij exempels geweest waren. Voor den diepen geestelijken zin der profetie had het Pharizeïsme en Sadduceisme geene oogen. Zij koesterden aardsche verwachtingen, hadden geen besef daarvan, dat meer dan Salomo Hij was, die kwam om te zoeken en zalig te maken wat verloren was. Zij staarden zich blind op een koninkrijk van deze wereld, waarin Israëls politieke glorie weer zou worden hersteld. En de Schrift leert het: deze aardsche verwachtingen waren algemeen verspreid, zoodat zelfs discipelen daaraan vasthielden.
En nu laat de Heere Jezus over den Davidszoon een ander, hooger licht opgaan, waardoor de Messias niet als een aardsche koning, maar als Gods Zoon zal worden gekend. Dat wordt in Matth. 22 : 42—46 al bijzonder duidelijk. De Heere Jezus laat daar over Davids Messiaansche verwachting een geestelijk licht opgaan, zoodat de Pharizeën met hun aardsche verwachtingen aangaande den Messias in de engte worden gedreven, want zij worden er door gebracht tot het besef, dat de profetie toch wezenlijk nog iets anders bedoelde dan zij meenden. Met een beroep op Psalm 110 legt de Heere Jezus hun de vraag voor, hoe David van den Messias heeft kunnen zeggen: „De Heere heeft tot mijnen Heere gesproken: Zit aan mijne rechterhand, totdat Ik uwe vijanden gezet zal hebben tot eene voetbank uwer voeten." Jezus verstaat dus evenals de Pharizeën dien Psalm Messiaansch. De komende Messias, waarvan hier sprake is, zal Davids zoon zijn. Daarover zijn zij het eens. Doch dan komt Jezus met de vraag, hoe het dan te verstaan zij, dat diezelfde David van zijnen toekomstigen Zoon zeggen kan: „De Heere heeft tot mijnen Heere gesproken." Zooals Jezus zeide: „Hoe noemt Hem dan David in den Geest zijnen Heere?" En wederom laat Hij daarop volgen: „Indien hem dan David noemt zijnen Heere, hoe is hij zijn zoon?" Het is duidelijk, dat de Heere Jezus hier aan de Pharizeën onderwijs geeft in de kennis der profetische verwachting, die zij geheel verkeerd lazen. Hij laat hun zien, hoe de profetie een anderen zoon Davids beloofd had dan alleen een aardsch koning met aardsche heerlijkheid omhuld. Daar laat de Heere Jezus hun zien, dat deze Davidszoon in goddelijk licht verschijnt. God de Heere profeteerde toch alzoo. dat deze Messias, die Davids zoon is, deelt in eene heerschappij, die zich over de wereld uitstrekt, in een Koninkrijk dus, dat niet te vergelijken is met de koninkrijken der aarde, omdat het van eene andere orde is. Daarmede wijst Jezus dus af een aardsch koninkrijk, verkondigt Hij wezenlijk hetzelfde, dat Hij ook voor Pilatus als zijn Koninkrijk aangaf, als niet van deze wereld.
En daar is in dit Koningschap, zooals de Heere Jezus het verstaat in verband met den Zoon van David, ook een teekening der toekomst, ook een apocalyptisch Koninkrijk, dat komt. Daarom legt Hij aan de Pharizeën voor, hoe David in Psalm 110 van de heerlijkheid gesproken heeft van dien komenden Davidszoon, die zitten zal aan des Heeren rechterhand, ,,totdat Ik uwe vijanden zal gezet hebben tot eene voetbank Uwer voeten". Daar is sprake van eene nederwerping van aardsche, geestelijke machten, die zich verhieven tegen Gods bestel.
Zoo ontsluit dus Jezus een diep perspectief in de Schriften des Ouden Verbonds, waarbij de Davidszoon in goddelijken glans verschijnt. De Heere Jezus ontkent niet, dat Hij Davids zoon is. En als het volk Hem als zoodanig begroet, dan laat Hij zich zulk eene begroeting welgevallen, want Hij is er zich van bewust, dat Hij die is, dien de profeten hadden voorspeld, dat Hij waarlijk ook naar het vleesch de Zone Davids genoemd mag worden, dus dat Hij van koninklijken bloede is. Maar Hij blijft daarbij niet staan, doch beproeft den Pharizeën en al het volk dat zoonschap Davids in het licht van het Zoonschap Gods voor te stellen. Hij is de Zone Davids in hoogeren zin en opent daarmede ook het uitzicht op een ander Messiaansch rijk dan de Joden zijner dagen hebben verwacht. Hij is naar den bloede uit Davids geslacht, maar in het licht van dat komende Rijk, dat uit de historische ontwikkeling opkomt, is Hij meer dan David en meer dan Salomo, dien de koningin van het Zuiden als Gods gunstgenoot prees. De Davidszoon en de Zoon des menschen zijn dus twee Messiaansche titels, die de strekking hebben het wezen van den Middelaar Gods en der menschen te onthullen als de vervulling der Oud-Testamentische profetie en tevens als dien Koning, wiens Koninkrijk niet is van deze wereld.
En zoo zien wij dan ook, dat de discipelen reeds terstond op den Pinksterdag Christus' verschijning in dat licht zien en prediken. Petrus heeft in zijne Pinksterrede Hem gepredikt als deelhebber in de Godsregeering voorgesteld. Ook hij vaardigmaking, doch ook in zijne heerschappij over de aarde als deelhebber in de Godsregeering voorgesteld. Ook Hij kent Hem als den Zoon Davids, die David oneindig te boven gaat. „David is niet opgevaren in de hemelen", zegt Petrus, maar hij zegt: ,,De Heere heeft gesproken tot mijnen Heere: Zit aan mijne rechterhand, totdat Ik uwe vijanden zal gezet hebben tot eene voetbank Uwer voeten." En hij trekt dan ook uit het inzicht, dat hij in het wezen van den Middelaar, die Davids zoon is, ontvangen had, het besluit: „Zoo wete dan zekerlijk het gansche huis Israëls, dat God hem tot eenen Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk dezen Jezus, dien gij gekruisigd hebt." Zoo gaat over dezen Davidszoon een eeuwig en een goddelijk licht op, is de Jezus, dien zij gezien en gehoord hebben, hun reeds openbaar geworden in zijne goddelijke heerlijkheid. Doch desondanks wordt Hij toch „het ware zaad Davids' genoemd. David zelve wist, dat Hij uit zijn geslacht zou opkomen. God had hem met eede gezworen, dat Hij uit de vrucht zijner lendenen, zooveel het vleesch aangaat, den Christus verwekken zou om Hem op zijnen troon te zetten. En de discipelen verstonden het op den Pinksterdag, hoe die belofte vervuld was geworden. Zoo treedt dus de goddelijke natuur van den Middelaar op den voorgrond, waardoor Zijne menschelijke natuur als overschaduwd wordt.
En uit de Schrift blijkt dan ook, hoe zij telkens weer nadruk legt op dat Zoonschap Davids in bijzonderen en hoogeren zin. Dat blijkt uit de geslachtsregisters al bijzonder duidelijk, want het eerste vers van het Evangelie naar de beschrijving van Mattheus vangt er mede aan, als „het boek des geslachts van Jezus Christus, den zoon van David, den zoon van Abraham." En Joseph heet, als de engel des Heeren hem verschijnt in den droom: „Joseph, gij zone Davids." In Lukas 1 : 27 heet Joseph „uit den huize Davids" en in Lucas 2 gaat hij op „tot de stad Davids, omdat hij uit het huis en geslacht Davids was". En zoo wordt Hij geboren in „de stad Davids". En zoo ook heeft de apostel Paulus te Antiochië Christus gepredikt als gesproten uit Davids zaad (Hand. 15:23) „naar de belofte" en in Rom. 1 : 3 wordt van den Zoon gezegd, dat Hij „geworden is uit het zaad van David, naar het vleesch". Ja, als Paulus als in korte samenvatting aan Timotheus (2:8) zijn Evangelie voorstelt, dan zegt hij: „Houd in gedachtenis, dat Jezus Christus uit de dooden is opgewekt, welke is uit den zade Davids, naar mijn evangelie." En de Hebreënbrief vindt deze afstamming zoo vanzelf sprekend, dat hij zegt: „want het is openbaar, dat onze Heere uit Juda gesproten is" (Hebr. 7: 14). Zoo heet ook Jezus in het boek der Openbaring (5:5) „de Leeuw, die uit den stam van Juda is, de wortel Davids", die overwonnen heeft. En in de laatste verzen van het Bijbelboek heet het van Jezus: „Ik ben de wortel en het geslacht Davids, de blinkende morgenster".
Door het gansche Nieuwe Testament is dus duidelijk het streven merkbaar om met grooten nadruk Jezus als den Zoon Davids voor te stellen, waarbij dan moet worden in aanmerking genomen, dat dit Zoonschap Davids wel bedoelt Hem als de vervulling der profetie aan de Kerk voor te stellen, doch als drager bovenal eener hoogere waardigheid en als overwinnaar en heerscher door de goddelijke majesteit, waarin Hij deelgenoot is.
Jezus zelve heeft zich onder dezen titel laten huldigen, werd dus alzoo door de schare gekend. En wij lezen niet, dat zijne tegenstanders zich daartegen verzetten. Zij betwisten Hem niet het recht zich als een Davidide aan de massa voor te stellen, al hebben zij zich een geheel andere, eene materialistische wereldsche voorstelling van den Messias gemaakt en kunnen zij Hem dus als zoodanig niet erkennen. En daarbij sluit dan ook aan, dat de discipelen, de apostel Paulus en ook het boek der Openbaring, de Davidische afkomst van Jezus veronderstellen, terwijl deze allen daarmee eene Messiaansche strekking verbinden, waardoor Hij in goddelijk licht verschijnt. En daarmede wordt nu ook in de Schrift de eindontwikkeling, de voleinding zelve in verband gebracht. De heerschersmacht, die Hij deelt met den Vader, wordt in het wereldproces, dat tot dat einde leidt, openbaar.
Allereerst wordt het door den apostel Paulus als een geestelijk proces geteekend, waardoor het universalisme, dat met Christus openbaar wordt, in het licht wordt gesteld. Zoo zegt hij, Rom. 15:12, met een beroep op de profetie, dat ook de heidenen door Christus gebracht worden tot de verheerlijking Gods en met een beroep op Jesaja voegt hij eraan toe: „Er zal zijn de wortel van Jessai en die opstaat om over de heidenen te gebieden, op Hem zullen de heidenen hopen". Daar wordt dus Jezus' Davidische oorsprong in een geestelijk licht gesteld, dat zich uitbreidt over de wereld der volken. Dus wordt het tot een geestelijke heerschappij, wordt het zooals de profetie in het uitzicht had gesteld, dat Christus gegeven worden zou tot een verbond des volks en tot een licht der heidenen. In dezen Davidszoon was dit werkelijkheid geworden. In Openb. 5 : 5 wordt Hij de Leeuw, die uit den stam van Juda is, de wortel Davids, die overwonnen heeft om het boek te openen en zijne zeven zegelen open te breken. Daar wordt Christus dus als de overwinnende Davidszoon gepredikt, die macht heeft den verzegelden Raad Gods te openbaren. In en door Hem wordt dus het Besluit geopenbaard en daarmede wordt geheel de verborgenheid van Gods wereldplan verklaard. Gods overwinning en daarmede de komst van Zijn Koninkrijk wordt daarmede werkelijkheid.
Het werelddrama, dat in het paradijs aanvangt, met de zetting der vijandschap tusschen het zaad der slang en dat der vrouw, vindt zijne volkomene ontplooiing in die eindontwikkeling, zoodat er door de hemelen eene stem weerklinkt, die zegt: „Nu is de zaligheid, en de kracht en het Koninkrijk geworden onzes Gods en de macht van zijnen Christus, want de verklager onzer broederen, die hen verklaagde voor onzen God dag en nacht, is nedergeworpen."
Zoo is dus Jezus de Zone Davids, die in het einde als de Overwinnaar verschijnt over alle satanische, antigoddelijke machten. Hij had den bangen strijd te strijden, zijn kroon zal zelfs ontheiligd worden tegen de aarde, zijne muren doorgebroken, zijne vestingen neergeworpen. Hij zou een smaad zijn voor allen, doch ten laatste zal de jubel weerklinken: Geloofd zij de Heere in eeuwigheid!
Want de geschiedenis zal leeren, dat de profetie waarachtig is: ,,Juda is een leeuwenwelp, die van den roof opklimt, mijn zoon", zegt God. En de skepter zal van Juda niet wijken. De volken zullen Hem gehoorzamen, want aan het einde der dagen zal het blijken, dat alle beloften Gods in dezen Christus, die Davidszoon is. Ja en Amen zijn! Daarom, op Hem zullen de volken hopen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 september 1938

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Van de laatste dingen (2e serie.) VI.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 september 1938

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's