Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De lof van den Bruidegom II.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De lof van den Bruidegom II.

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hooglied 1 vss. 3 en 4. Uwe oliën Zijn goed tot reuk, Uw naam is een olie die uitgestort wordt; daarom hebben U de maagden lief: trek mij, wij zujlen U naloopen. De Koning heeft mij gebracht in Zijne binnenkameren; wij zullen ons verheugen en in U verblijden; wij zullen Uwe uitnemende liefde vermelden, meer dan den wijn; de oprechten hebben U lief.

De Bruid is vervuld van den naam haars Bruidegoms. Op den dag harer ondertrouw deed zij afstand van eigen naam en achtte het eene eere naar Zijnen naam te worden genoemd. Daardoor werd hare smaadheid van haar genomen. Eenmaal zal die naam op haar voorhoofd geschreven staan en zal zij eeuwig openbaren wien zij toebehoort; wie haar kocht en eigende, haar vernieuwde naar Zijn beeld, zoodat Hij haar volkomen zal vervullen.
Van Zijn naam was haar lof; van Zijne oliën haar zang. De uitstorting van de olie Zijns naams heeft noodzakelijke gevolgen in haar leven en streven. Luister maar naar hetgeen onze text verder zegt:
Daarom hebben U de maagden lief.
De verhouding tot de uitgestorte olie Zijns naams wordt ons hier geteekend. De uitwerking in haar hart en leven. Die naam beïnvloedt haar zijn en diepste wezen. Die naam, werkzaam in het hart, wekt de liefde op, die uitgestort is met dien naam.
Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft lief gehad. Doch, dat moet niet zóó worden verstaan, dat de bloote overdenking van Zijne liefde tot liefde noopt. Neen, maar de uitstorting van de olie Zijns naams bewerkt deze liefde. Wij kunnen het ook zóó zeggen: alléén gemeenschap met Jezus kan onze ziel in liefde doen ontsteken.
Hij is de alpha en de omega, de eerste en de laatste. Alleen de bediening van Zijn Geest, niet eigen natuur, wekt deze liefde want van nature is er geen gestalte aan Hem dat wij Hem zouden begeeren. Wij hebben Hem veracht, geroepen: kruis Hem, kruis Hem, weg met dezen. Maar die olie Zijns naams, uitgestort in de ziel, baart deze liefde en onderhoudt haar tevens.
Daarom hebben u de maagden lief. Liefde is liefde's wetsteen. In onze natuur liggen de wortels van haat en vervreemding. Wij zijn van nature geneigd God en onze naaste te haten. Daarom moet de haat in den wortel gedood worden en de liefde verwekt.
Alleen de kracht van het bloed van Christus is bij machte, door de werking des Geestes, onze verdorven natuur te wederbaren en te vernieuwen. Een zekere zachtheid van karakter, mildheid van oordeel, is volstrekt geen liefde uit God geboren. Liefhebben met eene liefde uit God kunnen wij alléén wanneer de liefde in haar wezen in ons hart is geplant, en wordt onderhouden door de gemeenschap met Christus.
De vraag doet zich nu aan ons voor: wie worden met de maagden bedoeld in onze text?
De gevoelens loopen hierover uiteen. Sommigen willen hier gesproken zien van onbekeerden. Geheel ten onrechte, want die hebben Christus niet lief. Anderen willen gedacht hebben aan degenen die nog verre staan maar wel een beginsel des levens in hun hart omdragen. Dit is dichter bij de waarheid. Het zouden dan dezelfden zijn zoo ongeveer als de dochters van Jeruzalem, die worden onderscheiden van de Bruid, de Sulamith.
Toch is ook tegen deze opvatting een bezwaar, dat gesproken wordt van de uitgestorte olie van den naam van Jezus in het hart. Van de dochters van Jeruzalem kan dat niet worden gezegd, of de lammeren der kudden, die juist missen den vervullenden Geest, omdat Christus niet is verheerlijkt in hunne harten. Neen, wij moeten denken aan dezulken die door ondertrouw zijn verbonden aan den Liefhebber onzer zielen; die hun hart aan Hem gaven en hun hand; die mogen belijden: wie zal ons scheiden van de liefde van Christus?
De Bruid heeft hier de welgestelde geloovigen op het oog. De Bruidskerk bestaat uit maagden wanneer wij niet op hare eenheid maar op de veelheid van personen letten. Wie is zij, die daar opklimt uit de woestijn en liefelijk leunt op haren Liefste? Maar die ééne Bruid zijn tevens de vele kinderen Gods. Wij moeten ook niet alleen denken aan degenen in wier zielen de eerste liefde krachtig werkt, maar niet minder aan degenen die na afzwerven wedergebracht zijn.
Dan zingen zij weer als in de dagen hunner jeugd, als ten dage toen zij uit Egyptenland werden opgevoerd. Hier wordt gesproken over de bestendige liefde der ondertrouw.
Hier is dus sprake van bruidsmaagden; laten we ze zóó maar noemen.
De apostel Paulus gebruikt ook dat woord maagd als hij zegt: Want ik ben ijverig over u met eenen ijver Gods om u als eene reine maagd aan éénen man voor te stellen, n.l. Christus. Hij wilde dus de Corinthiërs aan Christus overgeven door zijne bediening als aan den Bruidegom tot een geestelijk huwelijk. Hij begeerde, dat de gemeente geheel aan Hem zou toebehooren. Hij begeert ze niet om zich te vergaderen maar te leiden tot Christus. De Zone Gods toch is de eenige Bruidegom gelijk Johannes de Dooper Hem noemde. Zij drijven niet eigen zaak, maar de zaak van Christus. Reeds Jesaja sprak van den Evangelietijd: Gij zult genoemd worden: Mijn lust is aan haar en uw land het getrouwde... gelijk de bruidegom vroolijk is over de bruid, alzoo zal Uw God over u vroolijk zijn. En Johannes zegt: Die de bruid heeft is de bruidegom, zij is zijn eigendom. De vriend des bruidegoms voert de bruid in de armen van den hemelschen echtvriend.
In de Openbaringen van Johannes wordt óók gesproken van maagden. Dan wordt gezien op de geestelijke reinheid, de kuischheid der ziel, gewasschen door het bloed van Christus — wij trekken de lijnen door in het Nieuwe Verbond na de uitstorting van den Heiligen Geest — Zij begeeren een hart om den Heere Christus geheel toe te behooren, niet te lonken naar de wereld en haar schijnschoon.
Zij begeert zichzelven rein te bewaren, in maagdelijke kuischheid te wandelen «om haar ziele bruidegom niet te krenken. Neen, zij komt niet toe aan de volkomen liefde van Jezus, die, toen de duivel Hem voorspiegelde al de koninkrijken der aarde, hem met toorn afwees. Hij wilde sterven voor Zijne Kerk, temidden van schande en smaad, van laster en hoon. Terwijl zijn ziel zeer beangst was bleef Hij het oog richten op Zijne Kerk, die hij met bloed moest koopen. Alzoo Hij de Zijnen heeft lief gehad, zoo heeft Hij hen lief gehad tot den einde. Neen, dat kan zij niet zeggen want zij weet telkens door het kwade te worden verrast. Dagelijks beweent zij hare zonde en bekent zij: het is de dood Hem te verlaten.
Haar maagdom wordt geschonden wanneer zij geen verborgen omgang smaakt met haren Jezus. Hoe weinigen kunnen spreken van deze geestelijke — zuivere — betrekking der liefde, in hun bidden, smeeken en dankzeggen, in hun woorden. De waarachtige omgang ontbreekt maar al te veel. Het behage den Heere schaamrood te maken ook door deze overdenking.
Hoeveel plaats wordt ingeruimd aan hetgeen niet God en Christus is. Daarom hebben U de maagden lief. Waarom? Omdat Zijn naam eene olie is, die uitgestort wordt. Omdat Zijne oliën goed zijn tot reuk. Menigeen kwam nooit aan de ware bruidsgestalte toe, anderen bedrijven hoererij met hunne bekeering — o schande! — Wat zoudt gij van eene vrouw zeggen, die niet naar haar man omzag en zich beroemde op haar trouwacte? Zouden wij ons niet afwenden met afkeer van zulk eene vrouw? Wie behoordet gij te zijn in heiligheid en godzaligen wandel! Gij zijt duur gekocht! Kom, is er voor deze en gene oorzaak te belijden, dat wij Hem buiten lieten staan, toen Hij Zijne hand stak door het gat der deur, terwijl Zijn haar vervuld was met dauw en Zijn hoofd met nachtdruppen? Het kome tot het geloofsbesluit door de kracht des Geestes: Ik zal wederkeeren tot mijn vorigen man, want toen was het mij beter dan nu.
Zalig, maagdelijk te leven door het geloof in Zijnen naam. Daarom hebben U de maagden lief. De gemeenschap der heiligen wordt gesmaakt en zij spreekt Hem toe, vol bewondering voor Zijn persoon. Zij keert zich tegen het aftrekken van Jezus, wanneer zij eene wet in hare leden gevoelt, die strijd voert tegen de wet haars gemoeds. Zij vlucht tot Hem om bescherming tegen degenen, die haar willen verleiden. Eén van de gedurige werkzaamheden des geloofs is de besmetting der wereld te ontvlieden door te vluchten tot Jezus, om te schuilen in Zijne wonden, te rusten aan Zijn boezem. Daar is het zalig, veilig en heilig. Daar kan de booze ons niet vatten. Ik zal U hartelijk liefhebben, Heere, mijne sterkte.
Telkens weer richt zij het oog des geloofs op Hem en bidt: wend mijne oogen van de ijdelheden af, verlevendig mijn hart door Uwe wegen. Mijn hart geeft eene goede rede op, ik spreek mijne gedichten uit van eenen Koning. Ja, dan is de tong als de pen van een vaardig schrijver. Anders is zij vaak stom, soms praatziek zonder den Bruidegom te zien.
Daarom hebben U de maagden lief.
Dus, omdat Jezus lief heeft beminnen zij; omdat Zijn naam als een uitgestorte olie hen overdekt en doortrekt. Een oud christen, die reeds vele jaren juicht voor den troon, placht te zeggen: als gij mijn ziel opensnijdt vindt ge daar Jezus. Uit het kennen der liefde van Christus wordt de wederliefde geboren in het hart. Laat in U van vreugde opspringen, die Uwen naam lief hebben. Mij aangaande, het is mij goed nabij God te zijn. Maar, dan zal ook met het gansche hart de vermaning worden aanvaard: Indien gij Mij lief hebt, zoo bewaar mijne geboden. Delila zeide tot Simson, om hem te vangen in haar net: Hoe zult gij zeggen: ik heb u lief, daar uw hart niet met mij is? Zóó kan de Heere Jezus tot velen zeggen, die zich als christenen aandienen: hoe kunt gij zeggen: Ik heb U lief, daar uw hart niet met Mij is? In de ware liefde is de ziel van den één gebonden aan die des anderen. Jezus alléén! Jezus geheel! Kennen wij deze liefde, zijn wij maagden, zooals het Woord ons deze teekent? Van de maagden wordt ons gezegd, dat zij het Lam volgen waar het ook henengaat. Dezen zijn gekocht uit de menschen tot eerstelingen voor God en het Lam.
Hij heeft lief gehad, zooals zij niet kunnen beminnen. Die mij heeft lief gehad en zich voor mij heeft overgegeven, zoo sprak Paulus bewonderend van de liefde van Christus tot de Zijnen. En bij die gekenden in liefde behoorde hij zelf... dat maakt het wonder zoo groot. In de hel zijn er die veel beter waren dan ik in hun leven, zoo moet menigeen zeggen van de maagden. Weergalooze liefde!
Hij gaf Zijn bloed en Zijn leven. Hij toonde steeds weer. dat Hij lust heeft aan Zijne Bruid. Hoeveel blijken Zijner liefde gaf Hij hun altijd opnieuw. Zelfs dc roede was bestemd om hen te brengen onder den band des verbonds. De maagden kennen Jezus in Zijne liefde. Al gaf iemand al het goed van zijn huis voor deze liefde, men zou hem ten eenenmale verachten. Wij willen liever met Mozes zijne versmaadheid dragen dan voor een tijd de genieting der zonde te hebben. Mijne overdenking van Hem zal zoet zijn, ik zal mij in den Heere verblijden. Ja, wanneer aan het oog onzer ziel voorbijgaat wie Hij was en is, dan mogen wij belijden: Als ik Uwer gedenk op mijne legerstede, zoo peins ik aan U in de nachtwaken, want Gij zijt mij eene hulpe geweest.
De maagden hebben Hem lief, die de banier draagt boven tienduizend.
Door dezen omgang met Jezus door de gemeenschap des geloofs wordt het vleesch met zijne begeerlijkheden gedood. Augustinus zegt ergens naar waarheid: Heere, als ik Uwe gemeenschap smaak, heeft het zondig vleesch geen macht, zijn de gedachten stil, mijn hart brandt, mijne ziel verheugt zich. Een andere kerkvader, Ambrosius, schrijft: Het gedenken aan U, o Heere, is zoeter dan honig, het bepeinzen Uwer volmaaktheden is mijne spijze, maar het smaken van U is mijne verheuging. Het spreekwoord zegt: Men is meer waar men lieft dan waar men leeft. Nu, wanneer dan een onderzoek wordt ingesteld, zal van niet zoo velen gezegd kunnen worden: Zijn hart is in den hemel, want daar is zijn schat. Liefde zoekt ook geen loon, maar geeft zich volkomen. Zoo ik maar des Konings aangezicht mag zien, is het mij genoeg.
De liefde zoekt Hem te behagen en Zijne liefde te vergrooten. Is Hij eene ster, dan de blinkende morgenster, de opgang uit de hoogte. Is Hij eene zon, dan de Zonne der gerechtigheid. Wordt Hij bij eene roos vergeleken, dan bij de roos van Saron. Wil zij zeggen, hoe verkwikkend zijne vrucht is in zomerzonne-hitte dan is het: Als een appelboom onder deboomen des wouds is mijn Liefste onder de zonen. Wil zij nadruk leggen, dat Hij onzer een is, doch zonder zonde: Gij zijt veel schooner dan de menschenkinderen. Hoe ontzettend toch, dat wij van nature vervreemd zijn van deze liefde, dat wij haten en niet beminnen. Leerdet gij dat reeds? Wees voorzichtig met uw kenmerkjes om te besluiten met uw verstand, dat gij toch wel lief hebt. Zeg mij eens: waarom hebt gij tot nog toe geweigerd, dat Hij u door Zijn bloed zou wasschen? Waarom hebt gij uwe verlorenheid niet aanvaard? Ik zie het, gij wordt ontstemd op ons. Dit is erger voor u dan voor ons, want de Koning geeft Zijn goedkeuring te meer naarmate wij Hem verheffen en den mensch vernederen. Ik zie het wel: gij vreest, hoort: de volmaakte liefde drijft de vrees buiten en die vreest is niet volmaakt in de liefde. Zoolang Jezus te kort komt aan eere, zoolang gij Hem onthoudt wat Hem alleen toekomt, zult gij geen vrede hebben. Dan eert gij ook den Vader niet. Begint gij te weenen? Die tranen mogen Hem behagen en u verkwikken, sterker doen verlangen, uzelf prijs doen geven. Laat los, en gij zult losgelaten worden.
Mogen wij ook heden voor Hem liefde en lof ten offer mengen! Wie dronk uit Zijnen beker en at aan Zijne tafel, wordt vervuld met liefde en mag zeggen: Ik heb lief!
Het behoeft ons niet te bevreemden, dat de maagden toenemen in zelfkennis. Zij vallen zichzelf altijd tegen in hun liefde tot Jezus en Hij valt altijd mee. Zij weten wat het woord beteekent: Hij zal zwijgen in Zijne liefde. Zij nemen toe in zelfkennis en Godskennis. Zij weten steeds beter, dat Hij in alles de eerste is; zij de ontrouwe, Hij de getrouwe, zij zwerven af, Hij zoekt altijd weer op en brengt hen weder.
Zoo leeren wij het verband inzien met hetgeen nu volgt in onzen text:
Trek mij, wij zullen U naloopen.
Dit is het gebed der maagden, die Jezus minnen. Hoe dor kan het hart zijn, hoe afgetrokken. Soms zijn zij overstelpt door zorgen, zoodat zij meer de roede zien dan de hand, die haar omvat houdt en haar in liefde hanteert. Dan weer worden zij afgetrokken naar de aarde en ligt de nieuwe mensch onder in den strijd. Soms ook zijn ze zorgeloos en leven als gedachteloos zonder leven en ook zonder veel strijd. Het menschenhart is een kluwen, dat wij niet kunnen ontwarren. Gelukkig, dat Jezus altijd weer begeerig wordt naar het werk Zijner handen. Het is noodzakelijk, dat wij zelfkennis opdoen, opdat wij in diepe afhankelijkheid leeren leven, den Heere veel en tot alles noodig hebben.
De liefhebbende maagden zijn biddende maagden. Zij bezitten wat hen voor tijd en eeuwigheid gelukkig maken zal en zijn toch zóó arm, dat zij niet eens kunnen instaan voor de bewaring hunner liefde. Zij hebben Hem noodig ook om bij en achter Hem te blijven.
Het is eene tweede genade, wanneer wij in gemeenschap levende met onzen ziele-bruidegom, veel biddende gevonden worden om in dezen stand des levens te mogen blijven. Vaak is het: zoo genoten, zoo weer toegesloten. Dit is zelfs een spreekwoord geworden onder de vromen. Helaas, dat het voor velen maar al te waar is. Zij doen enkele stappen met den Heere en wandelen dan weer alleen. Zij kennen een gaanden en komenden Jezus, maar niet de verhouding in onzen text bedoeld. Of dan de Sulamith ook niet kent een komenden en gaanden Jezus? Zeker wel, maar toch anders dan wij het zooeven bedoelden. Een komende en gaande Jezus, die blijken Zijner liefde schenkt, doch met wien men toch niet vereenigd is. Zóó is het hier niet.
De maagden bidden! De maagden, neen, de Sulamith spreekt voor zichzelf en gaat dan weer over in den meervoudsvorm. Trek mij, wij zullen U naloopen.
Zij begeeren Christus te kennen in de kracht Zijner opstanding en in de gelijkmaking van Zijn dood. De reuk der oliën wekt haar op, de kracht van Zijn naam in het hart beweegt haar tot bidden en de Geest der gebeden legt haar het gepaste woord op de lippen. Trek mij... wij zullen U naloopen!
Zij meent het van harte, als zij Hem aldus aanroept. Het ligt toch in den aard van het oprechte gemoed te bidden met het hart en te meenen wat men vraagt. De geveinsdheid kenmerkt zich hierdoor, dat het hart zich verre houdt van de woorden der lippen.
Wat zou nu de beteekenis zijn van deze woorden, dit kort gebed: Trek mij.
Wij willen eerst zeggen, wat hier niet wordt bedoeld. Het gaat hier niet over de eerste trekking des Vaders. Niemand komt tot den Zoon, tenzij de Vader hem trekke. Kent gij die al, mijn lezer? Weet gij wel, dat de Heere u laat roepen tot de gemeenschap Zijns Zoons? Komt tot de bruiloft, den maaltijd des Evangelies! Uw wegblijven van het Evangelie is eene beleediging voor den Zoon en oneer voor den Vader. Zalig, wanneer de Heere den zondaar onwederstandelijk trekt uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht. Wij worden van nature vastgehouden door duizend banden. Daarom doet dit trekken pijn. Dan gevoelen wij pas hoe vast wij aan deze wereld, onszelven en de zonde verbonden zijn. Gelukkig, dat de Heere ons niet ontzag, want dan waren wij in den dood gebleven. Nu echter zijn de banden doorgebroken. Hij deed ons sterven aan onszelven, wereld en zonde en... ook satan moest ons loslaten. Hij verloor ons, toen Christus ons vond en voor eeuwig aan zich verbond.
Daar is het trekken der liefde Gods om tegen zichzelf in te leeren bidden: werk maar door, Heere, want zóó kan ik niet sterven; noch leven, dat laatste moet ook waar worden. Toch wordt in onzen text niet over die eerste trekking gehandeld. Het is immers de bruid, die bidt, in ondertrouw verbonden aan den meerderen Salomo, de vorst des vredes, die zich een zwarte bruid verkoor en zag toegewezen door Zijnen Vader. Maar... zij wordt schoon wit als het licht.
Wij zullen dus wel in acht moeten nemen bij de verklaring van dit korte gebed van wier lippen het komt, uit wier hart het opwelt. De pijl des gebeds is gelegd op den boog des geloofs en zuiver gericht op het wit. Dit korte gebed zegt voor Jezus zeer veel.
Wij doen een greep uit den rijkdom van den inhoud.
Trek mij. Ontdek steeds meer uwe dierbaarheid aan mijne ziel, dan zal ik U liefhebben. Wees toch de Eerste voor mij, dan zal ik U prijzen met vroolijk roemende lippen. Maak mij los, bij den voortduur, van alle banden en betrekkingen, die mij afhouden van U, de alléén-beminnenswaardige; mijn Liefste!
Neem mijn hart geheel in beslag, zoodat het, evenals de magneetnaald, naar het Noorden wordt getrokken, zich richt op U. Anders is het onrustig; heb ik geen vrede; wandel ik niet in Uwe wegen, maar dool ik af van Uwe paden. Bevestig toch aan Uwen knecht den zegen, waartoe Uw Woord hem blijde hope gaf, want hij is tot Uwe vrees genegen.
Laat toch mijne ziel in hare hoop, begeerten en verlangens naar U zijn toegekeerd. Onderwerp alles wat U weerstreeft aan Uwen wil; verbreek eiken band, die mij afhoudt van U. Trek mij, dan weidt mijn ziel met een verwonderend oog in Uwe Heiligdommen, bij Uw altaren, mijn Koning en mijn God. Gij hebt mij toch lief gehad met een eeuwige liefde, daarom hebt Gij mij getrokken met goedertierenheid. Blijf mij trekken! Ja, de Heere zegt bij den profeet: Ik trok ze met menschenzeelen, met touwen der liefde.
Tot dit trekken heeft de Heere vele middelen. Hij kan het zeker rechtstreeks doen zonder middelen, maar Hij wil het in den regel middelijk doen. Daarom kan niemand oprecht zijn in deze bede indien hij zich onttrekt aan de verordineerde middelen. Dan zijn wij buiten den weg der gehoorzaamheid en is ons gebed niet Gode welbehaaglijk.
Trek mij... door Uw Woord, onder het lezen en overdenken; trek mij onder de verkondiging van Uw Woord, want ik heb lief Uwe woningen, o Heere, der heirscharen; mijn ziel bezwijkt ook van verlangen naar Uwe voorhoven. Trek mij door en in beproevingen tot U, dat ik U mag noodig hebben, want zonder U kan ik niets doen.
Loutere goedheid, liefdekoorden, waarheid zijn des Heeren paan, hun, die Zijn verbond en woorden als hun schatten gadeslaan.
Zoo zouden wij kunnen voortgaan, doch genoeg om den zin dezer bede u toe te lichten. Kent gij haar? Leeft zij in uwe ziel? Trek mij. Trek Gij mij, mijn zielebruidegom. Gij hebt recht op mij; Gij hebt mij gekocht en wilt volkomen voor mij instaan; doe dan gelijk Gij gesproken hebt. Vervul Uwe beloften die toch ja en amen in U zijn. Zoo prijst zij Hem al biddende. Deze bede veronderstelt ontdekking aan eigen machteloosheid en verkeerdheid. Niet, dat wij bekwaam zijn om iets te denken als uit onszelven maar onze bekwaamheid is uit God. Wij kennen eigen weerspannig hart en onbuigzame wil ten goede. Onze natuurlijke tegenkanting is ons niet onbekend. Ik vind toch deze wet in mijne leden, dat, als ik het goede wil doen het kwade mij bijligt.
Hiertegenover is nu de volheid van Zijn middelaarsgenade ons bekend, Hij gaf genade voor genade. Hij is ons van God geworden tot rechtvaardigmaking en tot heiligmaking en tot eene volkomene verlossing.
In de ziel leeft de vurige begeerte naar nauwer vereeniging, naar teerder omgang. Zij is bereid, naar den inwendigen mensch, al het hare telkens weer los te laten en volkomelijk te hopen op de genade die ons toegebracht wordt in Jezus Christus.
Van nature toch doen wij den wil des vleesches en der gedachten.
Trek mij... Zoo wordt Hij aangeroepen om te helpen, om op te wekken.
Zoo leeren wij niet alleen kennen de trekking des Vaders maar ook die des Zoons en beide in de werking van den Heiligen Geest die ons gegeven is. Gij kunt iemand voortduwen en voorttrekken, in beide gevallen beweegt gij hem.
Door dit trekken echter wordt de tegenstand gebroken, maar gevoelen wij toch, dat Zijn hand ons trekt en dat Hij den weerstand overwint. Daarom gaat dit trekken gepaard met pijn voor het vleesch. Zoo moet de oude mensch sterven en de nieuwe opstaan. Welke zijn nu de vruchten van dit trekken van Immanuël?
Trek mij, zoo bidt de bruid. Zou Immanuël hare stem ook hooren? Hooren? Het is muziek voor zijn oor hare stem te beluisteren, wanneer zij Hem noodig heeft en het is verrukking voor Zijn hart haar te antwoorden. Antwoorden doet Hij gewis aan ieder, die voor Hem leeft. Niet echter antwoordt Hij steeds op dezelfde wijze.
Luister maar. Trek mij... wij zullen U naloopen. Zij zegt niet: trek mij en wij zullen U naloopen .Neen, erstaat tusschen het trekken en naloopen niets in. Zóó kan het soms wel zijn. Het bedelend gebed duurt geruimen tijd en dan komt de verhooring. Hier is het anders. Trek mij, dan zullen wij tot U getrokken zijn. Eigenlijk staat er: achter U. Trek mij, wij zullen U naloopen .Het is dus zóó, dat de bidder ingaat door het geloof in de kracht van Christus en nu kan zeggen: wij zullen U naloopen. De blinden van Jericho liepen Hem biddend na, gelijk ook de Kananeesche vrouw. Kent gij dat wellicht? Hem biddend lastig vallen? Dan zal Hij zeker antwoorden en zich omwenden, opdat gij Zijn aangezicht moogt zien en beluisteren wat van Zijn gezegende lippen komt.
Maar hier is de Bruid aan het woord. Zij bidt en gaat in Zijn kracht in. Daarom kan zij zeggen: wij zullen U naloopen. Zij bedoelt niet alleen te zeggen: als gij trekt dan, in dat geval, zullen wij U naloopen. Zeker is dat waar, doch het is toch hier anders. Zij schept uit de bron. In haar ziel is een plotselinge overgang van bidden tot volgen en van volgen tot bidden, want de bede is nooit af — als het wel is — en het volgen houdt nimmer op. Het moet telkens in elkander overgaan. Hier is nu de oefening des geloofs op Christus. Laat ik een voorbeeld geven om de bedoeling toe te lichten. Een kind speelt voor de deur, wordt lastig gevallen. Het roept: vader, help! Daar gaat de deur open. Vader grijpt de hand van het knaapje, de aanranders vluchten haastig, het knaapje los latend, en het kind is zoo aan vaders hand de deur in.
Zalig, als wij zóó met Immanuël leven. Geloof in Zijn macht en gewilligheid gaan hand aan hand. Dan is ons hart aan Hem verkleefd. En zoolang de Bruidegom bij hen is, kunnen de bruiloftskinderen niet treuren. Zij mogen het goede genieten ten dage des voorspoeds. Het moge ondertrouwleven blijven tot den huwelijksdag, wanneer geen gebed: trek mij, zal noodig zijn om Hem te volgen aan de fonteinen der levende wateren.
Zoo kleeft hunne ziel Hem achteraan, om bij Hem te zijn. Hem te zien, te hooren! Geen wonder, dat zij willen wat Hij wil. Wij zullen U naloopen. Gij merkt weer op, dat de bruid van het enkelvoud in het meervoud overgaat. Zij leeft in de gemeenschap der heiligen. Hem naloopen. Waar de weg dan ook heenvoert, Hij gaat voorop en wie Hem volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar het licht des levens hebben. Hem volgen. Hem naloopen. Het moge dan zijn, dat zij moeten gaan door het water of door het vuur. Geen nood..- Gij zijt met mij, Uw stok en Uw staf die vertroosten mij.
Hem naloopen, dan komen wij waar Hij komt en gaan waar Hij gaat. Wij mogen dan opmerken Zijne wijsheid, die Hij ten toon spreidt in ons levenslot. Zien, hoe Hij ons bewaart en beschermt voor alle gevaar. Neen, de Koning vindt dit volgen niet hinderlijk. Dit volgen, dit naloopen is Hem aangenaam, evengoed als het naloopen van de Kananeesche en de blinden. Wellicht, dat de dochters van Jeruzalem zeggen: laat hen van U, want zij roepen U na, dat zegt de Koning niet en de maagden evenmin.
Wij zullen U naloopen.
Wien volgt gij? Wandelt gij nog in de voetstappen van den menschenmoorder van den beginne? Weet dan, dat gij komt waar Hij komt: in de buitenste duisternis, onder wier banden hij nu reeds wordt bewaard.
Wien loopt gij na? Wien zoekt, wien volgt gij? Trek mij en wij zullen U naloopen. Wij weten het: waar Hij zijn voetstap zet, daar druipt het al van vet; zelfs de dorre woestijn wordt een grazige weide. Het is met Zijn voetstap niet als met die van de paarden der Tartaren, waar nooit meer gras groeide. Neen, Zijn voeten zijn eenmaal doorboord en daarom neemt Hij den vloek weg uit de doornen, die ons kunnen wonden.
Hem naloopen. Wij zullen U naloopen. Dan hebben ze gezelschap aan elkander. Zijn bij elkander bij den Koning. Hier is het zullen des geloofs. Ik vermag alle dingen door Christus, die mij kracht geeft.
Ik zal dan geduriglijk bij U zijn;
Gij hebt mijne rechterhand gevat.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 september 1938

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

De lof van den Bruidegom II.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 september 1938

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's