Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van den Woorde Gods XXV.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van den Woorde Gods XXV.

6e serie. Uit het ongeschreven Woord.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 9 : 16, 17. Als deze boog in de wolken zal zijn, zoo zal Ik hem aanzien om te gedenken aan het eeuwig verbond tusschen God en alle levende ziel van alle vleesch, dat op de aarde is. Zoo zeide dan God tot Noach: Dit is het teeken des verbonds, dat Ik opgericht heb tusschen Mij en tusschen alle vleesch, dat op de aarde is.

De Heere waarborgt dus der menschheid de bestaansvoorwaarden. Niet andermaal zal een vloed opkomen, die over de geheele aarde zijne wateren stuwen zal om menschen en beesten te verzwelgen. Maar daarmede is niet gezegd, dat niet gedeelten der aarde kunnen worden bezocht door den geesel van hooge vloeden en verwoestende overstroomingen. De aan hare zonde overgegeven menschheid, al bedreigt geen alles verzwelgende watervloed meer met universeelen ondergang, is daarmede nog niet aan de roede van Gods toorn onttrokken. De kastijding des Heeren blijft. En tot die straffen, waarmede de Heere komen kan, behoort ook nog ,,de overloop van groote wateren". En zoo lang het Christelijk geloof nog eene sociale macht was, zoo lang het in algemeenen zin nog, om het sociologisch te noemen, ,,een sociaal feit" was, werd dit dan ook door volk en regeering niet slechts erkend, maar daarvan ook in het openbaar getuigenis afgelegd. In de dagen onzer Vaderen leefde nog het bewustzijn, dat de volkszonden de groote hinderpaal waren voor de volkswelvaart. En daarom was er dan ook sprake van dagen der verootmoediging, dagen van vasten, dagen waarop regeering en volk te zamen belijdenis deden van hunne zonde en alzoo smeekten aan den voet der genadetroon, dat de Heere verzoening zou doen over de zonden en de afdwalingen. Zij vernederden zich dan te zamen onder de krachtige hand Gods, opdat aan het volk de belofte zou worden bevestigd, dat de Heere berouw hebben kan over het kwaad, dat Hij dacht hun te doen. Dan kwamen zij in de schuld voor des Heeren aangezicht. Onze Vaderen wisten ervan te spreken, dat de Heere de wateren der zee roept en deze uitgiet op den aardbodem.
Zij kenden bij ervaring, zooals Hellenbroek het zeide, dat God de wateren der zee door Zijn toornig roepen uit hunne kolken en buiten hunne palen roept door zware stormwinden en die uitgiet op den aardbodem door overstrooming van landen en volken. Hij weet van ,,het vreeselijk vermogen Gods, waardoor Hij met zware waterstroomen landen overstroomt en verderft, menschen en beesten uitroeit". De geschiedenis spreekt daarvan en Hellenbroek legt er nadruk op, dat wij daarin van doen hebben met oordeelen en gerichten Gods, die de vrucht waren van „de booze en de bittere zonden sedert voortgekomen en gesteigerd in het land . En dan somt hij ze op: Atheïsterij, Libertinisterei, profaniteit omtrent Gods Woord en dienst, ketterijen en dwalingen uit eene verderfelijke philosophie, de algemeenheid van vloeken en misbruik van Gods Naam, „met nooit voorheen gehoorde en bekende vloeken en spreekwijzen, alsof al de vloeken van andere volken en vooral van die daar God ons door strafte, alle de vloeken van legers en vloten nu waren overgeslagen binnen ons land en onder alle soort van menschen: in de stoute, algemeene en openbare ontheiliging van des Heeren dag in steden en dorpen, sedert die leerwijze is doorgegaan, daar men de goddelijke verplichting uit kracht van Gods gebod en den band van de conscientie omtrent denzelven door losmaakt; in het doorbreken van Comediën en toneelen der ijdelheid".
Wij geven dit voorbeeld, aan eene predicatie van Hellenbroek ontleend, om te doen zien, hoe geheel anders destijds het volk zich kende en hoe voor hun bewustzijn het verscheen als voor de vierschaar Gods. Zoo waardeerden zij de nationale rampen steeds in verband met de nationale zonden. Daaruit blijkt, dat hun levensgang en levensgevoel veel bijbelscher ingesteld was dan zulks heden ten dage onder hun nageslacht het geval is. De taal van een Hellenbroek klinkt in onze dagen vreemd in veler ooren, wordt eigenlijk niet meer verstaan. De groote massa wil van oordeelen Gods over hare zonde niet meer hooren, omdat zij van geene zonde meer weet.
Dit juist is een der treffenste symptomen van ontkerstening, dat het zondebesef versterft in de moderne menschheid als een noodzakelijk gevolg van het feit, dat zij geene kennis Gods heeft overgehouden. Daarom wordt zij dan ook overgegeven aan de begeerlijkheden des harten, die zich wijd uitstrekken en een stroom van ellende ontketenen, die met deze materialistische, God-looze cultuur gepaard gaat. Ondanks hare beschaving en dank zij de weeldevolle vruchten der techniek, dus dank zij het feit, dat zij de wereld en de gansche cultuur zich onderwerpt, wordt zij op de vreeselijkste wijze een prooi van haar eigen zonde en ongerechtigheid. Wie acht geeft op hetgeen er in de wereld van onzen tijd geschiedt, de vreeselijke gruwelen hoort, die straffeloos worden bedreven, voor dien is het duidelijk, hoe diezelfde verlichte wereld getuchtigd wordt door hare ongerechtigheid. En toch kan zij er geen oordeel Gods meer in zien, omdat God voor haar niet meer is, niet meer meetelt.
Maar Gods Woord is er nochtans. En het spreekt tot zijn volk van de oordeelen, die zijn en komen, al blijkt ook, dat zelfs Zijne Kerk zoo zeer is ingezonken, dat ook zij er nauwelijks meer iets van verstaat. De verwereldlijking greep haar aan, kreeg overmacht over haar. Van vasten en bidden weet zij sinds lang niet meer en zelfs predikt zij vaak een leer, die de Overheid geheel stelt buiten bemoeienis met het geestelijk leven des volks.
De Schrift leert dus niet, dat nooit meer watervloeden als tuchtroeden Gods zullen gaan over de aarde, doch alleen, dat niet andermaal een de gansche aarde verzwelgende vloed zal komen. En de Heere geeft daarom den boog aan den hemel, die in de van regen zwangere wolken wordt geboren, als een getuigenis van de overwinning der zon. Zoo stelt Hij een eeuwig verbond tusschen Zichzelven en de aarde en alle levende ziel van alle vleesch, dat op de aarde is.
Wanneer dus vloeden over groote gebieden gebracht worden, dan behoeft niemand te vreezen voor een algeheelen ondergang, ook al hebben wij daarin toch de hand des Heeren te zien en ons, wanneer zij over ons komen, voor Zijn aangezicht te verootmoedigen. En wij behoeven er ons niet over te verbazen, dat in dagen, als wij nu beleven, die oordeelen komen in allerlei vormen. Volgens Jezus' profetisch woord leiden zij het naderend einde in. Het wereldbeeld dezes tijds draagt er de kenteekenen van en de oordeelen zijn in aantocht. Wie zijne ooren te luisteren legt en opmerkt, hoe de antichrist zich roert op het wereldtooneel, die hoort het rommelen van den donder der oordeelen Gods over eene wereld, die merkwaardig gelijkt op de menschheid der eerste wereld. Maar al blijft dan ook het verbond met deze aarde onwankelbaar, zoodat geen nieuwe zondvloed komen zal, daarmede wordt toch een ander einde in het uitzicht gesteld, waarbij de krachten der natuur zullen worden ontbonden en het onderaardsche vuur zijne boeien zal verbreken.
Maar voor deze bedeeling tot dat wereldeinde geldt het verbond met de aarde en met alle schepsel, dat daarop is, dat wij niet uit vrees voor de oordeelen Gods zullen achter ons zien naar de dagen van den zondvloed, maar veeleer ons zullen voorbereiden op het einde, daar Hij komen zal, die oordeelen zal de levenden en de dooden beide. Daarom laat de Heere als in eene korte samenvatting nogmaals het volle licht vallen op dat nu voor Noach en zijne nageslachten ingestelde verbond. Het is alsof God zegt tot Noach. dat hij het nu goed moet weten, dat krachtens zijn goddelijk bestel de boog voortaan zal worden gewaardeerd als een waarteeken van Gods belofte met betrekking tot de geschiedenis der aarde, dat niet andermaal een catastrophe komen zal, die al wat op de aarde leeft, ten verderve brengen moet.
Daarom herhaalt God, om den nadruk te leggen op Zijne belofte: ,,Dit is het teeken des verbonds, dat Ik opgericht heb tusschen Mij en tusschen alle vleesch, dat op de aarde is." God zeide het tot Noach, zoo staat er. En ook hier wordt ons niet nader toegelicht op welke wijze God gesproken heeft. Doch wel blijkt, dat wij hier van doen hebben met eene klare openbaring, die aan Noach te beurt viel. Hij moest weten, dat hij van doen heeft met Gods bijzondere daad, opdat de zekerheid der toezegging ontwijfelbaar wezen zal. In eene korte samenvatting wordt deze herhaling der belofte aan Noach verzegeld. Zij wordt hem als in de ziel ingegrift, opdat telkenmale, wanneer de boog in de wolken getooverd wordt, zij die zullen aanzien en onder de bangste nooden zullen verstaan en zich vertroosten met de onwankelbaarheid van Gods trouw aan eene aarde en eene menschheid, die vanwege den gruwel harer zonde Zijne rechtvaardige oordeelen verdiend heeft.
Zoo blijkt dus de lankmoedigheid en de goedertierenheid Gods in de zetting van dit natuurverbond. Hij kent den mensch in zijn ongeloof en kleingeloof, in zijne ellende en zwakheid en Hij komt daaraan tegemoet door een zichtbaar teeken, dat de natuurlijke levensvoorwaarden waarborgt. De Heere gaat daarmede als in onze menschelijke zwakheid in, opdat Hij de nooden en de angsten, die daaruit geboren kunnen worden, zal ondervangen. Hij komt ons voor met dit teeken in den hemel om het ons te leeren, dat wij niet zullen vreezen, zelfs niet al veranderde de aarde hare plaats en al werden de bergen verzet in het hart der zeeën. Ja, zoo zingt de dichter uit de volheid des geloofs: „Laat hare wateren bruisen, laat ze beroerd worden, laat de bergen daveren door derzelver verheffing." Te midden van dat rumoer der wereld zal Gods kind rustig zijn in de wetenschap, dat God een toevlucht en eene sterkte is, eene hulp in benauwdheden.
Die vertroosting mag er zijn en is er, wanneer Gods kind bepaald wordt bij het teeken des verbonds, dat de Heere op zoo krachtige wijze heeft bevestigd als met een heiligen eed. De Heere weet, dat wij menschen zijn, die aanzien wat voor oogen is, dat wij stof zijn en kleven aan het stof. Daarom zegt Hij tot ons: Ik zal het u laten zien. Zoo waarachtig als uw oog dien regenboog aanschouwt, wanneer de regen neerplast over de aarde, zoo waarachtig is mijne toezegging, dat niet andermaal de gruwelen uwer zonde worden geoordeeld met een nieuwen, alles verzwelgenden vloed.
Van wege onze zwakheid behoeft de mensch teekenen door God ingesteld. En de Heere stelde ze in, opdat wij niet te verontschuldigen zouden zijn. Hij komt daardoor te gemoet aan onze geestelijke behoeften, die wortelen in de schepselmatige beperktheid onzer gaven. Door ons lichamelijk leven zijn wij aangelegd op de kennis eener wereld van verschijnselen, die slechts zintuigelijk wordt benaderd.
Daarom, ook al moest en kon Gods Woord en belofte op zichzelf ons genoeg zijn, wordt daaraan toch nog het zichtbare teeken toegevoegd, opdat de zekerheid daarvan voor ons even ontwijfelbaar zou zijn als hetgeen wij zien met onze oogen, tasten met onze handen of smaken met onzen mond. Doch het blijkt ook, dat de keuze en de inzetting dier teekenen niet toevallig is, niet willekeurig wordt genomen door menschen, maar alleen door God zelven kan en mag worden gesteld.
Ook daarop moet nadruk gelegd, vooral in onzen tijd, nu andermaal het heidendom tot zulk eene groote macht en invloed is gekomen, dat breede kringen weer de toevlucht nemen zelfs tot vogelgeschrei toe. Er wordt zoo menigmaal met teekenen gesold, als het gaat om de onderkenning van eene verborgen toekomst, zoo menigmaal een beroep gedaan op waarzeggerij en tooverij. Meen niet, dat de hedendaagsche menschheid eene andere is dan die van voorheen. Doch omdat zij God niet meer kent en van Zijn dienst is vervreemd, zoekt zij, als het afkeerig Israël van voorheen, maar al te vaak uitkomst bij de toovenaars van Egypte en bij de waarzeggers der heidenen en bij de wereld der geesten als Saul weleer.
En tegenover dit alles nu leert de Heere aan Noach en door zijnen dienstknecht aan alle komende geslachten, dat Hij alleen beslist over de teekenen, die ons Zijne belofte zullen waarmerken en betuigen aan de ziel. Ja, Hij leert er ons door alleen te vragen naar Zijn Woord en naar het teeken, dat Hij geeft om ons Zijne beloften te verzegelen. Nog zijn wij als de Joden voorheen. Dit overspelig geslacht wil een teeken, maar aan hetzelve zal geen ander teeken gegeven worden dan dat van Jona den profeet. En opdat eenmaal al Gods volk in dat teeken leven zal, daarom heeft God gezegd tot Noach, dat deze boog, door Hem gegeven tot een teeken des verbonds, zal worden gezien in de wolken. En als hij prijkt aan den hemel, dan gedenkt Hij aan Zijn verbond, want het zal een eeuwig verbond zijn, door Hem opgericht. En Zijne kinderen mogen daaruit de vertroosting putten, dat Hij onder al wat geschiedt, hun getrouwe God en Vader wezen zal, die niet toelaat, dat Zijne kinderen de verderving zien.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 oktober 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van den Woorde Gods XXV.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 oktober 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's