Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de laatste dingen (2e serie.) IX.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de laatste dingen (2e serie.) IX.

Van de voleinding in het algemeen.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Matth. 6 : 10a. Uw Koninkrijk kome.

Het Koninkrijk Gods werkt als het eeuwige in den tijd. Het eeuwige is en het eeuwige komt. Het tijdelijke komt op uit het eeuwige en vindt daarin zijne eindbestemming. Zoo stelt ons de Heilige Schrift Gods Koninkrijk voor als toekomstig en als gekomen en daarom tevens als zijnde van eeuwigheid. Dat blijkt ook in het volmaakte gebed, als de Heere Jezus zijnen discipelen de bede op de lippen legt: „Uw Koninkrijk kome", terwijl Hij in Lucas 17:21 zegt: „Want ziet, het Koninkrijk Gods is nabij gekomen". Dan is het er in de nabijheid, dus het is er, maar nog niet in actueelen zin zichtbaar. En zoo spreekt de Heere Jezus ook nu van het ingaan in dat Koninkrijk als iets, dat nog niet geschied is en als toekomstig voorgesteld wordt. Zoo gaat zijne ontroerend ernstige vermaning uit: „Niet een iegelijk, die tot Mij zegt: Heere, Heere! zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die daar doet den wil mijns Vaders, die in de hemelen is." En als de moeder der zonen van Zebedeüs tot Jezus komt met het verzoek, dat hare zonen zullen mogen zitten „de een tot uw rechter- en de ander tot uw linkerhand in uw Koninkrijk", dan blijkt volstrekt niet, dat zij daarbij iets vraagt, dat met zijn Koninkrijk niet overeenkomt, al verklaart Hij haar, dat het geven van die plaats afhangt van de verkiezende daad Gods, want het zal gegeven worden, dien het bereid is van mijnen Vader. En zoo zeide Hij ook bij de inzetting van het Heilig Avondmaal, dat Hij niet meer drinken zal van de vrucht des wijnstoks „tot op dien dag, wanneer ik met u dezelve nieuw zal drinken in het Koninkrijk mijns Vaders". En zoo ook als de Zoon des menschen wederkomt in zijne heerlijkheid en het gericht voltrekt, dan zal Hij tot die aan Zijne rechterhand zijn zeggen: „Komt, gij gezegenden mijns Vaders! beërft het Koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld", Matth. 25 : 34. Daar is dus van eene voleindige toekomst sprake, waarin dat Koninkrijk verschenen zal zijn. En als dan ook Jezus in de Bergrede de armen van geest zalig spreekt, is de grond daarvoor: „want hunner is het Koninkrijk der hemelen", waardoor zij vertroosting in dit leven deelachtig worden, ziende op het komende Godsrijk, dat hun de volkomenheid brengen zal, waarnaar zij in dit leven hongeren. Zoo is dus dat Koninkrijk een komend Rijk, een Rijk dat is, maar in deze wereld nog een toekomst heeft, die de voleinding bereiden zal.
Doch met even groote stelligheid heeft Jezus ook het reeds tegenwoordig zijn van dit Koninkrijk verkondigd als in en met Hem in deze wereldorde reeds verschenen. Vooral in verband met de wereldcrisis, die Hij voltrekt, legt Hij daar nadruk op. Zijne worsteling, die de verwerkelijking is der moederbelofte in het Paradijs, wordt openbaar in zijn strijd met alle daemonische machten. De Pharizeën verwijten Hem, dat Hij de duivelen uitwerpt door Beëlzebul en Jezus wijst hen af door eene vergelijking met hunne zonen, die hen richten zullen en zegt: „Maar indien Ik door den Geest Gods de duivelen uitwerp, zoo is dan het Koninkrijk Gods tot u gekomen."
En naar mate de macht van den vorst der duisternis terug wordt gedrongen en de Geest des Heeren tot heerschappij komt. naar die mate is er Zijn Koninkrijk. En de Schrift Iaat ons ook zien, dat de daemonische machten daarvan wetenschap hebben. Als Jezus in de Synagoge een man ontmoet met een onreinen geest, dan zegt deze: „Laat af, wat hebben wij met U te doen. gij Jezus Nazarener! Zijt gij gekomen om ons te verderven? Ik ken u, wie gij zijt: de Heilige Gods", Marcus 1 : 24. En in Marcus 3:11 wordt aldus ons meegedeeld: „En de onreine geesten, als zij Hem zagen, vielen voor Hem neder en riepen, zeggende: Gij zijt de Zone Gods!" En ook zag Jezus den Satan als een bliksem uit den hemel vallen, zoodat Hij van Zijne overwinning zich bewust is. Zoo weten dus de satanische machten, zoowel als Jezus zelve, dat met Zijne komst, met Zijn arbeid, door Zijn kruis en opstanding, de wereldcrisis, waarvan in het paradijs geprofeteerd werd, is beslecht. De macht van Satan werd verbroken, want Hij heeft door Zijnen dood te niet gedaan dengene, die het geweld des doods had. Daarmede is dus het Koninkrijk Gods werkelijkheid geworden. Het is in en met Hem gekomen. En de Messiaansche daden, waarvan de profeten, met name een Jesaja geprofeteerd had, verrichtte Hij voor de oogen der schare, wijst Hij aan de boden des Doopers aan als de bewijzen, dat met en in Hem de Beloofde gekomen is.
Merkwaardig is dan ook, hoe Jezus op het optreden van den Dooper wijst als op het eindpunt van het Oude Testament. Als Hij de discipelen, die Johannes gezonden had, heeft gewezen op de door Hem verrichte Messiaansche daden, dan legt Hij aan de scharen uit, wie Johannes eigenlijk is. Het volk zag in hem een profeet en Jezus zegt: „Ja, Ik zeg u, ook veel meer dan een profeet" en Hij wijst den Dooper aan als den man, van wien geschreven staat: „Ziet, Ik zende mijnen engel voor uw aangezicht, die uwen weg bereiden zal voor u henen. Voorwaar, zeg Ik u, onder degenen, die van vrouwen geboren zijn, is niemand opgestaan, meerder dan Johannes de Dooper, doch die de minste is in het Koninkrijk der hemelen is meerder dan hij." En dan wijst de Heere Jezus er op, hoe met dezen Johannes de Dooper het einde van het Oude Testament is bereikt, „want al de profeten en de wet hebben tot Johannes toe geprofeteerd .
Daarmede wordt ons dus geleerd, dat als de Dooper zijne taak volbracht heeft, met Jezus' optreden de dagen des Ouden Testaments zijn voorbijgegaan en met Jezus' verschijning de dag des Beloofden was aangebroken en het Koninkrijk der hemelen gekomen was. De tegenstelling, die daarmede geopenbaard werd, stelt de Heere Jezus voor, wanneer Hij de van vrouwen geborenen, waaronder Johannes de voortreffelijkste is, vergelijkt met den minste in het Koninkrijk der hemelen en van dezen verklaart, dat die de meerdere is van Johannes. Deze toch was de laatste van het Oude Verbond, dat zijne volkomene vervulling had gekregen in Hem, die van boven gekomen was en wiens onderdanen in Zijn Koninkrijk van boven geboren zijn. Wat de kinderen des Koninkrijks in en door Hem ontvangen, gaat het Oud-Testamentische verre te boven. Abraham begeerde immers Zijn dag te zien en heeft dien door het geloof gezien en is verblijd geweest. En zoo kon Hij tot zijne discipelen zeggen: „Doch uwe oogen zijn zalig, omdat zij zien en uwe ooren, omdat zij hooren." Vele profeten en rechtvaardigen hadden begeerd deze dingen te zien en te hooren en hadden ze niet gezien, noch gehoord. Zoo is dus met Christus een grooter goed verschenen, dat alle godzaligen des Ouden Verbonds te vergeefs hadden begeerd.
Een ander merkwaardig voorbeeld van het tegenwoordig zijn van het Koninkrijk Gods, hoewel het in de toekomstverwachting past en ook in dat licht wordt voorgesteld, geeft de Heere Jezus, wanneer de Pharizeeën Hem vragen, wanneer het Koninkrijk Gods zal komen. Zij verwachten dus een komen, dat zich duidelijk voor aller oogen zal kenbaar maken. En dan luidt Jezus' antwoord: „Het Koninkrijk Gods komt niet met uiterlijk gelaat." Daarmede zegt Hij, dat het Koninkrijk Gods niet zoo komt, dat het met de oogen kan worden gezien. Daarom zal dan ook niet gezegd kunnen worden: „Ziet hier of ziet daar! ' Is er dan geen Koninkrijk Gods? Ja, het is er wel, het is binnen in ulieden. En dat beteekent in de eerste plaats, dat het behoort tot des menschen geestelijk leven. Het is dus eene zaak des harten. Het openbaart zich in des menschen zielkundig bestaan, verschijnt in het bewustzijnsleven. En omdat het daar verschijnt en zich daar openbaart, doet het zich nu ook in het leven van dien mensch gelden. En zulk een mensch verkeert nu in de wereld te midden van de andere menschen. Zoo leert Jezus aan de Pharizeeën. dat het Koninkrijk Gods verschenen is in het maatschappelijk leven, waartoe ook de Pharizeeën zeiven behooren. „want het Koninkrijk Gods is binnen ulieden", het is, omdat het zich in het hart des menschen op voor de oogen onzienlijke wijze openbaart, toch binnen ulieden. in hun levenskring werkzaam.
En omdat het nu zoo is. waarschuwt de Heere Jezus voor de geheel verkeerde beschouwingen, die er over dat komen van het Koninkrijk Gods heerschen. Zooals er in Israël op eene aardsche wijze over den Messias gedacht werd, men hoopte op een koning, die als een andere David het aardsche politieke rijk in heerlijkheid weder zou oprichten, zoo moesten zij natuurlijk ook wel denken aan een koninkrijk van wereldsche orde met allen glans en pracht en praal, met alle machtsvertoon, met alle ambtsdragers en grootwaardigheidsbekleeders, die men in de koninkrijken der wereld kan waarnemen. En nu snijdt de Heere Jezus dit geheele aardsche rijk en alle machts- en wapengeweld, waarmede de Joden het zich groot en heerlijk voorstelden af. Zulk een koninkrijk is het Koninkrijk, dat in en met Hem gekomen is, niet. Maar Hij weet het, omdat er zulke verkeerde verwachtingen leefden in de massa, daarom zullen er dagen komen, waarin zulk een aardsch Messiaansch rijk voor het Koninkrijk Gods zal worden aangezien. En als dat geschiedt, dan zullen er velen zijn, die zeggen: Ziet hier of ziet daar, omdat zij wanen, dat er zulk een Messias gekomen is. En omdat het Koninkrijk Gods van andere orde is, een levende zaak alleen is in de harten zijner discipelen en geen aardsch koninkrijk, dat met de oogen kan worden gezien, daarom zegt Hij: „gaat niet heen en volgt niet." Vanwege het geestelijk karakter van dat Koninkrijk kan het dus niet plaatselijk bepaald worden, niet hier zijn of daar zijn voor onze oogen, al is het midden onder ons. En zoo wordt aan de Pharizeeën geleerd, dat zij buiten dat Koninkrijk waren, omdat het alleen in het innerlijke leven des menschen is te ontdekken, terwijl zij het zochten in uitwendige houdingen en vertooningen.
Zoo is dus het Koninkrijk Gods in het heden tegenwoordig. Alleen maar, zooals het van andere, onzienlijke, geestelijke orde is, zoo kan het ook alleen maar geestelijk worden gekend. Daarom zegt Jezus tot Nicodemus: „tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien." Omdat dit Koninkrijk van andere orde is, van boven gekomen is in en met den Heere Jezus zeiven, zoo is om het te kunnen zien noodig, dat een mensch van boven geboren worde, dus eene nieuwe geboorte deelachtig wordt, zoodat hij in dat Rijk van hoogere orde opgenomen, ook geestelijk in staat gesteld worden zal om het te zien. Dat is dus een ander zien dan met onze vleeschelijke oogen. Om dat Koninkrijk te zien zijn er dus geestelijke oogen noodig.
Nu is wel het zien met ons natuurlijk oog ook een bewustzijnsarbeid, al hebben daarin de lichtverschijnselen een functie, waardoor het mogelijk wordt. Doch het eigenlijke zien, zooals dit instrumenteel door het zintuigelijk oog tot stand komt, is toch in laatste instantie ook een zielsdaad. Dat geldt dus in nog veel hoogere mate van dat geestelijk zien, dat eerst dan de ziel deelachtig kan worden, wanneer er van eene wedergeboorte sprake is en daarmede een andere geestelijke gave in de ziel wordt ingelegd, waardoor zij in het eeuwige licht, dat over haar opging, de gansche wereld als onder Gods Koninkrijk besloten, leert aanschouwen. Doch ook dan is dat Koninkrijk Gods komende en toch tevens reeds gekomen.
Deze eigenaardige beschouwing van het Koninkrijk Gods in zijne tegenwoordigheid eenerzijds en als toekomstig in vervulling tredend, hangt saam met het wezen van den Middelaar zeiven. Wij zouden dwalen, wanneer wij ons die verhouding als die van het ideaal en zijne verwezenlijking dachten, zooals soms wel geschiedt. Zij kan slechts begrepen worden in verband met Jezus' verschijning zelve. Hij is waaracthig God en waarachtig rechtvaardig mensch. En de wijze, waarop Hij als Middelaar spreekt, hangt met de tweeheid Zijner naturen saam. Hij komt van boven en zegt: „Niemand is opgevaren in den hemel dan die uit den hemel nedergekomen is, namelijk de Zoon des menschen, die in den hemel is." De Zoon des menschen is uit den hemel gekomen, op deze aarde en deze nedergekomene is in den hemel. En zoo is ook het Koninkrijk Gods, waar Hij zelve is, waar Hij zijne goddelijke krachten werken doet, daar is ook het Koninkrijk der hemelen. Daar wordt vergeving der zonden bereid, mag de geheiligde zondaar gemeenschap genieten met den drieëenigen God, want in het Godsrijk worden deze genoten. En de zondaar wordt dit al deelachtig langs den weg der wedergeboorte, waardoor hij wordt opgenomen in die hoogere orde, waaruit hij geboren werd.
En de Heere Jezus Christus is er zich van bewust, dat met Zijne verschijning de voleinding van dat Godsrijk is ingetreden, terwijl zij in de toekomst in volkomenheid zal voltrokken zijn. In en met Jezus is dus het drama der menschheidsgeschiedenis, de vijandschap tusschen de slang en deze vrouw, tusschen het zaad der slang en dat der vrouw tot beslissing gebracht. De macht van Satan is in zijne verschijning verbroken, want die het geweld des doods had, heeft Hij te niet gedaan. En wat Satan nu nog vermag, dat is als de nawoeling van den overwonnen vorst der duisternis. En ook die nawoeling zal eindigen met zijne volkomene nederwerping.
In dat licht verschijnt dus het wereldproces, wanneer het Koninkrijk Gods als tegenwoordig en nochtans toekomstig ons voorgesteld wordt.
Dit is dus dezelfde verhouding, die de Schrift ons ook elders laat zien met betrekking tot hetgeen Gods kinderen in het heden deelachtig zijn en in de toekomst zullen ontvangen. Zij zijn vreemdelingen op aarde, dus toch op deze aarde. Zij zijn nog niet in den hemel en dus aan alle aardsche wet onderworpen, maar door het geloof inwoner in het land der belofte, dus door het leven des geloofs boven deze aardsche orde verheven. Gij zijt gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God. Zoo zegt ook Johannes: „Geliefden! nu zijn wij kinderen Gods." Dat zijn wij hier in deze bedeeling. ,,En", zoo voegt hij er aan toe, „het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen." Het volkomene dus, dat zij toch in beginsel deelachtig zijn, is hun nog niet geopenbaard in volheid. Dat beteekent echter niet, dat zij er niets van zouden weten. Al kan de apostel nog niet de volkomenheid van wat in het kindschap Gods gegeven is, beschrijven, wel weet hij, dat als Hij geopenbaard zal zijn, „wij Hem zullen gelijk wezen, want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is." In Zijn licht zullen zij staan en dus Hem gelijk zijn. Doch wezenlijk is dat nog niet geopenbaarde reeds in het kindschap Gods gegeven.
Zoo is het dus begrijpelijk, dat er in het Evangelie die twee momenten, die van het zijn op deze aarde en van het zijn in den hemel naast elkander worden aangetroffen. Dat is ook zoo in de Bergrede, dat is zoo in Jezus' spreken over zijne verschijning, dat is zoo in het Koninkrijk Gods, dat tegenwoordig en toch ook toekomstig is, dat is ook zoo in het leven van Gods kinderen, die verkeeren in deze wereld en toch medeburgers der heiligen en huisgenooten Gods zijn, omdat zij gebouwd zijn op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste hoeksteen, op welken het geheele gebouw opwast tot een heiligen tempel in den Heere. En als de laatste steen is ingevoegd en het gebouw van Gods gunstbewijzen voltooid, dan zal het voor Gods volk het eeuwig heden zijn, zooals nu in hun heden het eeuwige is. Daarom gaat de bede op: „Uw Koninkrijk kome!"

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 oktober 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van de laatste dingen (2e serie.) IX.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 oktober 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's