Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De bewaarde kudde II (Slot).

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De bewaarde kudde II (Slot).

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Johannes 10 vss. 27 en 28. Mijne schapen hooren Mijne stem en Ik ken ze en zij volgen Mij. En Ik geef hun het eeuwige leven, en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid en niemand zal ze uit Mijne hand rukken.

Terug tot de aarde. Een oogenblik hebben wij de schapen gevolgd tot in de schaapskooi hierboven. Zij volgen den herder waar Hij ook henen gaat. Hij zal hen leiden aan de fonteinen der levende wateren. Hij zal hen herderen, gelijk er eigenlijk staat, herderen tot in eeuwigheid. Maar, wij keeren terug tot het' leven der schapen op aarde en letten op de bewaring der kudde temidden van alle gevaren die hen omringen en bedreigen.
Onze text bepaalt ons bij de volharding der heiligen en hunne bewaring ten einde toe, als vrucht van den arbeid van den oppersten herder. Hij begiftigt hen met het eeuwige leven en bewaart hen bij de verkregene verlossing. Hier is dus sprake van een onschatbare weldaad. De weldaad der eeuwige veiligheid in Hem die ten prooi was aan het wild gedierte. Vele varren hebben Mij omsingeld, sterke stieren van Basan hebben Mij omringd, zij hebben hunnen mond tegen Mij opgesperd als een verscheurende en brullende leeuw. Zoo klaagde de herder. Nooit mogen wij vergeten dat de weldaad der redding van de schapen het leven kostte aan den herder. Hun veiligheid eischte Zijne vogelvrij-verklaring, zoodat ieder Hem tegen was en Hij werd bespot en gehoond, genageld aan het kruis. Zij hebben Mijne handen en voeten doorgraven. Nu kunnen zijnen schapen niet verloren gaan. Hoor maar naar het woord dat als een balsem voor het gewond gemoed vloeit van de lippen van Immanuël: Ik geef hun het eeuwige leven
Als de Heere Jezus dit zegt ligt erin opgesloten, dat zij 't niet bezaten. Immers wat wij bezitten behoeft ons niet meer te worden geschonken. Neen, het eeuwige leven bezaten wij niet. Zelfs Adam vóór den val had het nog niet verkregen. Want het eeuwige leven is eene werkelijkheid die door den dood niet kan worden geraakt of aangetast. En nu had Adam het leven in gemeenschap met den Heere God. Hij wist zich gelegd aan Gods Vaderhart. Het eeuwige leven had hij echter nog niet, want hij kon nog zondigen en sterven. De wijze waarop God zijn leven bewaarde was zóó, dat het nog kon worden verwoest, en het ware karakter des levens verliezen, door zijn val in de zonde. In den weg der gehoorzaamheid zou Adam en in en door hem het gansche menschelijke geslacht een leven zijn deelachtig geworden, dat gevrijwaard was van den dood. Waarop zelfs geen aanval meer zou gedaan kunnen worden. Adam heeft gezondigd en is het gebod Gods niet gehoorzaam geweest. Daarom moest de goddelijke bedreiging in vervulling gaan: ten dage als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven. Hij viel onder vloek en doem. Zijn leven werd aan de heerschappij des doods onderworpen. Wij zijn van nature dood door de zonden en misdaden. Wat wij ons waardig hebben gemaakt is: eeuwig sterven en nimmer dood zijn, zoodat wij zouden ophouden te leven. Het is dus waar, dat wij dood zijn en tegelijk stervende en toch nimmer dood. Lezen wij niet: en zij zullen den dood zoeken maar hem niet vinden?. De bezoldiging der zonde is de dood, maar... de genadegifte Gods is het eeuwige leven door Jezus Christus onzen Heere.
Door den arbeid van Christus' ziel wordt het recht verworven door Hem op een leven in de Zijnen dat het karakter draagt van eeuwig leven. Wie in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven. Van dat leven waar de dood geen vat op heeft, dat niet kan zondigen spreekt de apostel Johannes als hij zegt: wat uit God geboren is zondigt niet en hij kan niet zondigen, want zijn zaad blijft in hem. U heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de zonde en de misdaden. Het leven was alleen te verkrijgen door schenking. Ons geslacht was verloren, volkomen verloren. Niemand ook die het leven kon verdienen, niemand zelfs die het begeerde. Indien het dan gegeven wordt zoo is sprake van een vrij geschenk. Geen schaap van Jezus' kudde is er of het leert deze waarheid beamen. Wij hebben het leven verbeurd en den dood verdiend. Den dood waaraan wij onderworpen zijn in onze afgesnedenheid van de gemeenschap met God, den dood dien wij tegemoet gaan van nature in eeuwige versmaadheid en verstooting van voor het aangezicht des Heeren en de heerlijkheid Zijner sterkte.
Alle schapen van Jezus hebben deze verootmoedigende waarheid geleerd. Zij aanvaarden haar niet slechts als leer zonder meer maar als eene werkelijkheid als waarachtige waarheid die hen persoonlijk raakt. Het leven verbeurd, den dood verdiend. Doet God dan den mensch geen onrecht, dat Hij in Zijne wet van hem eischt wat hij niet doen kan? Neen. Hij, want Hij had den mensch goed en naar Zijn evenbeeld geschapen. Wij zijn rechtvaardig van het leven afgesneden. Nu is dit het wondere, dat de Heere in Zijnen Christus als vrucht van Zijn lijden en verzoenend sterven Zijne schapen een onverderfelijkleven deelachtig maakt. Wij kennen de holligheid van den borput waaruit wij gegraven zijn.
Laten toch Gods kinderen nooit hunne afkomst vergeten. Wat hebben zij, dat wij niet hebben ontvangen? Hun past steeds en onder alle omstandigheden diepen ootmoed. Bij het: wij steken 't hoofd omhoog en zullen de eerkroon dragen past steeds: ik zal mij buigen op Uw eisch... en om Uw gunst en waarheid saam Uw grooten naam eerbiedig loven.
Dit leven is vrucht van Jezus' arbeid. De eerste Adam is geworden tot een levende ziel, de tweede Adam tot een levend-makenden Geest. Gods kinderen zijn dragers van een leven geboren uit de opstanding van Jezus Christus uit de dooden. Er is dus een rechtsgrond voor de eeuwige bewaring van dit leven, want Christus heeft het rantsoen gebracht en de schuld betaald. Hun leven wordt geboren uit een volbracht werk en gedekt door den eisch des rechts, dat in Christus voldoening kreeg, Sion wordt door recht verlost.
Gij verstaat toch wel onze bedoeling? Laten we het dan nog nader toelichten. Christus draagt den vloek. Maar met Paschen krijgt Hij den kwijtbrief, is alles vrede tusschen Hem en den Vader geworden. Nu heeft Hij zelf recht om te leven zonder dat vloek of toorn Hem meer kan treffen. Hij heeft den vloek doordragen. Maar niet voor zichzelf doch als de tweede Adam voor allen die in Hem gerekend zijn. Hij heeft recht op het leven voor al de Zijnen. Wat Hij gestorven is is Hij der zonde eenmaal gestorven en wat Hij leeft leeft Hij Gode. Hij leeft tot in alle eeuwigheid. Daarom nu ligt op het leven, dat Hij de Zijnen schenkt geen vloek. Daarom is God naar den eisch van Zijn trouw verplicht het ook te bewaren. Ik geef hun het eeuwige leven.
Zij worden wedergeboren uit onvergankelijk zaad. Gelijk wij het beeld des aardschen gedragen hebben alzoo zullen wij ook het beeld des hemelschen dragen. Er is echter meer. Wanneer Jezus zegt: Ik geef hun het eeuwige leven, bedoelt Hij niet alleen het leven der wedergeboorte, dat in beginsel ,.eeuwig leven" is, want die in Zoon gelooft heeft het eeuwige leven, maar dan heeft Hij ook het oog op de volkomen gemeenschap met God drieëenig. Die gemeenschap bereikt hare volkomenheid na dit leven en ten slotte haar hoogste ontplooiing bij den jongsten dag. Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen waarachtigen God en Jezus Christus dien Gij gezonden hebt. Daarin is dus reeds het eeuwige leven. In beginsel en wortel. Maar de toekomst zal het eeuwige leven brengen als volle gemeenschap met God drieëenig. God zal zijn alles in allen. Dan zal hun blijdschap ten hoogsten toppunt stijgen.
Het mag aan onze aandacht niet ontgaan, dat de Heere Christus het leven is maar óók, dat Hij door volmaakte wetsvolbrenging recht op het eeuwige leven verwierf voor de Zijnen. Nu is dit het merkwaardige in het leven van Gods gekenden, dat zij geen vrede hebben zoolang zij niet welbewust zijn gerechtvaardigd. Dan toch wordt hun leven verlost van den vloek, dan verkrijgen zij recht op het eeuwige leven. Nu mogen zij zeggen: ik kan niet meer sterven, ik heb recht op het leven. Niet uit onze verdiensten vloeit dit recht voort maar uit de volmaakte gehoorzaamheid van den Borg en Middelaar, Jezus Christus. De dood verliest dan zijn prikkel, omdat de zonde is verzoend; de zonde verliest haar kracht om te verdoemen omdat aan den eisch der wet is voldaan, want de prikkel des doods is de zonde en de kracht der zonde is de wet. Wij dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof hebben vrede met God door onzen Heere Jezus Christus.
Ik geef hun het eeuwige leven. Nooit zullen zij vergeten, dat Hij het geeft. Zeker, óók de Vader geeft het en de Heilige Geest eveneens, want alle werken Gods naar buiten zijn werken van de drie personen. Ieder naar eigen orde in de huishouding des verbonds. De Zoon geeft het eeuwige leven omdat Hij er de verdienende oorzaak van is, de Vader geeft het in rechten en de Geest werkt het door herschepping en toepassing van de verdiensten van Christus. Hij is de Geest van Vader en Zoon. Zoo vloeit uit de gemeenschap met den eeuwig-levenden-herder het leven der schapen. Wie in Mij gelooft zal leven ook al ware hij gestorven. Gelooft gij dat? vroeg de levensvorst aan Martha, toen zij stonden bij het graf van Lazarus.
Ik geef hun het eeuwige leven. De Zaligmaker spreekt in het bewustzijn Zijner kracht, tenvolle overtuigd, dat Hij niet alleen macht heeft eigen leven af te leggen en hetzelve wederom te nemen, maar ook om te beschikken over het eeuwige leven.
Hij maakt levend. Hij houdt levend en Hij wekt op ten uitersten dage. Ik ben de opstanding en het leven. Zalig toch Zijn schaap te zijn. Wat heeft Hij rijke schatten verworven, anders toch kon ons niets wachten dan de eeuwige dood, het eeuwig verderf van voor het aangezicht des Heeren. Als wij dan ons moede hoofd straks neerleggen en ingaan in den vrede zal naar waarheid gezegd kunnen worden: deze mensch heeft nu opgehouden te sterven. Nu leeft hij volkomen. De dood is teniet gedaan in Hem. Lezer, is het eeuwige leven uw deel door zielsvernieuwing? Door recht ook in Hem, die hier zegt: Ik geef het hun? Leef over deze vraag niet heen, want zij beslist over uw eeuwig wel en wee. Indien gij leeft zooals gij geboren zijt en sterft zooals gij hebt geleefd, dan zal uwe verwachting vergaan. De deur van den schaapsstal zult gij gesloten vinden. Geen ingang in Gods Koninkrijk zal u verblijven. En dat... voor eeuwig... buiten. Nog is het de dag der genade, nog is het de dag der zaligheid; vliedt den toekomenden toorn. Wordt behouden van dit verkeerd geslacht.
„en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid", zoo vervolgt Jezus.
Gij beluistert in deze woorden de zekere bewaring der kudde. Hier is het reisbiljet niet voor een derde of drievierde der reis maar voor den vollen afstand naar den hemel. Zij zullen aan het station der heerlijkheid aankomen, want de trein der almachtige genade ontspoort niet, blijft ook niet steken onderweg, doch bereikt het station. Zalige bewustheid deel te hebben aan deze gewisse belofte des verbonds? Zonder Christus zijn wij verloren, en zal geen dageraad ons lichten, maar dan gaan wij door de duisternis der zonde, besloten onder de donkerheid van Gods toorn, naar de eeuwige duisternis. Zonder Christus verloren! Hij is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren was. Verloren! Ontstellend woord. Verloren voor eeuwig! De zonde heeft ons tot erfgenamen des toorns gemaakt. De gerechtigheid kon niet anders dan onzen ondergang eischen. Hebt gij dat reeds geleerd als waarachtige waarheid? Wij vragen niet of ge dit wel toestemt in belijdenis des monds maar door beleving in het hart. Daar loopt een jongen over het ijs. Hij zakt er plotseling door. Hij schiet onder het ijs ver weg. Hij is verloren. Niemand kan hem redden. Wij zijn verloren door de zonde. Vervreemd van God van den moederschoot aan. In het feit, dat wij het niet beseffen ligt slechts bewijs der waarheid van onze verlorenheid. Maar de Heere heeft het onmogelijke gedaan. Wie kan dan zalig worden? Bi} de menschen is dat onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk. Hij roept uit den dood tot het leven, Hij redt van het verderf en stelt in behoudenis die verloren waren. Hoe bang is de levenservaring van dit verloren zijn. Daarom verwachten zij niet anders, die zich onder het oordeel weten en gevoelen, dan ondergang en verderf. Zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid. Zij, dat zijn de schapen van Jezus' kudde, die Hij kocht met Zijn bloed. Nu is het u toch wel duidelijk dat niemand in zijn doodstaat deze belofte kan toeëigenen, zooals heden ten dage wordt beweerd. Deze belofte heeft zijn plaats in het verbond en wordt belofte voor degenen die komen onder de kracht van Jezus' bloed. Zij. Behooren wij tot die aangesprokenen?
Daarop toch komt het aan. Zijn wij van Zijne schapen? Niet één van Zijne schapen zal verloren gaan, zal omkomen, maar even waar is, dat het alléén van Zijne schapen geldt. Wat zullen wij dan zeggen van de zeer velen die de kenmerken der schapen niet vertoonen, vijandig zijn aan het bevindelijke werk van den Heiligen Geest in 't hart? Vertoonen zij niet duidelijk de kenmerken der bokken? Het zal er toch op aankomen waarlijk het leven te hebben ontvangen en recht een kind Gods genaamd te worden. Wat zou het ons baten te stelen wat ons niet werd gegeven? Meent gij dan. dat een verlorene in zichzelven niet weet wat er geschiedt aan zijne ziel wanneer Hij wordt begenadigd? Begenadigd in den Geliefde? De vraag te stellen is haar te beantwoorden.
Zalig wanneer de verloren zoon gekomen is aan den hals des vaders en zij elkander ontmoeten. Dan is het: deze mijn zoon was verloren en is gevonden. Zij zullen niet verloren gaan. Dat wil zeggen: zij zullen zeker worden behouden. Hunne ideeën mogen zich wijzigen, van vele dingen kunnen zij worden beroofd. Hun huis kan verbranden; het schip waarop zij varen vergaan, maar de passagier komt zeker aan land. Zij kunnen als een vergetene ten grave worden besteld, maar gaan niet verloren. Dit leven zal noch door honger, noch door geweld weggenomen kunnen worden. Gods vertroostingen mogen opdroogen, donkerheid moge hunne ziel omgorden als een keeten, het kan zijn dat angst en benauwdheid hun hart vervaardt en nog veel meer kan hun overkomen maar... zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid.
Zoo spreekt de mond der waarheid die kan instaan voor hetgeen Hij zegt. Want, Hij heeft alle macht in den hemel en op de aarde. Ze mogen worden geplaagd, bedroefd en geplukt, geen nood! Zij kunnen niet verloren gaan, want Hij die beloofd heeft is getrouw die het ook doen zal. Wat uit Zijn mond is gegaan blijft vast en onverbroken. Doch stel nu eens — de Heere moge het genadig verhoeden — dat zij in de zonde vallen? Dat zou zeer droevig zijn en tot oneere des Heeren, maar... zij zullen niet verloren gaan. Hoor maar: Keer nochtans weder, gij afkeerige kinderen, want Ik heb u getrouwd. Tegenvallen kunnen zijne schapen Hem niet want Hij wist wie zij waren. Hij zal zeker begeerig zich betoonen naar het werk Zijner handen en hen wederbrengen met geween en met smeeking zal Hij hen voeren. Hij zal naar hun hart spreken en zeggen: Ik gedenk uwe zonden niet. Zij zullen niet verloren gaan, ook al maken zij het zich eiken dag waardig. Hier wordt het hart ontroerd en wij stamelen: Niet verloren gaan, neen, behouden voor eeuwig! Vertrouwende dit, dat Hij, die een goed werk in hen begonnen is, datzelve zal voleindigen tot op den dag van Jezus Christus.
Neem eens aan, dat zij oud worden en kindsch. Zij weten nauwelijks meer van de wereld af, zij kennen hunne naaste verwanten niet meer. Het zou voor de verwanten erg zijn, een kruis, maar zij zullen niet verloren gaan. Neen, zij zullen bij het verscheiden voor eeuwig wel bij hun verstand zijn en gezond zooals nooit te voren.
Hij, die het beloofd heeft zal het ook doen. Hoe Hij zich zal verheerlijken in hun leven en sterven weten wij niet maar dat Hij het zal doen is zeker. Zijne belofte staat borg en de belover is de waarachtige die niet liegen kan. Hij zou zichzelf moeten verloochenen indien Hij geen woord hield. Deze gedachte zelfs is beleedigend voor den Heere. Daarom is het zoo zalig en veilig zich te mogen en te kunnen verlaten op Zijne trouw en onveranderlijke liefde. Niet onze vastigheden maar Gods vastigheden zijn de rots waarop wij zijn gebouwd. Indien zijne kinderen Mijne wet verlaten, en in Mijne rechten niet wandelen, zoo zal Ik hunne ongerechtigheden met de roede bezoeken... maar Mijne goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen en in Mijne getrouwheid niet feilen.
In onzen text liggen tijd en eeuwigheid verbonden, hij omvat den berg en het dal, den storm en de stilte. De nacht met zijn pestilentie kan hen niet aanraken, de dag met zijn zorgen niet verderven. De doodsvallei zal worden verlicht door den glans van Gods heerlijkheid. God is geen man, dat Hij liegen zou, noch een menschenkind dat Hem iets berouwen zou. Ik weet wien ik geloofd heb en dat Hij machtig is mijn pand bij Hem weggelegd te bewaren tot dien dag. Het is zoo zalig te leven uit Gods zekerheden, dan houden onze onzekerheden op. En wij mogen belijden: het lijden dezes tegenwoordigen tijds is niet te waardeeren bij de heerlijkheid die aan ons zal geopenbaard werden.
Nog is de herder der schapen niet aan het einde met Zijne vertroostingen en beloften, en niemand zal ze uit Mijne handen rukken.
Aanstonds is het ons duidelijk dat hier wordt verondersteld, dat de schapen van den goeden herder vele vijanden hebben, die het op hun ondergang toeleggen. Toen zij Jezus mochten verkiezen zijn zij vogelvrij verklaard en is door den duivel een prijs op hun hoofd gesteld. Wie ze vernielen kan zal worden beloond... zoo meent de wereld en satan. Zij vergissen zich. Hun woeden is vergeefs.
Eens. zij belijden het met schaamte en smart, waren zij ook gewillige slaven van satan, maar Jezus ontnam hem zijn buit. Zij werden Zijn eigendom. Hij heeft hen gered uit de hand desgenen die sterker was dan zij. Ze stonden tegen zoolang zij konden, maar zij werden overreed. Hij overmocht hen. Ze waren naar recht in Zijne handen door verkiezing en schenking maar zij kwamen nu ook in werkelijkheid in Zijne handen waarin zij reeds van eeuwigheid stonden gegraveerd. De herder vond het verloren schaap en greep het uit den muil van den leeuw. Hij omving het met zijne armen en omvatte het met Zijne handen. Gij zijt Mijn schaap. Ik heb u gekocht met Mijn bloed. Overgegaan uit de handen van satan in Christus' handen! Dit is eene wondere reddende daad van den Zaligmaker. Velen helpen hier zichzelf. Zij zeggen, dat Jezus voor zondaren is gestorven en bij die zondaren tellen zij zichzelven ook. Zoo helpen zij zichzelf... en besluiten: ik ben Jezus' schaap. Vraagt gij hen: vertel wij dan eens hoe gij in die handen zijt gekomen; zeg mij eens hoe gij u in die handen bevindt, dan... zijn ze uitgesproken, want die handen kennen zij niet. Zij weten niet wat het zegt, omhelsd te worden, te leven in den herder. Toch is dat onmisbaar noodzakelijk, want anders dragen wij niet het merk der schapen. Gelijk zij de stem van Jezus kennen en Hem volgen is het ook een ervaringsfeit door het geloof dat zij in Zijne handen zijn.
In de handen van Christus, in de handen des Vaders. Dit is de plaats der eere. De kudde is het sieraad en de glorie van den herder. Zij zijn de ring Zijner vingeren. Zie Ik heb u in Mijne handpalmen gegraveerd. In die handen welke zegenend de kinderkens omving; in die handen welke werden doorgenageld aan het kruis. Die handen werden zegenend uitgebreid toen Hij ten hemel voer en zijn nu als een sprekend boek voor den Vader. Ik zag het Lam staande als geslacht
Wie van Christus' schapen kent deze doorboorde handen niet? Een stroom van leven vloeit uit de wonden. De plaats der eere is in die handen! Waar zouden wij meer eere kunnen genieten, want het zijn in die handen waarborgt ons de eeuwige liefde waarmede God ons minde en kende
Het is de plaats van macht. Deze handen zijn sterk, sterker dan die van Simson. Deze droeg wel de poorten van Gaza weg en deed den Dagonstempel ineenstorten maar kon niemand redden van den dood. Jezus handen zijn sterke, almachtige handen. Hij kan het schaap geheel dragen in die handen en beveiligen. Wanneer de herder zijn schaap wil wasschen brengt hij het aan den rand der waschstede en neemt het bij de wol, heft het op... zet het in het water... het schaap geeft een schreeuw... maar is in veilige handen. Het is niet de bedoeling het schaap te verdrinken maar te wasschen, de wol te reinigen. Mijn herder... mijn schaap! Wanneer de apostel mag inleven bewaard te zijn in die handen roept hij blijde uit: wie zal ons scheiden van de liefde Gods die daar is in Christus Jezus onzen Heere?. In Zijne handen... dan ben ik veilig, dan benik welbewaard. Maar ook moet nu gelden: ik ben mijns zelfs niet meer, maar eigendom van Hem, Hij mag over mij beschikken, want ik ben Zijn schaap. In zijne handen. Het is de plaats van bescherming, leiding en bestuur. De Schrift gebruikt verschillende beelden om ons te teekenen de nauwe betrekking waarin Gods kinderen staan tot Hem. Zij zijn als juweelen in de hand der Bruid, als pijlen in de hand van een sterken held.
Maar mij moeten verder. Nog enkele oogenblikken wilt ge ons hooren. en niemand zal ze uit Mijne hand rukken.
Wanneer wij deze woorden goed indenken is het ons ook duidelijk, dat erin opgesloten ligt hoe geweldig de vijanden zich inspannen om ze uit die handen uit te krijgen. De duivel is de gehate roover waarvan de dichter zong; de wereld doet geweld op de Kerk, maar de poorten der hel zullen toch Zijne gemeente geenszins overweldigen. Brute pogingen om hen weg te rukken uit Christus' handen worden ondernomen.
Maar Zijne handen houden de Zijnen veilig omvat. Zijne belofte kan niet falen. Aan de kracht ontbreekt het niet. Want zoo het aan de kracht komt, zie. Hij is sterk. Neen, wij hebben geen kracht tegen de groote menigte die tegen ons komt maar onze oogen zijn op U, o Heere, onze sterkte ten tijde van benauwdheid.
Daar zijn listige verleiders, agenten der hel, die hun best doen om de schapen te rooven. Soms worden sluwe pogingen aangewend om hen te verleiden-. Waarschuwt de Heere niet, dat er verleidende geesten zouden opstaan die, zoo 't mogelijk ware, zelfs de uitverkorenen zouden verleiden? Die geesten zijn er ook heden ten dage in overvloed. Daarom waakt en bidt. Sta, de lendenen omgord met de waarheid. Doch één vijand mogen wij vooral niet voorbijzien, die ons altijd vergezelt. Welken vijand wij bedoelen? Gij hebt het reeds begrepen, ons eigen verdorven ik. Die looze gast kruipt overal tusschen is aldoor bezig om te trachten aan den greep dier handen te ontsnappen, zich los te wringen. Tevergeefs, want in die handen moet hij sterven. Zij mogen soms zijn als een veldhoen op de bergen, of als een bevend vogeltje, dat trilt van angst, toch worden zij bewaard in de kracht Gods. Ge weet wel hoe de duivel David aanporde om het volk te tellen, zoodat zelfs Joab hem onderkende en David waarschuwde. Toch heeft satan het nooit gewonnen, maar na korter of langer tijd de nederlaag geleden.
De Heere Christus weet de zwarte wateren van ons hart te stillen en de stormwind gehoorzaamt op Zijn wil. Soms mogen zij leven in de kracht van het Woord: Ik zal voor u strijden en gij zult stille zijn. Hij zal verschijnen tot ulieder vreugde doch zij daarentegen zullen beschaamd worden. Hij versteekt ons in het verborgene Zijner tent. Hij verhoogt onze voeten op een rotssteen. Dan weer ervaren zij wat de dichter zong:

Een net belemmerd' onze schreden,
Een enge band hield ons bekneld;
Gij liet door heerschzucht ons vertreden,
Gij gaaft ons over aan 't geweld.
Hier scheen ons 't water t' overstroomen,
Daar werden wij bedreigd door 't vuur;
Maar, Gij deedt ons 't gevaar ontkomen
Verkwikkend ons ter goeder uur.

Maar hoe het ook moge tegenloopen, laten Jezus' schapen gedurig op Zijne goedheid hopen. Zoo lang zal het toch niet meer duren en dan zijn wij voor eeuwig aan de macht van satan, wereld en eigen hart ontrukt, om te rusten bij den herder die hen zal leiden en weiden en bewaren totdat geen gevaren meer zullen zijn.
Niemand zal ze rukken uit Mijne hand.
Indien de Heere ons niet bewaard had, zij zouden ons levend hebben verslonden, wij waren al lang vergaan ook in onze smart en rouw, maar de Heere der Heeren doet ons triumpheeren. Ook op dezen dag slaat Hij elk in liefde gade die op Zijn genade in benauwdheid wacht. Hij zal zeker redden en niet toelaten, dat Zijne kudde verderve, dat zou een smaad op Hem werpen als herder.
Neen, dat duldt Zijn glorie niet. Hij zal ons niet begeven noch verlaten. De tijd is aanstaande, dat wij de ruwe winden niet meer zullen hooren, het huilen van den wolf niet meer vernemen. De grimmigheid des benauwers houdt op. Zoo dan vertroost elkander met deze woorden. Onze bede klimme op tot Zijn troon:

Maak Uw weldaan wonderbaar,
Gij, die Uw kind'ren wilt behoeden
Voor 's vijands macht en vrees'lijk woeden;
En hen beschermt in 't grootst gevaar.
Wil mij Uw bijstand niet onttrekken;
Uw zorg bewaak' mij van omhoog;
Bewaar m' als d' appel van het oog,
Wil mij met Uwe vleug'len dekken.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 november 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De bewaarde kudde II (Slot).

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 november 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's