Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Barthsche getuigenis I.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Barthsche getuigenis I.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op eene te Zürich gehouden vergadering van Zwitsersche predikanten heeft de bekende Prof. Barth eene rede gehouden over ,,De Kerk en de politieke vraag van heden". Wij vonden daarvan een breed verslag in de N w. R o t t. C r t. van 9 December l.l. en wij vestigen er de aandacht op, omdat zulk eene rede als vanzelf ons een kijk geeft op wat er alzoo in de Barthsche theologie leeft. Het is niet altijd gemakkelijk uit breede geschriften de kern uit te pellen. In eene rede treedt veelal spontaan op den voorgrond, wat men in ander verband niet zoo gemakkelijk ontdekken kan, omdat het gehuld is in vaak wazige nevelen. Heel helder schrijft de Heer Barth trouwens niet altijd en ook is het niet steeds zoo wezenlijk wetenschappelijk gegrond, als het den schijn geeft.
Het is van Prof. Barth apriori te verwachten, dat hij zeer sterk anti-Duitsch voelt. Hij is uit Bonn niet vrijwillig heengegaan en kon als buitenlander zich in Duitschland niet aanpassen aan de nieuwe toestanden. Zwitserland was altijd heel anders dan Duitschland, het Zwitsersche volk een ander dan het Duitsche volk. Dat geldt ook de Duitsch sprekende Cantons. Het was dus zeer begrijpelijk, dat Prof. Barth in Bonn niet paste. Daarbij komt, dat hij met zijne nieuwe theologie er eene agitatie verwekte, waarvan wij betwijfelen of zij een zegen is voor de Duitsche Kerk. Er zijn er natuurlijk in Duitschland, evenals hier, heel wat, die in de Barthsche leer een uitkomst zagen en er buitengewoon hoog mee wegloopen. Het is echter een „Ersatz en geen echt Calvinisme. Uit dat oogpunt gezien, is deze leer nog minder van qualiteit dan het hedendaagsche neo-Calvinisme, hoewel daarin ook heel wat is, dat als „Ersatz , dus als een surrogaat kan worden gequalificeerd.
Ik geloof niet, dat deze leer aan de bron der Reformatie ontsprongen is, houd haar veel meer voor een humanistische imitatie dan voor een echt reformatorische vrucht. Haar dialectische inslag wijst daarop.
Maar genoeg. Prof. Barth had in September een brief geschreven aan Prof. Hromadka te Praag. In dien brief schreef Prof. Barth, „dat iedere Tsjechische soldaat, die in een eventueel conflict met Duitschland zou strijden, het ook voor de Christelijke Kerk zou doen, niet alleen in Zwitserland en in de heele wereld pennen in beweging zette, maar ook in Duitschland een verbod van Barth's boeken ten gevolge had . Ik geloof niet, dat Barth's historische beschouwing de juiste is. Zij draagt trouwens te zeer een stempel van persoonlijke antipathie. In Duitschland zijn zijne geschriften „tabu" verklaard. Ik kan dat van de Duitschers begrijpen en Barth's ergernis daarover ook. Ook onder onze oude Republiek zouden Barth's geschriften verboden zijn vanwege de kettersche remonstrantsche leer, die zij verbreiden. Het tegenwoordige Duitschland bant ze om politieke redenen. De ergernis van Prof. Barth is dus begrijpelijk en de Duitsche censuur eveneens.
Maar geheel verwerpelijk is de meening, dat elke Tsjechische soldaat, die, als het tot een oorlog gekomen zou zijn, tegen Duitschland streed, dan „streed voor de Christelijke Kerk '. Naar mijn gevoel liet Prof. Barth zich daarbij meesleepen door zijne antipathieke gevoelens, want het Tsjechische vraagstuk heeft met de Christelijke Kerk absoluut niets te maken gehad. Tsjecho-Slowakije was een baksel uit den oven van Versailles, gefabriceerd om op die zijde van het Duitsche rijk een sterk bolwerk te verkrijgen, vanwaar Frankrijk en Engeland saam een dolk zouden kunnen steken in het Duitsche lichaam. Bovendien moest het een domper zetten op de Duitsche economische expansie. Ware het tot een oorlog gekomen, dan zou elke Tsjechische soldaat, die er zijn leven bij inschoot, dit verloren hebben, omdat hij door de Tsjecho-Slowaaksche regeering werd gebruikt voor de verdediging van Fransch-Engelsche belangen. Maar de Christelijke Kerk had er absoluut niets mee te maken. Dit zijn de feiten. Dus is deze uitspraak van Prof. Barth alleen te begrijpen als de uitdrukking eener begeerte naar Duitschlands ondergang. Of deze nu voor de Christelijke Kerk een zegen zou zijn, dat moet nog bewezen worden. Het kon ook zijn, dat na zulk een ondergang de wereld nog goddeloozer werd dan zij al is. Ik voor mij geloof dit zeker.
Eene rede uit zulke gevoelens geboren, draagt van meet af niet het teeken eener vertrouwbare objectiviteit, hare oordeelen zijn partijdig, ik meen zelfs te mogen zeggen: Zulk een gemoed is geen Christelijke bron. Dat wij nu in deze rede het bewijs hebben van het wezenlijke ongeestelijke karakter der Bartsche leer, zal ik nu aantoonen.
Prof. Barth roept de Kerk op te getuigen. Hij doet dit in woorden, die, als zij oppervlakkig gelezen worden, zouden doen denken aan een gereformeerden levensklank, maar wezenlijk is er geen klank des levens in, hebben wij hier van doen met een getuigen en belijden, dat van geheel andere orde is, wezenlijk iets anders is dan de Kerk van Christus daaronder op grond van Gods Woord verstaat en alleen mag verstaan. Zie hier zijne woorden:

De Kerk moet getuigen.
De Kerk kan zich niet naar links of rechts oriënteeren en ook niet scheppend of origineel zijn, doch slechts getuigen en dienen. Daar haar boodschap van Hem is, Wien alle macht in hemel en op aarde gegeven is, kan de kerk echter niet naar binnen leven zonder ook naar buiten te leven. De hoop en troost in Jezus Christus is de hoop en troost voor alle menschen, daarom heeft de kerk te hooren naar het zuchten der creatuur. Deze dienst laat geen ruimte voor andere opdrachten en kan zich niet van elders laten begrenzen.
Vraagt men, w a a r deze kerk is, dan moet gezegd: overal daar waar de oproeping der kerk uitgaat en gehoord wordt.
Echt getuigen van Jezus Christus moet geschieden in een herhaling van de belijdenis. Hieronder is echter geen reciteeren van de belijdenis of mediteeren erover te verstaan, maar de oude boodschap wordt nieuw geformuleerd tegenover de vraagstukken, die een bepaalde tijd aan de kerk stelt. De kerk spreekt niet uit den tijdgeest, maar tot en met den tijdgeest. Niet op alle vragen heeft de kerk een antwoord, maar overal waar Jezus Christus in het geding is, moet de kerk haar getuigenis doen hooren. Dan mag ze niet slapen, mediteeren, reciteeren of discuteeren, maar haar ja moet dan ja en haar neen neen zijn. Ook niet de zorg voor haar goeden naam mag dan meespreken; of liberalen, Joden, Marxisten hetzelfde schijnen te zeggen, hindere haar niet. Partij kiezen is iets anders dan partij zijn!

Wat blijkt nu hieruit, dat volgens Dr. Barth het getuigen der Kerk bestaat in het voordragen van een soort leer. Dat is zijne sprekende Kerk. Dat kan uit den aard der zaak geschieden en geschiedt ook onder ons vaak, wanneer deze leer als een soort religieuse volksphilosophie wordt aangepreekt. Daarom verbindt Prof. Barth daarmede „eene herhaling van de belijdenis. Hieronder is echter geen reciteeren van de belijdenis of mediteeren erover te verstaan, maar de oude boodschap wordt nieuw geformuleerd tegenover de vraagstukken, die een bepaalde tijd aan de kerk stelt." Het getuigen bestaat dus volgens Prof. Barth daarin, dat vanwege de Kerk deze voorwerpelijke leer zal worden gepredikt en dat zij de belijdenis, die haar van de voorgeslachten is toegekomen, niet heeft over te nemen, want de Kerk heeft het hare te zeggen over de vragen des tijds.
Wat hebben wij hier nu anders, dan dat de Kerk een soort propaganda heeft te voeren, op dezelfde wijze als professor Barth voor zijne leer propaganda voert. Het wezen der Kerkleer wordt hier omgezet in een soort lezingsstof, die moet worden uitgedragen op dezelfde wijze als elke andere leer, de Marxistische incluis, gepropageerd werd. Het spijt mij, maar deze beschouwing is wezenlijk de ontkenning van het getuigen, dat der Kerk, volgens Gods Woord, werd opgedragen.
Wat is dan volgens de Schrift het getuigen, dat de roeping van Gods kinderen en dus ook van de gansche Kerk op aarde is? Getuigen berust allereerst op wat wij met onze oogen hebben gezien. Wie voor den rechter onder eede getuigt, verklaart hetgeen hem met volstrekte zekerheid van de dingen bekend is, zooals hij ze heeft zien geschieden. Het ware getuigenis in het dagelijksch leven is en mag alleen zijn vrucht van hetgeen wij bewust hebben doorleefd, toen wij de zaken, waarover getuigd moet worden, zagen gebeuren. Dat ware getuigen is dus een resultaat van het beleven der dingen. De getuigen hebben echter vaak de neiging de leer te volgen van Prof. Barth, want zij maken er dan een soort leer van, een soort van beschouwing over, die aan den rechter veel moeite kan veroorzaken als hij trachten moet het feitelijk beloop der geschiedenis te reconstrueeren. Wie de verslagen voor de rechtbank volgt, weet het.
Nu is het getuigen, waarvan de Schrift spreekt, wezenlijk van geen ander karakter. De Heere Jezus zegt tot zijne discipelen: „Gij zult mijne getuigen zijn". Dit beteekent, dat de discipelen zullen verkondigen te midden der wereld niet maar een leer, niet maar een soort beschouwing der dingen van het Koninkrijk Gods, neen, maar zij zullen getuigen, getuigend uitspreken, wat zij levend gezien hebben van den Christus Gods.
En dat hebben de apostelen dan ook gedaan. Niemand legt daarop sterker nadruk dan de apostel Johannes. Hoort slechts, hoe sterk hij nadruk legt op het doorleven: „Hetgeen van den beginne was, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze oogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des levens, dat verkondigen wij u." Zie hier het echte getuigen. De apostel beroept zich daarvoor op zijn gansche zintuigelijke leven om de historische realiteit der vleeschwording des Woords te verkondigen met absolute zekerheid. Is dat nu maar het voordragen van een leerbeschouwing? Volstrekt niet. De Heere Jezus zelve leert het anders. Voor zijne hemelvaart zeide Hij tot de zijnen en in hen tot de gansche Kerk: „Maar gij zult ontvangen de kracht des Heiligen Geestes, die over u komen zal, en gij zult mijne getuigen zijn, zoo te Jeruzalem als in geheel Judea en Samaria en tot aan het uiterste der aarde." Dat getuigen is dus niet maar een zekere leerbeschouwing voordragen, maar een machtig levensfeit, dat alleen vrucht is van de werking van Gods Heiligen Geest. En zulk een levensfeit heeft de Kerk in hare eerste periode dan ook geopenbaard. De Kerk heeft niet de cultuurwereld der oudheid overwonnen door hare leerbeschouwing, maar door hare levensdaden, die in woord en daad openbaar werden in eene wereld, die op de onze geleek als twee druppels water op elkander. Het getuigenis van Jezus werd een „marturein", een levende verklaring in de wereld aangaande den levenden Christus Gods. Vandaar dat de heidenen verbaasd en ontroerd werden, niet door eene doode leerbeschouwing, want daarvan moesten zij heel niets hebben. Zelfs scholden zij de Christenen daarom uit om hun eenvoud en ongeletterde, niet geleerde beschouwing. Maar omgekeerd de heidenen werden aangegrepen door wat zij met hunne oogen zagen, dat het getuigenis door den Heiligen Geest gegeven, een machtige, overweldigende levensdaad bleek. Zij voelden het nieuwe, het ongekende, het eeuwige in dat getuigenis als eene de individuen en de volken vernieuwende kracht. Zij stonden verbaasd en riepen het uit: „Ziet, hoe lief zij elkander hebben."
Welnu, dat getuigenis der Kerk heeft de wereld overwonnen, werd eene wederbarende kracht, riep eene nieuwe cultuur op, kerstende het Westersche leven. En zie nu naar de Kerk in het Westen. Is daarvan bij onszelven, om dan te beginnen bij het begin, iets te zien? Gaat er zulk een levensdaad uit van de Kerk, geeft zij zulk een getuigenis in de wereld, dat spreekt van haar leven? Het omgekeerde is waarheid. De Westersche cultuur is vermaterialiseerd. De Marxistische mentaliteit triumpheert overal. Heel het leven der Europeesche volken is ingesteld op levensverrijking ten koste van alles. Het Westen is geëmancipeerd van eeuwige dingen. Hier te lande, in Engeland, in Amerika, in Duitschland en Frankrijk en Italië niet minder. De ontkerstening der volken is alles nivelleerend en overheerscht.
De Kerk moet getuigen. Inderdaad, dat had zij moeten doen, de eeuwen door, die dit ontkersteningsproces hebben ingeluid. Deed de Kerk dit? Gaf zij zulk een levend getuigenis? Zij werd mede ontkerstend. Ja, zij behield nog wel enkele vormen, misschien zelfs hier en daar een „getuigen", zooals Prof. Barth dat bedoelt, in eene formeel rechtzinnige preek, die juist verzwijgt wat wezenlijk getuigd moest worden. De Kerk staat te midden dezer wereld daarom als een zwijgende oude vrouw, als een dood monument, dat getuigt van haar verval. Dat is zoo in alle landen, in alle Roomsche landen. in alle Gereformeerde en Luthersche landen.
Wij behoeven dan ook geen leerbeschouwing. gemoderniseerd. zooals Prof. Barth dit wenscht. De Kerk behoeft, dat haar opnieuw worde bereid de vervulling der belofte: „Maar gij zult ontvangen de kracht des Heiligen Geestes. Die kracht behoeft zij en zonder deze kracht des Heiligen Geestes getuigt de Kerk niet en kan zij niet getuigen, kan zij hoogstens maken een schim op het doek. Daarmede is het getuigenis van Prof. Barth gekarakteriseerd.
De Kerk behoeft dezelfde krachten en gaven, waarmede zij eenmaal de wereld overwon. En de wereld heeft inderdaad. als voor 20 eeuwen, behoefte aan die levensdaad van Christus, opdat de vermaterialiseerde wereld, die in hare weeldezucht omkomt in hare ellende, wederom moge zien, moge ervaren, de levenwekkende opstandingskracht van onzen Heere Jezus Christus. Dezelfde Christus, die eens voor het eerst de wereld overwon, dezelfde Christus, die de Reformatorische daad bracht, die een armen, in zichzelven verloren zondaar wederbaart tot een ander leven, diezelfde Christus zal het levenswoord allereerst tot de Kerk zelve moeten spreken. Zonder dat levenswoord geen levensherstel, zonder levensherstel geen Kerkherstel en zonder Kerk, die met levensdaden en dus ook met het levende Woord Christus verkondigt, geen getuigenis der Kerk.
Meermalen wezen wij er op, dat de leer van Barth omgaat buiten het werk des Heiligen Geestes. Dat het geloof er alleen zijn kan als gewrocht van den Heiligen Geest, die het werkt in de harten, wordt vervangen door: gij neemt het maar aan. Ja, neem het maar aan als Gods Woord, meer is niet noodig volgens die leer. Welnu, dat is niet de leer van Calvijn, niet de leer der Gereformeerde Kerken, want deze hebben geleerd: Een mensch kan niets aannemen, tenzij het hem van boven gegeven zij. En daarom is het absoluut noodig, dat zij begint bij dat begin. En als dat begin er zal zijn, dan is het eerste: de levende kennis onzer absolute verlorenheid. En in die levende kennis het besef onzer absolute afhankelijkheid. En de wetenschap daarvan leert den zondaar opzien tot den Vader der lichten, van Wien alle goede gave en volmaakte gift nederdaalt, opdat Hij zich over de volken ontferme. Dit is de weg, waarlangs de Heilige Geest leidt, opdat de Kerk Christus zal kennen in de kracht Zijner opstanding en alzoo belijden. Doch dat is dan ook heel iets anders dan een leerbeschouwing, die heel mooi kan zijn, al is zij zoo dood als de steenen, die gegeven worden voor brood.
Zie hier dus iets van Barth's leer, dat de verklaringsgrond geeft, waarom allerlei ongereformeerde menschen er mee dwepen. Deze leer past den natuurlijken mensch veel beter dan de leer, die hem neerlegt midden in zijn dood. Zoo kunnen duizenden zeggen, dat zij Gods beloften aannemen, zonder dat er van de levensdaad Gods in en door de Kerk te midden dezer wereld iets kan worden ontdekt. Deze leer is niet de leer der Kerk Gods, want deze leeft uit eeuwige dingen.
Daarom heeft Gods Kerk geen behoefte aan al maar nieuwe, tijdelijk geldige wijzigingen der belijdenis, maar blijft haar alleen het levend getuigenis te geven van Hem, die gisteren en heden dezelfde is en tot in eeuwigheid. Als zij dat getuigenis maar diep in haar innerlijk leven beluisterde, dan zou zij gehoorzaam worden aan haren eeuwigen Koning en wederom het reddende woord kunnen spreken tot een wereld van volken, die geëmancipeerd van alle eeuwigheidslicht, slechts leeft bij het ideaal der oude Epicureën: „Laat ons eten en drinken en vroolijk zijn, want morgen sterven wij. In zulk eene wereld staat de Kerk in Nederland, in Duitschland, in Frankrijk, Engeland, Amerika en waar gij komt. Wij behoeven in dat opzicht niet te zien op wat eens anderen is. Het oordeel begint bij het huis Gods. En tenzij de Kerk van onder dezen ban der Epicurieën wederkeere onder den skepter van haren eeuwigen Koning, zij zal geen dageraad kunnen verwachten.
Deze oratie van den Heer Barth is meer ontstoken aan het vuur zijner anti-Duitsche genegenheden dan aan de liefde van Christus, die leert met ontroering te bidden om de vernieuwende werking van den Heiligen Geest. De volgende maal zal ik dit nogmaals belichten.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 december 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Het Barthsche getuigenis I.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 december 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's