Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Afval van het Evangelie III.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Afval van het Evangelie III.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hebreën 6 : 4—6. Want het is onmogelijk, degenen die eens verlicht geweest zijn en de hemelsche gave gesmaakt hebben, en des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn, en gesmaakt hebben het goede woord Gods en de krachten der toekomende eeuw, en afvallig worden, die, zeg ik, wederom te vernieuwen tot bekeering, als welke zichzelven den Zoon Gods wederom kruisigen en openlijk te schande maken.

Wanneer wij nu verder nagaan wat deze verzen leeren van die afvalligen wordt van hen gezegd, dat zij niet wederom kunnen vernieuwd worden tot bekeering, omdat zij den Zone Gods wederom, wat hun aangaat, kruisigen en te schande maken. Het is onmogelijk, niet slechts moeilijk om hen wederom te vernieuwen tot bekeering. Waarom is het onmogelijk en welk karakter draagt deze onmogelijkheid? Voor wie is het verder onmogelijk? Om met dit laatste te beginnen. Zou het onmogelijk zijn voor God? Van Hem leert de Schrift, zou voor den Heere iets onmogelijk zijn? Maar. dan gaat het niet over het wezen Gods doch over zijn macht. Naar Zijn wezen is het onmogelijk, dat God zou liegen; Zijn Woord niet houdenenz. Onmogelijk zou het zijn voor God — zooals uit Zijne openbaring blijkt — de zonde te vergeven zonder voldoening te eischen. Maar dingen kunnen mogelijk zijn naar het wezen Gods doch uitgesloten worden krachtens Zijn besluit. Zoo was het onmogelijk, dat Ezau zou zalig worden krachtens het besluit Gods; het was onmogelijk, dat het huis van Saul koning zou zijn over Israël, niet om gronden in het wezen Gods, maar naar de orde van Zijn welbehagen. Daarmee is echter allerminst gezegd, dat niet de zonde van Saul de oorzaak der verwerping was. Want het lag wel degelijk zóó in Gods raad, dat hij om zijne zonde werd verworpen. De Heere doet ook daarin geen onrecht, want verre is de Almachtige van onrecht.
Nu gaat het hier over een onmogelijkheid krachtens den raad en het oordeel Gods, dat wordt uitgewerkt door den mensch in moedwillige ongehoorzaamheid. Immers zij verharden zich altijd door, verachten het berouw en smaden den Christus dien zij eerst beleden; wiens Evangelie zij als goed smaakten. Wanneer wij zeggen, dat de duivelen onredbaar zijn gevallen, bedoelen wij daarmede, dat God hen finaal losliet ten verderve en zoo haten zij God eeuwig. Hier valt verder niets te begrijpen maar te aanbidden en te zwijgen. Maar de duivelen hebben zich niet te beklagen, want zij willen niet anders dan God haten. God wordt gerechtvaardigd in Zijn oordeel. Dit moeten wij ook hier wel bedenken. Het staat niet aan ons te hopen of te wenschen, dat deze menschen zouden worden vernieuwd tot bekeering; het is onmogelijk dat wij er het middel toe zouden kunnen zijn door het Woord. Zij stellen zich geheel buiten ons bereik en... God is daarin met zijn rechtvaardig oordeel.
Zij kunnen dus niet meer worden gebracht tot hun vorigen stand des levens.
wederom vernieuwen tot bekeering.
Hier wordt dus niet gehandeld over de waarachtige bekeering maar over hun bekeerd zijn door verlichting en smaak des Evangelie's, zonder wederbaring.
Het is ons dus duidelijk, dat hier niets wordt gezegd over menschen die in de zonden vallen en met berouw en zondesmart vergeving zoeken. Want voor hen staat de deur der genade open altijd. "Zoo moeten wij prediken en leeren, omdat de Schrift aldus onderwijst. De Novatianen uit de dagen van Augustinus wilden hier lezen, dat een afvallige die in de vervolgingen zijn belijdenis prijs gaf nooit meer in de Kerk mocht worden opgenomen. Geheel ten onrechte. Neen, het gaat hier over menschen die niet en nooit tot berouw willen noch kunnen komen. Daarom ligt hier geen hindernis voor den verbroken zondaar, maar eene waarschuwing voor den mensch die in zijn onbekeerlijkheid voortleeft. Zoo ziet dan het onmogelijke op de gestrengheid Gods niet jegens berouwvolle zondaren maar op zoodanigen als wij hier beschreven vinden die in voortgaande verharding en afkeer van hetgeen zij eenmaal beleden hun weg vervolgen. Het is echter wel mogelijk, dat zij tot wanhoop komen en gelijk Judas sterven. Welke les voor de prediking en de zielszorg moeten wij nu hieruit trekken?
Het is noodzakelijk voor te stellen en aan te dringen de gestrengheid Gods over afvalligen, en bij gevolgtrekking te waarschuwen tegen verkoeling jegens de beleden waarheid; dat het oordeel der verharding dreigt, want de Heere is een wreker. De waarschuwing moet uitgaan ook jegens dezulken die vroeger nog wel eens verbroken werden onder het Woord, bij een sterfgeval enz. maar nu alles onverschillig aanhooren. Gevaarlijk is hun pad, ook al zijn ze nog geen afvalligen in den zin van de menschen hier beschreven. Maar zij zouden het wel kunnen worden. Het zwaarste oordeel Gods van deze zijde van het graf is de rechtvaardige verharding der harten. Zoo lezen wij in Johannes 12: Daarom konden zij niet gelooven, dewijl Jezaia wederom gezegd heeft: Hij heeft hunne oogen verblind en hun hart verhard, opdat zij met de oogen niet zien, en met het hart niet verstaan, en zij bekeerd worden en Ik hen geneze. Dit zeide Jezaia toen Hij Zijne heerlijkheid zag en van Hem (namelijk Christus) sprak.
Hij geeft hen over aan satan en diens macht. Deze gestrengheid Gods moet worden gepredikt; de alzijdigheid des Woords uitgedragen. Dit vereischt naarstigheid en biddend onderzoek. Wanneer wij aan het verbond en zijne bediening in het midden der Kerk geen recht laten wedervaren is er eigenlijk voor al deze verschillen geen plaats en wordt de gemeente niet bearbeid zooals de Schrift het eischt. Men kent dan verkorenen en onbekeerden. Zóó leert echter de Schrift niet de gemeente te zien. Want ook de geloovigen worden ernstig gewaarschuwd voor afval. Daaruit zou zeker blijken, dat zij nooit ware geloovigen zijn geweest. Maar de volharding der heiligen is volstrekt niet in tegenspraak met den hier beschreven afval van het Evangelie en evenmin met de waarschuwing voor afval gericht tot de geloovigen. De brief aan de Hebreën is ook hierin zeer leerzaam. De bedreigingen des Evangelie's zijn geen bijkomstig deel der goddelijke waarheid. Daar is het lokken tot bekeering, het aanprijzen van Christus, het dringen tot bekeering, het waarschuwen voor verharding, de bedreiging van de gestrengheid Gods, en nog zooveel meer in het Woord, dat onze volle aandacht moet hebben. Het opwekken tot waakzaamheid, tot volharden, tot wandelen in de wegen des Heeren. Dan is er de bediening des Evangelie's in al zijn volheid, onder alle omstandigheden des levens.
Het Evangelie is gewapend -— zoo merkt de godzalige en zeer geleerde Owen op — zoowel met bedreigingen als bevestigd met beloften. Zullen wij dan verzwijgen, dat God de afvalligen overgeeft aan het oordeel der verharding en dat ieder wel mag toezien en biddend waken in dat oordeel niet te vervallen? Neen, dat mogen wij niet verzwijgen doch op de gepaste wijze met diepen ernst verkondigen.
Te zeggen: onbekeerd is onbekeerd, is geen behandelen van zielen die voor eene eeuwigheid zijn geschapen. Vergeten wij toch niet, dat de dwaze philosophie een zeer orthodoxen klank kan hebben. Het leven der genade, dat leeft uit het Woord, kan zóó niet handelen ook al is het waar, dat verkeerde theorien het leven kunnen verstarren en ongodvruchtig doen spreken en handelen. Ons is noodig het Woord der waarheid recht te snijden.
Maar nogmaals merken wij op, dat, hoe zwaar de zondaar viel —- valt er niet menigeen ook van Gods kinderen omdat wij niet getrouw waarschuwden en eenzijdig waren of om hun vriendschap te behouden hen ontzagen? — bij berouw en verootmoediging het Evangelie-woord luidt: Keer nochtans weder gij afkeerige kinderen. Hij zal zwijgen in Zijne liefde. Het bloed van Jezus Chrstus Gods Zoon reinigt ons van alle zonde. Daarom, weest niet hoog gevoelende maar vreest, opdat gij niet in hetzelfde oordeel valt.
Zoo komt dan oordeel over hen om hun afval en afval om het oordeel, dat zij zelf uitwerken. Zooals de apostel zegt: als welke zichzelven den Zone Gods wederom kruisigen en openlijk te schande maken. Onder de wet was er geen offer voor den zondaar die zondigde met opgeheven hand, in boozen moedwil, voor hen stond ook de vrijstad niet open, indien het doodslag gold. Als iemand de wet van Mozes heeft teniet gedaan, die sterft zonder barmhartigheid onder twee of drie getuigen: hoeveel te zwaarder straf meent gij, zal hij waardig geacht worden, die den Zoon Gods vertreden heeft, en het bloed des testaments onrein geacht heeft waardoor hij geheiligd was, en den Geest der genade smaadheid heeft aangedaan? Want wij kennen Hem die gezegd heeft: Mijne is de wraak, Ik zal het vergelden. Laat ik enkele opmerkingen van Calvijn hier invoegen, dan kan men zien hoe onze reformator handelde met de zielen om de dreiging des Woords aan te dringen. „Nu is het alzoo, dat Christus zichzelven den zondaren dagelijks aanbiedt, die in de een of andere zonde gevallen zijn, alzóó, dat zij geen andere offerande behoeven te zoeken om hunne zonden uit te doen. Zoo zegt hij dan, dat er geen offerande meer is, voor hen die afwijken van den dood van Jezus Christus, hetwelk niet geschiedt door eene bijzondere zonde, maar als men het geloof ganschelijk verwerpt. Hoewel nu deze gestrengheid Gods verschrikkelijk is, en dat ze ons wordt voorgesteld opdat zij ons vreeze zou aanjagen, nochtans kan men God niet van wreedheid beschuldigen. Want nu het alzoo is, dat de dood van Christus ons eenig hulpmiddel is waardoor wij verlost zijn van den eeuwigen dood, die nu de kracht en weldaad daarvan vernietigen, zooveel in hen is, zijn die niet waardig, dat bij hen niets blijve dan mistroostigheid? Is het nu alzoo. dat wij buiten Hem geen zaligheid mogen zoeken, laat ons dan niet verwonderd zijn, dat die Hem verlaten, moedwillig van Hem wijken, beroofd worden van alle vergeving der zonden... Want die al willens en met moedwillige boosheid het licht Gods, dat God in zijn hart ontstoken had. uitbluscht. wat zal deze voor God toch kunnen voorstellen om zichzelven te verontschuldigen? Daarom zoo laat ons hier leeren, de waarheid die ons aangeboden wordt, niet alleen aan te nemen met eerbied, en bekwame leerzaamheid des geestes, maar om gedurig te volharden in hare kennis, opdat deze straf der verachting op ons niet kome...!
En deze andere opmerking: „Wel is het waar, dat God niemand krachtig roept dan de verkorenen, en de heilige Paulus getuigt, dat het waarlijk zijne kinderen zijn, die door Zijnen Geest gedreven worden. Maar dit verhindert niet, dat Hij ook de verworpenenen besprengt en besproeit met den smaak zijner genade, en hunne geesten verlicht met eenige vonkskens van Zijn licht. Hij laat hen ook Zijne goedheid smaken en drukt ook eenigzins Zijn Woord in hunne harten. Waar zou anders dat tijdgeloof zijn, waarvan de heilige Markus leert?... De bevinding en aanmerking van zoodanige dingen is een toom, waardoor ons de Heere in vreeze en ootmoedigheid houdt. En voorwaar wij zien nog zonder dat, hoezeer de menschelijke natuur genegen is tot onachtzaamheid en dwaas betrouwen hoewel nochtans onze zorgvuldigheid behoort te zijn, dat zij den vrede der conscientie niet verstore. Want de Heere richt eenmaal in ons het geloof op, en temt ook het vleesch, en daarom wil Hij, dat het geloof blijve als in een zekere haven, en zoetelijk ruste: maar Hij oefent het vleesch door verscheidene aanvechtingen opdat het door ledigheid niet te dartel worde.
In één woord, zoo schrijft hij bij vers 6, de apostel vermaant ons hierdoor, dat het berouw niet is in den wil des menschen, maar, dat het God alleen dengenen geeft, die nog niet gansch en al van het geloof afgevallen zijn. Welke vermaning ons bovenmate zeer nut is, opdat wij niet door uitstel van dag tot dag en meer van God vervreemden...
Blijkt ook uit deze uitspraken niet zonneklaar — we zouden een bijkans ontelbare reeks van dergelijke vermaningen uit de werken van Calvijn kunnen samen lezen — dat Calvijn de gemeente behandelde naar den eisch des verbonds?
Wie deze lijn des Woords verlaat zal niet gezegend zijn en brengt ook een oordeel over de gemeente Gods, zich openbarend in onvruchtbaarheid en koudheid. Nu hebben wij hier een bijzonder geval van menschen die openlijk tot afval komen en toch moet toepassing gemaakt worden voor de gemeente. Niemand mag zeggen: daar heb ik niets mee te maken, dat is voor die óf die! Neen, zelfs he bevestigde kind des Heeren moet het ter harte nemen om wakende te zijn en biddende. Niet, dat hij afvallen kan maar wel verachteren in de genade gelijk bij zeer velen het geval is. Het moet leiden tot dagelijksche verootmoediging en toevlucht tot het bloed des kruises, om dicht bij den Heere te leven, want zonder heiligmaking zal niemand den Heere zien. Hier gaat het over afvalligen, die het geloof dat zij beleden verachten.
Van Julianus den afvallige lezen wij, dat hij zeide: Ik heb uw Evangelie gelezen, gekend en verworpen. Dat was de weg van alle afvalligen de eeuwen door. Wij wezen er reeds op, dat hier niet kan gelden: zij hebben het in hunne onwetendheid gedaan, want het was willens en wetens, nadat zij het goede woord Gods hadden gesmaakt. De lieden die Petrus waarschuwt en roept tot bekeering hadden zwaar gezondigd, maar één ding was bij velen nog niet het geval. Zij hadden nog niet gezondigd tegen den Heiligen Geest, waarvan hier ongetwijfeld een voorbeeld is. De Heere had de waarheid steeds klaarder doen lichten. De Zone Gods was verrezen van de dooden, de Heilige Geest was uitgestort in de gemeente. Het volle Evangelie was bekend gemaakt. In de zonde van deze personen was de lastering van den Geest de onvergefelijke zonde, waartegen de Heere Christus waarschuwde: Hunne verdoemenis is rechtvaardig.
Moge dit alles ons ootmoed leeren en doen betrachten: Wandelt waardig het Evangelie van Christus en wandelt in vreeze, den tijd die nog overig is.

Vatten wij nu ten slotte samen hetgeen wij vonden als hoofdgedachten:
In deze verzen staat niet, dat waarlijk geloovigen kunnen afvallen, maar die een schijn der godzaligheid hebben, doch de kracht verloochenen.
Gewaarschuwd wordt tegen verslapping, omdat dit de weg kan zijn tot afval.
Hier is sprake van verstandelijke verlichting en smaak des Evangelies door de werking des Heiligen Geestes, doch zonder herschepping ten eeuwigen leven.
Bij onbekeerden kunnen zeer wel voorkomen al deze werkzaamheden des Geestes. Ten deele en in den wortel vindt men ze bij het Joodsche volk voorzoover het den Christus tegen beter weten in verwierp en verachtte.
Men denke verder aan Judas, Simon den toovenaar, Hymeneus, enz.
Mattheus 8 : 12 en 12 : 24—32 doen in verband met Hebr. 10 : 29, zien, dat hier de zonde tegen den Heiligen Geest zal zijn bedoeld.
P.S. Wij noemden den naam van den even geleerden als godzaligen Dr. John Owen hierboven. Deze schreef ook een uitvoerig tractaat over het vraagstuk van den afval van het Evangelie, dat nog zeer lezenswaard en instructief is voor de vele vragen, die daarbij aan de orde komen. Men kan het vinden: The Works of John Owen Vol. VII p. 1—260: Nature and Causes of Apostasy from the Gospel.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 december 1938

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Afval van het Evangelie III.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 december 1938

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's