Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De ware Schuilplaats I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De ware Schuilplaats I

Psalm 91 vers 1. Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het nieuwe jaar is reeds weer enkele dagen begonnen. Het zal zeker op den rustdag, tevens eerste dag van het jaar onzes Heeren 1939, in de samenkomst der gemeente wel niet hebben ontbroken aan uiteenzettingen van de donkere tijden, waarin wij leven, de groote onzekerheden, die wij tegemoet gaan.
Er is inderdaad reden om hierbij stil te staan. Toch is er nog eene andere werkelijkheid, dan die wij met de oogen zien en met de handen tasten. Boven deze wereld, waar de wolken des gerichts zich onheilspellend samenpakken aan het zwerk is het licht der lichten opgegaan en de star uit Jacob gaat nimmer meer onder. Het is waar, dat óók de Kerk veelal in het donker leeft en mede door hare zonden geen stad is boven op eenen berg, veeleer een walmende kaars, die bij het weinige licht nog veel rook geeft bovendien. Het oordeel toch begint van het huis Gods. En indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zal de goddelooze en de zondaar verschijnen?
Hoe zijn wij dit jaar begonnen? Beefde ons hart bij de gedachte aan de toekomst en wat zij kan brengen in gezin, eigen leven, over volk en vaderland? Geen wonder, dat vele vragen zich aan ons opdringen. Vragen, waarop wij geen antwoord weten te geven, dan dit: het zullen de goedertierenheden des Heeren alleen zijn, wanneer wij niet worden vernield. Onze zonden toch maken eene scheiding tusschen ons en den Heere. Daarom past ons verootmoediging voor Gods heilig aangezicht. Evenwel is er hope voor degenen, die den Heere tot hunne toevlucht hebben en ook dit jaar zal het waar blijven, wat onze text zegt: die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtig^!.
Deze psalm draagt geen opschrift, hij vangt zonder eenige inleiding aan en stelt ons op eenmaal midden in de werkelijkheid en heerlijkheid van het verborgen leven met God den Heere, de ware schuilplaats!
W i e de dichter van dezen psalm is weten wij niet; mogelijk is het Mozes, de man Gods, geweest, wiens naam psalm 90 siert. Doch wij weten het niet en behoeven dit ook niet te weten. Het is ons genoeg hier een van God geïnspireerden dichter te hooren bezingen de weldaden der genade, de zekerheden van Gods onwankelbaar verbond. De toon van dit gedicht is verheven. Een man des geloofs is hier aan het woord, onversaagd door de kracht des Heeren; in zijne kleinheid groot, in zijne zwakheid sterk. Een Duitsch geneesheer placht te zeggen: „dit lied is het beste voorbehoedmiddel tegen de cholera".
Met blijden jubel zingt de dichter van de bewaring en bescherming van den Heere onzen God. De ondergrond en achtergrond van dit lied is de trouw des Heeren. Hij zingt en roemt op kosten des Heeren. Hij mag weten wat de Kerk aan haar God heeft en hebben zal. Hij zal een toevlucht wezen van geslacht tot geslacht.
Wanneer de Heere geloof schenkt, kunnen wij niet vreezen en moeten onze hope stellen op den Heere onzen God, die trouwe houdt en nooit laat varen de werken Zijner handen. Wanneer deze roemtaal niet opkomt uit het ware geloof is het erger dan ijdel geklap, dat is evenzeer waar!
W a n t wij zijn tot hinken en tot zinken ieder oogenblik gereed. Laat het daarom zijn in het diepe besef onzer onwaardigheid, onbekwaamheid, ongeloovigheid, hulpbehoevendheid, dat wij ons toebetrouwen aan dien God, die gezegd heeft tot de Zijnen: W e r p alle uwe bekommernissen op Mij, want Ik zorg voor u.
Hij zal uwen voet niet laten wankelen, uw bewaarder zal niet sluimeren. De Heere is uw bewaarder, de Heere is uwe schaduw aan uwe rechterhand. De zon zal u des daags niet steken, noch de maan des nachts. De Heere zal u bewaren van alle kwaad; uwe ziel zal Hij bewaren. De Heere zal uwen uitgang en uwen ingang bewaren van nu aan tot in eeuwigheid.
Moogt gij deelen in deze toezegging des Heeren, omdat gij Hem kent, dien de Vader gaf tot eene verzoening voor de zonden: Die ook Zijnen eigenen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zou Hij ons met Hem niet alle dingen schenken!
W i j weten niet wat dit jaar brengen zal, maar dat behoeft ook niet, indien wij slechts mogen weten, dat de Heere zal zorgen en Zijne beloften waar maken: Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten.
Dan mogen wij uitspreken ons vertrouwen, dat niet beschaamd zal worden, want de Heere zal niet beschaamd doen staan, die Hem vreezen en op Zijne goedertierenheid hopen. Eiken morgen zal Hij Zijne trouw bekend maken en eiken avond Zijne goedertierenheid doen ervaren. Neen, wij steunen niet op onszelven, doch op Hem, die een eeuwige rotssteen is, wiens werk niet zal feilen.
Als wij zien hoe de Heere tot heden een waarmaker was van Zijn Woord en Zijn verbond hield, dan is er geen enkele reden om te twijfelen, dat Hij in de toekomst dezelfde niet zal blijken te zijn, die Hij tot nu toe is geweest. Mogen wij dan zeggen: trouwe verbonds-God, ik reis verder voor Uw rekening, op kosten van Jezus' bloed.
Wat de toekomst brengen zal weten wij niet. Wij kunnen vragen, maar geen antwoord geven. Zal gezondheid of krankheid ons deel zijn? Zullen wij met en voor elkander worden gespaard of zal de rouwkoets voor onze deur staan? Zal armoede de woning binnen komen of welstand ons deel zijn? Menigeen zal met de bange vraag beginnen: ook dit jaar weer werkeloos? Vreugde en smart zullen elkander zeker afwisselen. Met onze dwaasheid zullen wij den Heere genoeg te doen geven om Zijne wijsheid te toonen. Zal de oorlogsfakkel ontbranden en ook ons diep gezonken en schuldig volk in vlam zetten, de krijg den bodem met bloed drenken van onze zonen? Dit alles en nog veel meer zou ons kunnen treffen rechtvaardig.
Zal de Heere Zijn Kerk nog verder ontblooten en toelaten, dat zij in ongerechtigheid zichzelf ter helft verteert? Wij weten het niet. Indien wij slechts in Zijne vreeze mogen handelen en wandelen! Moge in onze ziel staan gegrift met onuitwischbaar schrift: hetzij dat wij leven, hetzij dat wij sterven, wij zijn des Heeren.
Zijt gij den nieuwen jaarkring ingetreden met uw oude schuld beladen, zonder haar wellicht te gevoelen? Dan zijt gij in groot gevaar om te komen voor eeuwig, dan hebt gij geen steun als uwe krachten bezwijken, geen toevlucht als donkerheid over u komt. Dit jaar moge voor zuchtende zielen, door onweder voortgedreven, worden het groote jubeljaar en de belofte in vervulling gaan: Ik zal u op saffieren grondvesten, uwe glasvensters zal Ik kristallijnen maken.
Waar is het altijd veilig? Hoe kunnen wij zonder vreeze voortgaan naar de stad, die fundamenten heeft? Wanneer wij mogen kennen hetgeen onze text leert:
Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen.
Onze text spreekt ons dus over de veilige schuilplaats.
Zij omvat twee versdeelen, die elk twee gedachten ontwikkelen.
De Allerhoogste als schuilplaats en het zitten in deze schuilplaats.
De Almachtige en Zijne schaduw. Het vernachten in deze schaduw.
Slaan wij eerst een algemeenen blik op onzen text, om daarna de onderdeelen te bezien.
Als tegenhanger van deze schriftuurplaats denken wij" aan het woord van den Heere door Jezaia: ,,En Ik zal het recht tot richtsnoer maken en de gerechtigheid tot paslood. En weggevaagd door hagel wordt de leugentoevlucht, en d'e schuilplaats door het water weggespoeld." De Heere stelt recht en gerechtigheid tot richtsnoer van het Godsrijk. Maar zoolang wij kunnen zoeken wij dekking tegen alle gevaren in onze eigen gemaakte schuilplaatsen. Hetzij wij ze zoeken in onze vroomheid en goede werken of wel in onze gestalten en hetgeen wij meenen te zijn.
Anderen maken tot hun schuilplaats, waarin zij zich zoo thuis gevoelen, hun geloof en den Christus, die zij als den hunne rekenen zonder Hem te kennen. Hoe noodig dat God deze schuilplaatsen wegvaagt en ons zonder bedekking stelt voor Zijn goddelijk aangezicht.
Al deze schuilplaatsen zijn als het huis op den zandgrond' gebouwd, waarvan de Heere Christus spreekt. De hagelbuien zullen het terneer slaan, de neerstortende slagregens het wegspoelen. Wanneer het onheil losbreekt, hebben deze schuilplaatsen geen bestand en bieden geen beschutting. En dat juist als een verberging het meest noodig is.
Maar luister nu naar den zanger-profeet, die ons bezingt de heerlijkheid van de schuilplaats des Allerhoogsten, terwijl hij zelf, daaraan is geen twijfel, erin verkeeren mag, ja, erin neerzitten. Zijn ziel is gerust, zijn hart verblijd.
Zoo kunnen wij alleen veilig het nieuwe jaar ingaan, in gemeenschap met den Heere, Hem kennend als schuilplaats. Hij is eene toevlucht en sterkte, een hulpe in benauwdheid. In deze schuilplaats kunnen slechts toegaan en neerzitten die de liefde Gods in Christus kennen. Dit verkeer des geloofs is het voorrecht van Gods gunstgenooten. Den verborgen omgang des Heeren vinden zielen waar Zijne vrees in woont. Maar... als gij schrikt bij het hooren van de waarheid, dat alleen Gods kinderen dit verkeer kennen in deze schuilplaats, luister dan, want wij hebben nog een vriendelijk aanbod te doen vanwege den Koning. Hij heeft gezegd: Die zoekt die vindt, die klopt dien zal opengedaan worden. Ik weet zeker als gij door den nood gedreven u tot Hem om hulp begeeft, dat gij de deur van de schuilplaats wagenwijd open vindt! Mocht de deur dicht zijn, zoek dan den klopper op en laat hem vallen, dan zult ge zeker meer hooren en zien! Doch zelfs als gij niet schrikt wanneer u wordt gepredikt, dat alleen Gods kinderen zóó den Heere kennen en hunne veiligheid en zaligheid vinden in den Heere temidden van een donkere wereld en bij het dreigen van Gods oordeelen, zelfs dan zijn wij niet wanhopig over u. Want de Heere is de Almachtige, die kan ingrijpen en grijpen ten leven ook al zijt gij tevreden met uw gang ten verderve. Waar zouden wij anders den moed aan ontleenen om te roepen tot bekeering, om te lokken het bij den Heere te zoeken. Aan Gods gebod en belofte.
Onze text leert ons, dat de Allerhoogste zelf de schuilplaats is. De schuilplaats des Allerhoogsten. De Allerhoogste als schuilplaats. Uitgejaagd uit alle verberging, die wij ons gemaakt hadden werd de Heere onze schuilplaats, onze verberging. Hij heet hier de Allerhoogste. Met dezen naam was Hij bekend aan Melchizedek, de priester-koning van Salem, die een priester was des allerhoogsten Gods. Het Woord spreekt ons van de stem des Allerhoogsten en van Zijne goedertierenheid. Het Woord zegt, dat de Allerhoogste vreeselijk is, gewaagt van Zijn rechterhand en dat Hij regeert en de heerschappij heeft. Maar, hoe kan nu de woning des Allerhoogsten toegankelijk zijn voor den zondaar, die Hem den nek toekeerde?
Hebt gij niet gelezen en verstaan, dat de allerhoogste God een Zoon heeft, de Zoon des Allerhoogsten genaamd? Deze kwam — wij hebben nog maar pas Zijne komst in het vleesch herdacht — om het rantsoen te betalen en den toegang vrij te maken tot de Schuilplaats des Allerhoogsten. Hij is, zóó kunt gij het ook zeggen: de deur die toegang geeft tot deze verberging.
Dan wordt de schuilplaats toegankelijk indien ik slechts door de deur mag ingaan en ook is zij zeer ruim, want deze God vraagt: vervul Ik niet den hemel en de aarde? Christus is de deur der verzoening; niemand komt tot den Vader dan door Hem. Als wij naar het Woord aldus de zaak zien, en de vraag stellen is dan de Heere u tot schuilplaats, moet gij niet voor Hem verschrikken? Wanneer gij Hem als den Allerhoogste nadert, die ons in een oogenblik kan verdoen, vol van ontzagwekkende majesteit en als door een gordel van heiligheid omgeven, om Zijn hoogheid te beschermen tegen onze laagheid en onheiligheid. In de schuilplaats des Allerhoogsten kan niemand zitten zonder verzoening, zonder naderen in den Middelaar. De Heilige Geest is ons ten gids om te brengen in de schuilplaats. Wij aanbaden den Allerhoogsten God, die met den adem Zijner lippen den goddelooze kan dooden. Als het aan de kracht komt, zie Hij is sterk. Juist die kracht is ons ten voordeel of... ten oordeel; ten ondergang óf ter behoudenis in alle gevaren en nooden, die ons kunnen en zullen treffen.
Nu zegt onze text: wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen.
Dit gezeten zijn wijst op rust en veiligheid, onttrokken aan den greep van de vijanden der ziel, die het op onzen ondergang hebben gemunt.
Kent gij nu het staan voor God, gedagvaard in de vierschaar, om rekenschap af te leggen? Dan blijft er geen verwachting ten leven. Toch is dit de weg om in deze schuilplaats ruste te vinden. Wij lezen, dat de koningin van Scheba zich verwonderde over het zitten van de knechten van Salomo Doch zullen wij de plaats der rust in den Heere vinden, dan is ons noodig den zittenden Jezus te kennen, zinnebeeld van Zijn volbrachte werk. Hij viel in den hof voorover ter aarde in hooge benauwdheid en angst der ziel, omdat Hij voor den Allerhoogste verscheen beladen met den vloek der Zijnen. Doch Hij stond op en zeide: laat ons gaan, hij die mij verraadt is nabij. Maar Hij heeft aan het kruis geroepen: het is volbracht. Nu is Hij in eeuwigheid gezeten aan de rechterhand Gods. Zijn werk in de verwerving des heils is volbracht.
Alleen in den zittenden Jezus kunnen wij gezeten zijn in rust; volkomen rust, zonder verschrikking voor den Allerhoogste. De drieëenige God, in eeuwigheid de Heere. Hoe wonderlijk blinkt ook hierin het werk van den God des heils uit, de beteekenis van den Middelaar en het werk van den Heiligen Geest. Zóó alleen kunnen wij zonder verschrikking voor Hem verschijnen en vrede vinden in Zijne oogen. De troon der genade is geopenbaard, de ontzaggelijke heerlijkheid Gods is ons tot vreugde en aanbidding, niet tot ontzetting meer. Zoo was het weleer. Is het zoo thans nog bij u? Ons is noodig den Heere te leeren kennen in de verzoening door het bloed. Onze rust kan alleen liggen in den zittenden Jezus, wiens werk is volbracht. Dan zijn wij de hovelingen des grooten Konings. Nederzittende in de verheven gehoorzaal des hemels, rustende in den Heere, mogen zij beleven met Christus in den hemel te zijn gezet. De Heere geve, dat dit jaar aanbidders in den voorhof mogen ingaan in het heilige der heiligen, om dieper te leeren kennen de verborgenheden des heils en des levens. In God is al mijn heil, mijn eer. Als wij het verbondszout met Hem hebben gegeten en Hij tusschen de stukken is doorgegaan dan is er een wondere vrede in onze ziel.
De schuilplaats des Allerhoogsten. De Allerhoogste als schuilplaats. Laten we een vergelijking maken. In oude tijden hadden de bewoners van Palestina onderaardsche schuilplaatsen bij de invallen der plunderende nomadenstammen. Zij trokken zich daarin terug met have en goed voorzoover er ruimte was. Dan waren zij veilig. Israëls bergen waren rijk aan zulke schuilplaatsen. Zoo nu, en dan ontdaan van al het onaangename, is de Heere een schuilplaats, een burcht, een hoog vertrek voor de Zijnen. Onder de rots of in de kloven der bergen kon men schuilen. Maar hier is de eeuwige rots, hier is de schuilplaats, zooals er geen andere is.
Op drie kenmerken van deze schuilplaats gaan wij u wijzen.
Voor Zijne Kerk is de Heere een plaats van liefelijke rust. Een veilig verblijf én altijd toegankelijk vertrek.
Een plaats van liefelijke rust.
Wie nooit leerde rond te dolen buiten God en Zijne gemeenschap kan niet verstaan, zelfs niet vermoeden, wat het is deze schuilplaats te kennen. Maar wie een verdrukte, door onweder voortgedrevene zich kent, zonder onderkomen vermoedt, al is het uit het gemis, hoe zalig het wel moet zijn in den Heere te rusten. Kent gij heimwee naar die schuilplaats, om daar gezeten te zijn, veilig en gerust na het angstig voortgejaagde leven? Ach, van nature beseft de mensch het niet hoe ellendig, hoe verloren hij wel is in misdaad en zonde.
Is het soms met u zóó, dat gij wel eens een oogenblik uwe ellende mocht vergeten en het genot smaakte in de nabijheid des Heeren u te weten zonder verschrikking en vreeze? Dan komt er in het hart een stille vrede, een innerlijke niet onder woorden te brengen vreugde.
Kunt gij dan vermoeden hoe zalig het is te zitten in de schuilplaats des Allerhoogsten? Nederbuigende goedheid Gods, voorwaar, dat Hij te doen wil hebben met menschen, die tegen Hem rebelleerden en Hem den nek en niet het aangezicht toekeerden.
Mijn God, Gij zijt de heerlijkheid des hemels en in Uwe tegenwoordigheid omsluieren zich de heilige engelen en de serafs bedekken het aangezicht en nu in U gezeten als mijn schuilplaats. Mijn God, Gij zijt vreeselijk in gerechtigheid en toch mag ik in Uwe schaduw vernachten. Er is geen verderf noch verwoesting in U, maar het eeuwige leven. Nooit zullen wij de som kunnen bepalen van de voorrechten der genade ons geschonken. De plaats dus van rijke voorrechten is deze schuilplaats, want de Heere is altijd meer dan Hijgeeft en dit zitten is meer dan het verblijven van David in eene spelonk toen Saul hem voorbijtrok. Zijne tegenwoordigheid is beter dan het leven. Laten dan de tijden zwaar zijn en het leven moeilijk, geen nood.
Hier is de plaats van zeer bijzondere liefdesgemeenschap. In onze eigen woning vinden wij liefde. Wanneer wij eigen deur binnentreden, verwachten wij liefde en toewijding. Daar buiten worden wij wellicht met wantrouwen gadegeslagen, strikken worden ons gespannen en lagen gelegd, maar dat doen ze thuis toch niet! Buitenshuis is niet de plaats waar we eigenlijk leven. Is het nu zóó geestelijk voor ons? Zijn wij Thuis in den Heere, kennen wij de gemeenschap Zijner liefde? De Heere is het middelpunt onzer ruste. De Heere is ons een schuilplaats. Hij heeft in ons een welgevallen, daarom zijn wij welkom ten allen tijde. Gezeten, door het geloof rustend aan Zijn Vaderhart.
Hij zal rusten in Zijne liefde. Zalig, het voorwerp Zijner oneindige genegenheid te zijn. Die mij heeft lief gehad en zich voor mij heeft overgegeven. Ja, zoo hooren wij hier: Ik heb u lief gehad met eene eeuwige liefde.
Hier is de plaats der bijzondere rust. Als de rechtsgeleerde thuis is, trekt hij zijn toga uit en de krijgsman legt zijn wapentuig af. Hij is immers thuis. Is niet God onze ruste en ons deel in eeuwigheid? Door Hem te kennen in de heerlijkheid Zijner liefde, geopenbaard in den Heere Christus, gaan wij in in de rust, die overblijft voor het volk Gods. De Heere doet ons Zijne eigene sabbahtsrust smaken en wij stamelen: hier wordt de rust geschonken. Hier het vette van Zijn Huis gesmaakt.
In de wereld worden wij zoo moede; in eigen bestaan is geen plaats der rust te vinden. Ons hart is onrustig, totdat het rust in God. De schuilplaats des Allerhoogsten. Hier is de plaats der blijde vrijheid. Thuis is men niet stijf, kan men zich geheel geven en behoeft nooit te denken, dat wij verdacht zullen worden. Vrouw en kinderen beoordeelen ons niet verkeerd. Hebt gij dat ooit ervaren in betrekking tot den Heere? Zijt gij op uw gemak, in de rust, in Zijne tegenwoordigheid en toch... vervuld met diep ontzag. Daar mogen wij nu juist openbaren den Geest der aanneming om met kinderlijke vrijheid den Heere alles te vertellen, zooals een kind aan zijn vader alles mag zeggen. Terughoudendheid is hier allerminst op zijn plaats. Dan zijn wij niet waarlijk in de schuilplaats des Allerhoogsten. Het dient nergens toe terughoudend te zijn voor den Heere, die ons gansche wezen kent en doorgrondt. Heere, Gij weet in alles onze bedoeling, gelijk Gij ons ook bekend maakt wat Gij bedoelt met ons. Want de verborgenheid des Heeren is voor degenen, die Hem vreezen en Zijn verbond om hun die bekend te maken. Men moet echter wel bedenken, dat de vreemde het kind niet kan noch mag navolgen in gemeenzaamheid met vader. Kind, weet gij wel, dat ge speelt met een strengen rechter die in de rechtszaal, in toga verschijnend, reeds ontzag en vreeze inboezemt door zijn verschijning en den misdadiger het ergste doet vreezen? Ik ben geen misdadiger, hoewel ik het eenmaal was, maar mijne schuld is betaald, mijne zonden zijn verzoend door het dierbaar bloed van het Lam. Zoo mogen wij, hoewel vervuld met diep ontzag, toch met kinderlijke vreeze tot Hem naderen, die de God aller vertroostingen is en de Vader van alle barmhartigheid.
Gezeten in de schuilplaats des Allerhoogsten! De plaats van bijzondere gemeenschap, verkwikkende rust, blijde vrijheid.
W i e daar eenmaal nederzat, is nergens elders meer thuis. De wereld is onherbergzaam, een huilende wildernis voor de pelgrims naar Sion.
Bij U schuil ik, Heere! Het geloof gaat in in de verborgen gemeenschap des Heeren en zoo mogen wij ervaren, dat de Heere ons deel is en ons eeuwig goed.
Die schuilplaats strekt zich even ver uit als de Heere zelf in Zijne alomtegenwoordigheid. Overal zijn de pelgrims op Vaders grond.
Hier is innige bekendheid. David was met den Heere vertrouwd als met de spelonken, waarin hij zich verborg in den nood en de vervolging voor Saul. David had wel gids kunnen zijn in de holen en spelonken van Judas gebergte. Hoe kende hij de grot van Adullam. Zalig, wie de verborgenheden van het Wezen des Heeren kent en hier gids mag zijn voor anderen om de goedertierenheden des Heeren te vermelden. Kijk, hier, hier in dezen verborgen hoek ontspringt een waterader. Drink maar, vermoeide ziel, er is hier levend water. Zie, hier is een trap in de rots, die naar een hooger gewelf heenvoert, daar hebben wij een schoon uitzicht, terwijl toch de vijanden ons niet kunnen zien. Daar is een trap, die voert naar beneden in de diepte, maar het is er veilig en ai mag huivering ons overvallen, geen kwaad zal ons wedervaren. O. er zijn diepten in de deugden Gods, die toch ons eene verberging zijn, al zouden zij buiten Christus onzen ondergang bewerken.
De Heilige Geest leidt ons in de verborgenheden des Heeren, voert ons langs hoogten en diepten om ons te doen nederzitten en te rusten in den Heere en Zijne deugden. De almacht zal ons bewaren, de liefde verkwikken, de waarheid ons omringen, de trouw ons behoeden. Mijne overdenking van Hem zal zoet zijn, ik zal mij in den Heere verblijden. Hoe wonderbaar is het ons te moede in de rotsvestingen der eeuwige liefde te vertoeven, neer te zitten vol verwondering, omringd door onveranderlijke genade, gedekt door gerechtigheid die ons beveiligt. Onbevlekte heiligheid omringt ons, opgenomen in onfeilbare raadsbesluiten, gedragen door oneindige kracht. De schuilplaats des Allerhoogsten.
Hier is teedere zorge, wij merkten het reeds op.
Waar vindt ge zulk een zacht kussen voor uw vermoeide hoofd, zulk een rustplaats als hier? In het hoofdstuk van Jezaia, waaraan wij enkele uitspraken ontleenden over het overloopen der schuilplaats door den vloed en het wegvagen van de bedekking der leugen, vinden wij ook gesproken van het bed dat te kort en het deksel, dat te smal is. Geen rust noch warmte wordt er gevonden als het oordeel komt. Hoe anders is het hier in deze schuilplaats. Het oordeel gaat uit, maar de schuilplaats wordt er niet door getroffen, maar juist door bewaard. Zalig, wie hier zijn bed mag spreiden. In den Heere zijn gerechtigheden en sterkte, tot Hem zal men komen.
Ja Heere, als ik krank ben en vermoeid, is er niemand gelijk Gij om in te rusten. Heere, ik heb alles wanneer ik maar bij U ben.

Hij. die op Gods bescherming wacht.
Wordt door den hoogsten Koning
Beveiligd in den duist'ren nacht,
Beschaduwd in Gods woning.
Dies noem ik God, zoo goed als groot.
Voor hen, die op Hem bouwen.
Mijn burcht, mijn toevlucht in den nood,
Den God van mijn betrouwen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 januari 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De ware Schuilplaats I

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 januari 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's