Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van den Woorde Gods (6e serie)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van den Woorde Gods (6e serie)

Uit het ongeschreven Woord XXVI

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 9:17, 18, 19. Zoo zeide dan God tot Noach: Dit is het teeken des verbonds, dat Ik opgericht heb tusschen Mij en tusschen alle vleesch, dat op de aarde is. En de zonen van Noach, die uit de ark gingen, waren Sem en Cham en Japheth en Cham is de vader van Kanaan. Deze drie waren de zonen van Noach en van dezen is de gansche aarde overspreid.

Wie het verhaal van de inzetting van het natuurverbond leest en de regenboog ziet voorgesteld als het sacramenteele teeken des verbonds, dien wordt het duidelijk, dat de Heilige Geest er een bijzonderen nadruk op legt, dat wij bij dit verbond van doen hebben met een uitsluitend eenzijdig aangelegd en opgelegd verbond. Het wordt voortdurend herhaald door God den Heere, als Hij over dat verbond met Noach spreekt: ,,Ik richt mijn verbond op", vers 9 en 11. ,,Dit is het teeken des verbonds, dat Ik geef", vers 12, „mijn boog heb Ik gegeven in de wolken", vers 13. Deze boog is het bondsteeken, waarop God zien zal, als Hij wolken brengt over de aarde, waarbij Hij gedenken zal aan Zijn verbond, die Hij zal aanzien om te gedenken aan het eeuwig verbond.
En zoo gaat het nu ook in dit 17e vers voort, wanneer Hij herhaalt: „Dit is het teeken des verbonds, dat Ik opgericht heb tusschen Mij en tusschen alle vleesch, dat op de aarde is." De Heere wil het in Noach's ziel en de zielen zijner nageslachten ingriffen, dat deze geheele bondssluiting en alles wat daarmede samenhangt, alleen uitgaat van Hem, zoodat het schepsel daarbij geheel lijdelijk verschijnt.
De Heere leert ons daarmede, dat de menschheid, hoe machtig zij door hare rede ook moge zijn, toch als het om de voorwaarden des levens gaat, geheel machteloos en volstrekt afhankelijk blijft. In dezen modernen tijd, waarin de techniek zulk eene hooge vlucht neemt, waarin de krachten der natuur dienstbaar gemaakt worden aan het menschelijk willen en kunnen, is alles er op aangelegd om ons onafhankelijk te maken van de natuur. De zeilschepen moesten wachten op den gunstigen wind, de stoomboot wacht daarop niet. Stroomen en winden heeft de mensch zich weten te onderwerpen. De voorgeslachten moesten, als de avond gedaald was, met een zeer sober licht tevreden zijn, zoodat hunne nachten langer waren. De moderne wereld baadt ook in de donkerste tijden in stroomen van licht! De machine werd de groote werkmeesteres, zoodat men zelfs gewaagt van een arbeidstijd van enkele uren. want de machines produceeren in overweldigende hoeveelheid meer dan de menschen behoeven. De wereld der volken breidde zich uit tot een groot geheel, zoodat misgewas en kleine oogsten worden ondervangen door de weeldevolle opbrengsten elders. En alzoo is er nauwelijks iets te denken, waarbij er nog van afhankelijkheid sprake komt.
En let nu wel op, hoe de Heere er des ondanks nadruk op legt, dat de laatste voorwaarden alleen in Zijne hand zijn. Dat deze wereld ook in hare levenswaarden nog is en blijft zooals zij is, God leert het hier, is toch alleen de vrucht van Zijne vrijmachtige daad. De natuurlijke mensch merkt er niet op, is er blind voor, wanneer hij eiken morgen de zon ziet opgaan, eiken avond haar ziet ondergaan, wanneer hij regen en zonnewarmte in opvolging deelachtig wordt, wanneer de jaargetijden komen en gaan, dat hij daarbij toch altijd van doen heeft met Gods beloofde daad en onveranderlijke trouw, die tot aan het einde der dagen gehandhaafd zal blijven. De mensch van nature weet het niet, dat in die waarborging van de voorwaarden van ons bestaan ons de levenszekerheid bereid werd. Wij menschen leven vaak alsof alles, wat wij dagelijks ontvangen, zoo vanzelf spreekt, dat het ons toeschijnt als behoort het alles zoo en niet anders.
En daarom wordt nu hier aan Noach en de zijnen met zooveel nadruk van Godswege geleerd, dat zij wel hebben te bedenken, dat wij toch ook in die natuurlijke opvolging dehand des Heeren hebben te onderkennen, zóó dat wij ten laatste verstaan, dat ook voor alle kunstwerken en voor alle wetenschap wij zijn aangewezen op Hem, in Wiens hand alle creatuur is en bij Wien ook alle paden onzer cultureele ontwikkeling zijn. Inderdaad zou dus onze rijkdom van cultuur een wonder schoone zegen beteekenen, indien de moderne menschheid haar waardeeren kon in dat eeuwige licht der goedertierenheid en trouw onzes Gods als een daad Zijner vrijmacht, want dan zou daarmede ook de gebondenheid aan Zijne ordinantiën worden gekend en in ons cultureele leven eene zedelijke orde heerschappij voeren, die de cultuur tot een zegen ons maken zou. En omdat die kennis ontbreekt, de moderne menschheid met alle gaven, die zij ontving, van God afhoereert, Hem niet meer kent, noch kennen wil, daarom wordt diezelfde levensrijkdom maar al te zeer verkeerd in een vloek.
Doch de Heere heeft er nadruk op gelegd en als met vlammend schrift voor de oogen van Noach en de zijnen geschreven, dat zij wel moeten weten, dat de vastheid van deze natuur-orde alleen daad is van Zijn vrijmachtig welbehagen, die Hij den menschen openbaarde, opdat zij met vertrouwen de toekomst zouden kunnen tegengaan in de zekerheid, dat niet andermaal eene de gansche wereld overweldigende catastrophe de menschheid zal verzwelgen. Dat waarborgt de Heere, zonder dat daartoe van den mensch ook maar iets wordt gevraagd. Hoewel ook in dit natuurverbond twee deelen zijn begrepen: de Heere. die het opricht en de schepping, waarmede Hij het verbond sluit, wordt toch van die schepselen-wereld niets geëischt. Zij hebben aan dat verbond niets toe te brengen, geene gehoorzaamheid wordt van hen geëischt, van geen enkel schepsel, ook van den mensch niet de vervulling van eenige verbondsvoorwaarde gevorderd. De Heere geeft eenvoudig dit verbond, stelt het teeken en zweert, dat niet andermaal de wateren zullen zijn tot een al verzwelgenden vloed. Zoo wordt ons gewaarborgd, dat Hij regent over boozen en goeden, Zijne zonne doet opgaan over rechtvaardigen en onrecht^aardigen, dat Hij de levensvoorwaarden, die de menschheid behoeft, opdat zij hare eindbestemming zal kunnen bereiken, haar bereiden zal. En dit alles zegt Hij toe, opdat uit die wereld in hare zonde nochtans zal kunnen opkomen Gods Kerk, die als de rijpe tarwe eenmaal zal worden ingedragen in de hemelsche schuren.
Met die belofte, gewaarmerkt door den regenboog, verschijnt de Noachitische menschheid aan den ingang van de nieuwe historische ontwikkeling, die zal opkomen. En daarom worden ons alle historische figuren, die in het verhaal van den zondvloed eene plaats hebben ingenomen, nogmaals voorgesteld. In Genesis 5 : 32 werd ons gezegd, dat Noach gewon Sem, Cham en Japheth. Herhaald werd het: Genesis 6 : 10, als Noach met zijne zonen ons worden voorgesteld als op het punt om in de ark te gaan. In Genesis 7: 13 gaat Noach met zijne zonen en met hunne vrouwen en met Noach's vrouw in de ark. In Genesis 8:16 en 18 gaan zij weder allen uit de ark, in Genesis 9 : 1 worden zij gezegend, in het 8e vers ontvangen zij het verbond, dat God met hen opricht. En als dan die verbondsbelofte hun omstandig in al hare volheid is toegelicht, dan keert de Heere weder tot den loop der geschiedenis door ons als opnieuw in herinnering te brengen, dat de zonen van Noach, die uit de ark gegaan waren, Sem, Cham en Japheth zijn. Zoo stelt de Heere ons het begin der nieuwe wereldontwikkeling voor om ons te doen verstaan, dat de stam der menschheid in drie takken is uiteengegaan.
En de zonen van Noach, die uit de ark gingen, waren Sem, Cham en Japheth. Dezelfde zonen dus, die met Noach in de ark waren gegaan, die er met hem ook waren uitgegaan, zijn dus de stamvaders der nieuwe menschheid. Zoo is er dus het levensverband met de eerste menschheid, dat gelegd werd in Noach om ons te doen verstaan, hoe in dien Noach de band des bloeds ons snoert aan den eersten Adam, de eersteling van ons geslacht, van een geslacht, dat dood en doemwaardig, tot ondergang werd gebracht, opdat uit den uitverkoren Noach eene nieuwe menschheid zal opkomen, die in zijne drie zonen, als in drie rassen, zich zal ontplooien.
En nu is dit het merkwaardige, dat er reeds terstond aan de opsomming der drie zonen van Noach wordt toegevoegd: ,,en Cham is de vader van Kanaan." Op deze wijze laat de Heilige Geest reeds aan het begin der historie dezer nieuwe menschheid het licht vallen op de donkere wolk van zonde en ongerechtigheid, die over de menschheidsgeschiedenis hare schaduwen werpen zal. In onderscheiding van de andere zonen wordt Cham als Kanaan's vader hier genoemd niet om hem te eeren, maar Cham en zijn zoon Kanaan verschijnen als de in goddeloosheid geteekenden onder den vloek.
Het is een merkwaardig paralellisme met de geschiedenis des paradijses. Adam wordt gesteld voor zijne schoone en heerlijke roeping tot gehoorzaamheid en eeuwig leven. Die Adam valt in misdaad en zonde en ontzonk aan zijn hoogste levensdoel. En nu wordt ons Noach geteekend na den vloed aan den ingang eener nieuwe wereldontwikkeling. Noach en zijne zonen zullen de nieuwe, opgedroogde aarde bevolken, de cultuurtaak voltooien aan den eersten Adam opgelegd. En nauwelijks heeft Noach dien weg betreden, of hij wordt ons voorgesteld in zijne zondige zwakheid. Hoewel een uitverkorene Gods, een man rechtvaardig en oprecht, die wandelde met God en van wien wij tot nu toe slechts vernomen hebben het goede en rechtvaardige, zijne wonderbaar groote geloofsgehoorzaamheid, deze zelfde Noach wordt na den zondvloed, als hij nauwelijks zijn arbeid heeft aangevangen, ons ook in zijne zwakheid geteekend. Cham's goddeloosheid sluit bij deze zondige zwakheid van Noach aan. En daarmede werd ook Kanaan geoordeeld, terwijl de eerbied der beide andere broeders, aan hun vader in zijne ellende bewezen, hen reeds nu profetisch aanduidt als op bijzondere wijze bestemd een geheel eenige functie te vervullen in den Raad der genade Gods.
Zoo verschijnt dus bij den ingang dezer nieuwe historische ontwikkeling wederom de macht der zonde, die ook in Gods kinderen zich doet gelden. Hoewel Noach ons geteekend werd als een man, in wien de vreeze Gods leefde, in wien en door wien wonderen der genade gewrocht zijn, verschijnt hij nu toch in zijne zondige zwakheid en leert de Heere ons door zijn voorbeeld, dat ook de allerheiligste in dit leven slechts een beginsel der ware gehoorzaamheid heeft. Ook een Noach, na zoovele genade te hebben ervaren, is ten slotte een mensch, die open ligt voor alle ongerechtigheid.
Dus leert ons de Heere om nederig te zijn van hart, roept Hij ons toe: Wie staat, zie toe, dat hij niet valle. Ja, de Heere vermaant ons ook door de zonden der heiligen en door hun val, dat wij zoo zwak zijn, dat wij niet één oogenblik door ons zeiven kunnen bestaan. Leere Hij ons daarom geduriglijk Zijn aangezicht te zoeken, opdat wij bewaard worden van den booze, er voor bewaard worden, dat wij door onze zonde Gods eer en Naam schande aandoen. Wij behoeven daartoe een teeder leven, waarin het woord aan ons vervuld wordt: een iegelijk achte den ander uitnemender dan zichzelven. Want wij mogen nooit voorbijzien, dat alle zonde kiemt in een iegelijk van ons. Wie dat weet, zal zijn toevlucht nemen tot den Heere, diens verborgen omgang zoeken, opdat hij den Heere achteraankleve en Zijne bewarende genade moge deelachtig zijn. En wie dat niet weet en in zijne eigengerechtigheid groot is in eigen oog, voor dien zal het waarheid blijken: de zonde ligt aan de deur.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 januari 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van den Woorde Gods (6e serie)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 januari 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's