Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de laatste dingen (3e serie)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de laatste dingen (3e serie)

Het einde en zijne voorteekenen I

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mattheus 24 : 14b. En dan zal het einde komen.

De Heen laat in Zijn Woord een eeuwig licht opgaan over heel het kosmisch bestaan. Dat blijkt uit het eerste Bijbelwooul ils het ons spreekt van het begin aller dingen ons verkondigt, dat de eeuwige God alleen Wezenheid heeft en door h; i woord zijner kracht alle creatuur uit het niet-zijn roept tot het creatuurlijk zijn. En zooals het begin in dat eeuwig hcht Gods verschijnt, alzoo ook het einde. Van eene eeuwige wereld spreekt de Heere niet. Wel van eene wereld, die Hij schept, van eene nieuwe wereld, die opkomt uit zijne scheppende daden en dus de vrucht is van de procesmatige wereldontwikkeling, die zich voltrekt onder de werking der voorzienigheid Gods, en dus Zijn eeuwig wereldplan als in eene voleindigde, scheppende Godsgedachte werkelijkheid doet worden. Zoo vat Jesaja dan ook begin en einde samen, schouwt hij heel dien wereldloop in een hooger, aloverstralend goddelijk licht, wanneer gezegd wordt, dat wij menschen uit hetgèen geschied is, wijsheid zullen deelachtig worden. Uit de vorige dingen, dus uit hetgeen in het verleden was, zullen wij leeren, dat Hij God is. Dat heeft Hij aan zijn volk getoond in oude tijden en hij roept ons toe: „Gedenkt der vorige dingen van oude tijden af, dat Ik God ben en er is geen God meer en er is niet gelijk Ik." En waaruit is dat nu gebleken? Daaruit, dat de Heere ^van den beginne aan het einde verkondigt". Dat is alleen daarom zóó, omdat het geheele wereldproces in eeuwig licht hier voor den profeet verschijnt. Begin en einde worden alzoo in hoogere eenheid ons voorgesteld. Het eerste begin en het laatste einde zijn één. Hier staan wij dus voor de historie-beschouwing van Gods Woord, waarin Gods volk en dus Gods Kerk het centrale moment is, de spil, waarom zich gansch de openbaring Gods beweegt.
En de apostel Johannes ontwikkelt dat licht der openbaring in nog veel grooter klaarheid, wanneer hij van het eeuwige Woord spreekt als van het licht, hetwelk verlicht een iegelijk mensch, komende in de wereld, die door Hem gemaakt is en Hem toch niet kent, zelfs niet als Hij komt tot het zijne, doordat Hij, die het eeuwige Woord is, vleesch wordt en onder ons woont. Zoo is het dus te verwachten, dat in Jezus' prediking van het Koninkrijk der hemelen de geschiedenis der menschheid en met haar, die van den ganschen kosmos in datzelfde eeuwig licht verschijnt. Doch omdat Hij, die de groote, de eenige centrale figuur is, waarom zich nu, na zijne verschijning, heel de historie beweegt naar het haar in Gods Raad gestelde doel, daarom moet ook wel zijne prediking van het Godsrijk, vooral dezen, tot het einde zich strekkenden wordingsgang in het licht van dat einde ons voorstellen. Als Hij predikt, dat het Koninkrijk Gods is nabij gekomen, en in verband daarmede tot bekeering oproept, dan worden zijne toehoorders en ook wij dus daarmede heengewezen naar het einde. En zoo vernamen wij ook, dat Hij zijne prediking besluit met de belofte zijner parousia, zijner wederkomst op de wolken des hemels en worden zijne discipelen en in hen zijne gansche Kerk vermaand tot een waken en bidden, tot een wachtend uitzien naar dien dag. Zoo dat dan ook het leven van Gods Kerk daarom als een wachtend leven, als een heimwee des geloofs naar de vervulling der belofte ons in de Schrift wordt geteekend. Dat is het karakter van het bevindelijk leven, waarvan men ook in sommige, zich Christelijk noemende kringen niet wil weten, omdat het geestelijk leven der hedendaagsche Kerk van de aarde en dus maar al te zeer ook aardsch, wat de Duitschers noemen „diesseitig" is, beperkt tot, gebonden aan de dingen, die wij zien. Daarom is dat heimwee des geloofs, dat in de Schrift zoo sterk spreekt en zoo diep ontroeren kan, wanneer ons de discipelen worden voorgesteld als met een gloedvol verlangen uitziende naar Zijne wederkomst. Omdat zij zulk eene machtige liefde kenden, verteerd werden door de behoefte aan Zijne teedere nabijheid, was ook Zijne wederkomst niet naar verre tijden uitgesteld, maar aanstaande, maar onmiddellijk nog in hun levenstijd in vervulling tredend, want Hij was nabij hunne zielen door een machtig geloof, dat over alle tijdsafstanden heenziet. Voor het waarachtig geloof is er geen tijd. maar wordt het eeuwig heden reeds hier ontsloten. Zoo is het dus begrijpelijk, dat Jezus en zijne discipelen in dat eeuwig heden verkeerend, denken en spreken uit dat heden des geloofs en ook als zij het einde aanschouwen het zien onder dat eeuwige licht, waarin Jesaja ons begin en einde aller dingen als in die eenheid voorstelt.
Het is onder dezen stand der openbaring dus a priori te verwachten, dat het wereldeinde in Christus' prediking en in die zijner discipelen eene al beheerschende plaats heeft verkregen. En nu is het van belang ook bij dit verschijnsel er aan te denken, dat ook hierin Jezus' verschijning in de volheid des tijds zich aanpast -en wij in zijne eschatologische prediking van doen hebben met eene vervulling der in de menschenziel levende behoefte. In het bewustzijn der menschheid, die buiten het licht van Gods bijzondere openbaring leefde, doet zich ook het eeuwigheidsbesef gelden, zoodat ook zij weten van onsterfelijkheid en eeuwig leven, hoe aardsch gebonden zij zich de daarmede samenhangende voorstellingen vormen. De dood als een niet-zijn kan ook de natuurmensch zich niet denken, zoodat dan ook heel het godsdienstig leven der volken met dit onsterfelijkheidsgeloof ten nauwste saamgegroeid is. Zoo leven zij in het geloof aan het voortbestaan hunner voorvaderen en tevens in dat van den kringloop der zielen, die zich voortspoeden in een opgang en een ondergang, die bepaald werd gedacht door wat de mensch hier op aarde was geweest.
Zeer schoon wordt dat geteekend door Plato in het laatste boek zijner D e r e p u b l i c a , waar hij het menschelijk leven stelt in het licht der gerechtigheid. Hij vertelt daar de mythe van Er, de Armeniër, die gesneuveld was in den strijd. En toen tien dagen later de verslagenen in een staat van ontbinding werden weggenomen, vond men het lichaam van dezen Er in nog volkomen gaven staat, zoodat het werd weggenomen om plechtig te worden verbrand. En op den twaalfden dag keerde Er, de Armeniër, tot het leven wtder, op het oogenblik, dat hij al op den brandstapel lag. En toen kon hij vertellen wat hij in de andere wereld gezien had. Hij vertelde dan, hoe hij met vele anderen optrok en kwam op een wondervol oord, waar tegenover elkander zich twee kloven bevonden en aan de overzijde boven in den hemel waren er eveneens twee. Tusschen deze twee kloven zaten de rechters, die als het vonnis geveld was, bevel gaven tot het heengaan der rechtvaardigen, aan welker voorhoofd het certificaat van hun vonnis bevestigd was. En zij gingen dan door de kloof ter rechterzijde naar den hemel. En de onrechtvaardigen droegen op 'hun rug het certificaat, waarop geschreven was al wat zij gedaan hadden en zij daalden af in de kloof ter linkerzijde naar beneden. En toen Er de Armeniër daar kwam, werd hem gezegd, dat hij als een verslaggever zou fungeeren om aan de menschheid mee te deelen wat daar gebeurde. Dus moest hij zien en hooren wat daar geschiedde.
En zoo zag hij de zielen gaan door de kloven. Zij kwamen van de aarde, bedekt met vuil en slijk, die uit den hemel daalden, waren echter rein. En zoo ontmoetten elkander de afgestorvenen. Zij vroegen elkaar naar de dingen boven en beneden, wisselden de berichten. En de zielen, die van de aarde kwamen, weenden vaak over hetgeen zij op aarde geleden hadden, terwijl de zielen, die uit den hemel afdaalden, vertelden van de zaligheid, die geen oor gehoord en geen oog gezien had. En nu vertelde Er de Armeniër van de straf voor de zonden, van de vergelding, die daar aan de zielen te beurt viel. Zoo vertelde hij van Ardiaeus, een tyran, die duizend jaren geleden zijn ouden vader en zijne broeders had laten dooden en van vele andere tyrannen, die groote misdaden hadden begaan. En als deze misdadigers dachten te ontkomen, dan klonk er een schreeuw en dan werden zij gegrepen en op de vreeslijkste wijze gepijnigd, terwijl werd verkondigd voor welke gruwelen deze straffen werden voltrokken. Zoo ging er door die strafplaats een afgrijzen over allen, die tegenwoordig waren. En daartegenover teekent hij dan de heerlijkheid der vreugde van de rechtvaardigen.
Wij kunnen dat nu verder daarlaten, want waar het ons in dit verband om te doen is, dat is onzen lezers uit dit voorbeeld duidelijk te maken, dat voor het bewustzijn der menschheid de onsterfelijkheid spreekt, zooals ook het recht Gods er zich in openbaart en de voorstelling van een wenteling in alle aardsche dingen, waarin de aarde zelve betrokken was. Zoo werd geboren de voorstelling van een wereldondergang en vernieuwing.
Onder de volken, die leefden buiten Gods bijzondere openbaring werkt dus zulk een geloof, dat echter in Gods Woord in een geheel ander licht verschijnt. In Gods Woord treedt Christus op, in wien de gevallen wereld herboren wordt en aan Gods Kerk een nieuwe hemel en een nieuwe aarde bereid wordt, waarin de gerechtigheid woont. Het Koninkrijk der hemelen komt en door een alomvattend natuurproces, waarin al het oude ondergaat, komt een nieuwe levensorde op.
In de oude wereld speelde onder den druk van het worden en het vergaan het vuur-begrip een grooten rol, waarvan in allerlei mythologische voorstellingen sprake is. Het wereldworden en vergaan neemt in de wereldbeschouwing der Ouden een groote plaats in, waarbij de aan elkander opvolgende werelden in eeuwige successie op den voorgrond traden. En het vuur, dat bijzonderlijk toegerust gedacht werd met een reinigende kracht, werd vergoddelijkt en werd dan soms pantheïstisch voorgesteld als de wereld reinigend in haren ondergang door het vuur. En zoo zien wij in de oudheid de voorstellingen opkomen, waarvan ook in de Schrift wel sprake komt, wanneer zij het heeft over de beteekenis van groote natuur-catastrophen, die het einde inluiden zullen. De aardbeving wordt soms verklaard uit de voorstelling der aarde, die als een boot op het water zou drijven. En zoo is er vaak de idee van eene instorting des hemels, van nedervallende sterren, der verduistering van zon en maan. En een wereldbrand wordt door vele volken verwacht. En deze wereldbrand zou dan ontstoken worden door een neerploffend hemellichaam. In de Babylonische leer, zoo vertelt reeds Berosus, heerschte de voorstelling van de aarde, die branden zal, wanneer de sterren, die nu verschillende wegen gaan, in de Kreeft te zamen komen. En allerlei phantastische beschouwingen deden in het verre Oosten de ronde, waarin zelfs de gloeiende metaalstroom, die uitvloeit uit de vulkanen, de trekken levert voor de teekening van den ondergang.
Ja, zelfs ook het omgekeerde komt voor, dat eene al vernietigende koude als instrument van een wereldverderf wordt aangekondigd, want „als de wereld oud wordt, zullen de zomers koud worden". En met name in de mythologie der Noordvolken speelde deze voorstelling een grooten rol, omdat zij uit den aard der zaak in de vreeselijke winterkoude een machtigen vijand ontmoetten. En zoo leefde ook de idee eener wereldvernieuwing, waarmede een ongekend geluk de aarde zou vervullen.
En waar nu al deze dingen in de wereld van het heidendom voorkomen en de waarheid bewijzen van Paulus' woord op den Areopagus, dat uit eenen bloede het gansche geslacht der menschen gemaakt werd om op den gëheelen aardbodem te wonen, bescheiden hebbende de tijden tevoren verordend en de bepaling van hunne woning, opdat zij den Heere zouden zoeken of zij Hem immers tasten en vinden mochten, hoewel Hij niet verre is van een iegelijk van ons. Ja, ook in al deze mythologische voorstellingen wordt het openbaar, hoe er eene natuurlijke Godskennis werkt, opdat de menschen niet te verontschuldigen zouden zijn.
En zoo is het dus begrijpelijk, dat in de Heilige Schrift deze natuurlijke gegevens worden opgenomen en in het hooger licht van hetwelk in Gods openbaring in Christus opgaat, een nieuwen zin en eene andere belichting ontvangen. Doch, en daarop leg ik nu in dit verband nadruk, al deze in de oudheid levende mythologische voorstellingen zijn nu ook in de wetenschapsbeschouwingen van onzen tijd niet zeldzaam. Ook de moderne wetenschap spreekt van het wereldeinde. Zoo zegt Prof. Berget in zijn geschrift La v i e et l a m o r t d u g l o b e , Paris, Ernest Flammarion, p. 314, dat de natuur leert, hoe met den ouderdom de krachten verminderen, de circulatie langzamer wordt en de dood intreedt. „Zal", zoo vraagt deze hoogleeraar aan het Oceanographisch Instituut, „de aarde op dezen regel eene uitzondering maken?" En zijn antwoord gewaagt dan van de afkoeling der zon, van vele millioenen jaren warmteverlies, die zouden eindigen met eene verkouding dezer aarde, die haar zouden brengen in eene periode „de la mort finale", van een uiteindelijken dood, omdat de voorwaarden des levens gaan ontbreken. De zon zou dan een soort aarde worden, die ook haren weg gebaand zal vinden door de hemelsche ruimte, terwijl de aarde in haar verkouden staat zich zal blijven wentelen om deze door warmteverlies ingekrompen zon. En zoo spreekt hij van een gestorven aarde, die zich wentelt om eene uitgebluschte zon en hij vraagt, of deze aarde weder leven zal. En dan beroept hij zich op den beroemden natuurkundige Arrhenius, die het antwoord gaf: Zij zal weder leven. Wanneer twee uitgebluschte spheren in de ruimte elkander ontmoeten, zou eene vernieuwing mogelijk zijn. Zoo zou er eent botsing intreden, die zoo geweldig moet zijn, dat daarbij zicli eene warmte ontwikkelen moest van zoo hoogen graad, dat alle materie er voor vervluchtigen zou. Zoo zou èr dus eene vervluchtiging intreden van de kern der ondergegane hemellichamen, die aan een nieuwe blinkende ster het aanzijn geven kon.
Op die wijze zou er dus eene vernieuwing dezer aarde intreden, ,,la résurrection d' un monde", en waarbij het uurwerk der eeuwigheid zijn rondloop zal hebben volbracht". Zie hier een voorbeeld van bespiegeling over het einde dezer aarde in de moderne natuurwetenschap ons gegeven. Zooals de oude wetenschap hare eschatologie bouwde op den grondslag harer speculaties, zoo doet de hedendaagsche eveneens. Allerlei veronderstellingen werden gephantaseerd over eene samenbotsing met andere hemellichamen, over het gloeiend vuur, dat in het hart der aarde woont en den ondergang bereiden moet, wanneer het als in een wereldvulkaan openbaar wordt, waardoor dan een geweldige ommekeer in het aardsche zijn teweeg gebracht worden moet, die als eene vernieuwing gelden kan.
Zoo zien wij, dat het besef van een wereldeinde zich van nature in het menschheidsbewustzijn openbaart en er uit dat algemeene oogpunt tusschen de oudheid en de moderne wereld geen onderscheid is. En bij deze algemeene voorwaarden, die op natuurlijke gronden werden aangenomen, sluit nu Gods Woord aan, doch op bijzondere wijze. In Gods geopenbaarde Woord behoort het wereld-al en menschen te zamen. Gods scheppende daad strekt zich uit van het eerste wereldworden tot de verschijning des menschen, die als beelddrager Gods bestemd is den lof des Scheppers als het hoofd der gansche schepping te verkondigen. Mensch en aarde, aarde en mensch behooren bij elkander, zijn krachtens Gods bestemming onafscheidelijk verbonden.
En daarom laat ons Gods Woord dan ook zien, dat mensch en aarde in die voleinding saam begrepen zijn. En dus is er in Gods Woord ook sprake van eene apokatastasis, van eene wereldvernieuwing, die met den eeuwigen staat der heerlijkheid van Gods uitverkoren volk onlosmakelijk is verbonden, van eene wederbarende daad dus, die zich uitstrekt over hemel en aarde en de vervulling zal blijken van het profetisch woord, waarin Jesaja ons den Heere predikt: ,,Want ziet, Ik schep nieuwe hemelen en eene nieuwe aarde en de vorige dingen zullen niet meer gedacht worden en zullen in het hart niet opkomen." In dat licht spreekt nu ook de Heere Jezus van dien weg, waarop het einde komen zal.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 februari 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van de laatste dingen (3e serie)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 februari 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's