Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De zingende Borg II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De zingende Borg II

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Matth. 26 ï 30—32. En als zij den lofzang gezongen hadden, gingen zij uit naar den Olijfberg. Toen zeide Jezus tot hen: Gij zult allen aan Mij geërgerd worden in dezen nacht: want daar is geschreven: Ik zal den herder slaan en de schapen der kudde zullen verstrooid worden. Maar nadat Ik zal opgestaan zijn, zal Ik u voorgaan naar Galilea.

In den geest zien wij Jezus met de elven, met de elven, wandelen door de straten van Jeruzalem. Hij is de stad uitgegaan; over den Kedron voerde zijn tocht om nu weldra aan te komen bij den Olijfberg. Maar onderweg heeft Hij nog gewichtige dingen gesproken tegen zijne discipelen, die Hem wel volgden maar niet verstonden. Gelukkig, dat Hij hen wel verstond. Ook daarin was lijden voor den Borg. Vriend en metgezel worden ver van Hem weggedaan. Zwaar zou ook deze last op Hem drukken. Van God en menschen gescheiden zou Hij juist God en mensch vereenigen, want Hij is de Middelaar Gods en der menschen.|
Luister nu naar zijn profetisch getuigenis in dien nacht zoo vol van schrik: „Toen zeide Jezus tot hen: Gij zult aan Mij geërgerd worden in dezen nacht, want er is geschreven: Ik zal den herder slaan en de schapen der kudde zullen verstrooid worden".
Maar, zoo vraagt ge: zeide de wet niet, dat ieder den paaschnacht in zijne woning moest blijven? Wij lezen immers: niemand zal uitgaan uit de deur zijns huizes tot aan den morgen (Ex. 12:22). Dit voorschrift betrof het eerste Paschen in den nacht toen de verderfengel alle eerstgeboren zonen der Bgyptenaren sloeg.
Israël moest blijven achter het bloed, gestreken aan de posten der deuren, het bloed van het Paaschlam. Dan mochten zij het lam binnenshuis eten. Zoo is het toch nog. Waar is het in deze wereld veilig? Als gij u terugtrekt achter de wanden van eigen hart zijt gij niet veilig, evenmin wanneer gij uitgaat in de wereld om haar te dienen en zoo bescherming van haar te verkrijgen. Het is nergens veilig binnen- noch buitenshuis, indien wij niet gedekt zijn door het bloed, het bloed des Lams.
Daar treedt het paaschlam voort. Zie, hij keert zich weer om. Zijne discipelen gaat Hij toespreken. Hij zal zijne jongeren als profeet onderwijzen, doch Hij heeft ook in dezen nacht een priesterlijk hart, dat klopt vol van mededoogen voor zijne discipelen. En niet alleen voor Zijne discipelen maar voor de gansche Kerk. die Hij als de Hoogepriester niet zinnebeeldig maar in werkelijkheid op Zijn hart draagt. Zij hebben samen gezongen. Samen wandelen zij. Maar wat zij niet samen kunnen doen is lijden en sterven. Dat moet Jezus alléén doen, wanneer wij Hem aanmerken als Borg. Doch ook is het waar: Zoo iemand achter Mij wil komen, die ver- Ioochene zichzelven, neme zijn kruis op en volge Mij.
Hoe wonderbaar is toch deze Koning, die sterft om Zijne onderdanen in het leven te houden. Met wijsheid wandelt Hij het pad, met liefde vervuld gaat Hij zijn eenzamen weg. Alwetendheid is in Hem want Hij is God te prijzen in der eeuwigheid. En toch niet krachtens Zijne alwetendheid profeteert Hij, doch doordat de heilige Geest Hem den raad des Vaders ontsluit als Borg. Neen, wij kunnen dat alles niet begrijpen, maar mogen het kinderlijk gelooven.
De Vader maakt Hem Zijn raad bekend. Straks zal Hij als een onwetende vragen: Vader, indien het mogelijk is, laat dezen drinkbeker van Mij voorbijgaan, doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt.
maakt Hij toch eigenlijk den discipelen bekend wat nu haast zal geschieden? Zij verstonden het toch niet, namen 't althans niet ter harte. Ik heb ulieden deze dingen gezegd, opdat, wanneer het geschied zal zijn, gij gelooven moogt, dat Ik het ben die tot u spreek.
Zoo zorgde Hij steeds voor de belangen Zijner schapen. Daarin is Hij niet veranderd. Wij hebben een goeden herder, zoowel voor lammeren als schapen is Hij goed. Kent gij Hem? Zijne woorden zijn als balsem voor het gewonde gemoed. Wie Hem kent moet Hem liefhebben. Hij heeft veel arbeid om Zijne kudde behouden in den schaapsstal te brengen. Zeker, maar Hij zal er straks niet één missen, evenmin als des avonds bij het tellen der starren er één ontbreekt. Hij roept ze allen bij name vanwege de grootheid Zijner Krachten. Deze voorkennis nu van den Heere Christus sloot lijden voor Hem in. Het ging door Zijne reine, teergevoelige Middelaarsziel heen, wat Hem te wachten stond van God en menschen. Hij wist hoe de hemel tegen Hem zou woeden, de hel Hem benauwen en de aarde Hem niet meer zou willen dragen.
Wie daar komt, mijn lezer, zal ervaren dat Jezus een algenoegzame Zaligmaker is. Voor dezulken is Hij nu juist gepast en dierbaar, want de hel heeft Hij verslagen, den hemel verzoend en de aarde bevredigd door Zijn bloed. Zóó moeten wij Hem zien en kennen door het geloof, als het Lam dat ter slachting wordt geleid. Gij zult allen aan Mij geërgerd worden in dezen nacht. Kort geleden klonk het van Zijne lippen: Nog twee dagen en de Zoon des menschen zal overgeleverd worden in de handen der zondaren. Nu is het: in dezen nacht. Het uur nadert angstwekkend snel en toch wordt naar het uur verlangd. Hij wordt geperst totdat het zal volbracht zijn. Dan zal de ontspanning komen. Nu is de ure gekomen. Hij teekent het gezichtspunt waaruit Hij zijn lijden en sterven ziet. Dit is een heilige nacht, maar geen stille nacht. Uit den schoot van dezen nacht zal een in bloed gekleurd morgenrood dagen. Het is, zoo merkten wij reeds op, geen stille nacht. Neen, het is een nacht vol ontzetting. Hemel, aarde en hel zijn in beroering. Zulk een nacht was er voor dezen niet geweest en zal er na deze niet meer zijn, het was een eenige dag in de geschiedenis der wereld. Hoe groot en geweldig de dag Zijner toekomst ook zal wezen toch is hij aan dezen dag niet gelijk, omdat het dan zal gaan om Zijne verheerlijking en heden om Zijn versmading en verguizing opdat Hij Jezus zal zijn, Zaligmaker. Het is een nacht van schrik vervuld. De smidse der hel werkt op volle kracht om zijn wapentuig voor den grooten aanval gereed te krijgen. Judas is druk bezig de zaak in orde te maken om Hem over te leveren voor dertig zilverlingen. Het loon des gewaardeerden! De oversten des volks houden raad, wat te doen.
Nu moet Hij worden gegrepen en ter dood veroordeeld. Het is Paschen; zóó oordeelde God. En de menschen werken het uit; de hel moet zijn aandeel vervullen in de schrikkelijke tooneelen van dezen nacht. De eeuwige Vader eischt Zijn heilig kind Jezus op. Hij kan Hem den beker van dit lijden niet besparen. Hij moet door deze engten en diepten heen. Hij moet dezen berg beklimmen, door deze afgronden gaan. Onze ziel bewondert, ons hart heeft vrede. Gezegende God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, wij kunnen Uw doen niet verstaan, maar Gij laat in onze ziel schijnen het lich uwer wondere ontferming, dat Gij deed opgaan in den donkeren nacht onzer verlorenheid.
Jezus is de fakkel des levens als Hij bij walmend fakkellicht zal heengedreven worden naar Jeruzalem, gegrepen in den hof. Hij gaat uit de stad om er straks terug te keeren. Maar toch anders dan Hij ging, want in den hof zal Hij een les leeren die Hij zal opzeggen aan het kruis. Een les waarvan wij zelfs de letters nauwelijks kunnen spellen. Vader, indien het mogelijk is... deze drinkbeker! Die les was zóó zwaar te leeren, dat Hij er bloed bij zou zweeten. Daar versta ik iets van hoe nameloos bang het Hem moet zijn geweest toen de God-verlatenheid Hem in uitzicht werd gesteld. In dezen nacht gaat het bang toe! Ach ja, ieder van Gods kinderen leert nachten kennen van lijden en strijd. Zullen wij roemen door het geloof: de nacht is voorbijgegaan, de dag is aangebroken, dan is ons toch noodig dat wij ingaan in den nacht van Gods oordeel en onze ziel als wordt opgeëischt door den rechter die den schuldige geenszins onschuldig houdt.
Gij zult allen aan Mij geërgerd worden in dezen nacht.
Dat woord geërgerd worden wijst op een struikelblok op onzen weg. Aan zulk een struikelblok op onzen weg stooten wij ons en vallen. Jezus zal den discipel een struikelblok worden, een ergernis, een aanstoot. Doordat het ongeloof hun hart bevangen hield konden zij niet verstaan wat er met Hem ging geschieden en wat Hij ging doen. Zij zullen zich aan Hem ergeren. Jezus is een steen des aanstoots, altijd en overal, tenzij Hij ontmoet wordt in het levende geloof.
De Heere Christus zeide tot Petrus: Ga achter mij satan, want gij zijt mij een aanstoot, een ergernis. Wat had Petrus dan gezegd? Dat zal U geenszins geschieden, zoo had hij opgewonden uitgeroepen, toen Jezus van Zijn aanstaanden dood had getuigd. De menschelijke natuur van den Zaligmaker kon niet anders dan afkeerig staan jegens lijden en dood en nu komt Petrus eigenlijk die natuur prikkelen. Ware de Zaligmaker niet de reine vlekkelooze Jezus geweest ondersteund en vastgehouden door Zijne godheid, dan ware Hij niet staande gebleven in den strijd. Zoo is het eene verzoeking voor Hem als Petrus Hem afmaant, in krasse bewoordingen, van lijden en dood. Petrus is een satan voor Jezus, een wederpartijder, een verzoeker, Hij wordt Hem ten aanstoot. Maar hier lag de zonde bij Petrus. En nu zegt Jezus: in dezen nacht zult gij allen aan Mij geërgerd worden. Hij zou stellen de ergernis van het kruis, waaraan wij ons zeker zullen stooten tenzij genade ons hart beheerscht.
Van de schare lezen wij: Velen wandelden niet meer met Hem. Waarom? omdat Jezus hun had gesproken van de verkiezende vrije genade. Dan vraagt Hij: ergert ulieden dit? De waarheid is ons een struikelblok op ons leugen-pad, voor onze verdorven natuur en vleeschelijke overleggingen.
Zalig, wie aan Hem niet wordt geërgerd, doch Hem aanbidt in de heerlijkheid Zijns Heiligdoms, verwonderd over de ondoorgrondelijke genade in Hem verschenen. De Heere Jezus is een ergernis, zijn kruis een aanstoot. Van nature is het dat altijd. Het is den Jood een ergernis en den Griek een dwaasheid. Wij willen niet door genade zalig worden, door bloed worden gered. Wij zijn afkeerig van den eenigen weg ter zaligheid door God in eeuwige wijsheid en liefde gebaand. Wie wil eten van eens anders tafel, drinken uit eens anders beker, gekleed worden met eens anders kleed? Het snijdende woord treft ons: Tenzij uwe gerechtigheid overvloediger zij dan die der Farizeën en schriftgeleerden, zoo zult gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan.
Petrus zal later schrijven: Hij is den ongehoorzamen geworden een steen des aanstoots en een rots der ergernis (1 Petr. 2 : 7 ).
De discipelen zouden Zijn lijden en kruisdood niet verstaan, den gang van het onkreukbare recht niet vatten en daarom zouden zij zich aan Christus ergeren. Een aanstoot aan Hem nemen. Uit vrees voor eigen leven zouden zij Hem niet durven belijden voor de menschen en zelfs satan gaven zij kwartier. Wel meenden zij te kunnen gaan met Hem in den dood maar het bleek, dat wie zich aangordt zich niet moet beroemen als degene die zich losmaakt. Wie in eigen kracht roemt zal jammerlijk bedrogen uitkomen en een smet werpen op den naam des Heeren. Daarom, weest niet hooggevoelende, maar vreest, want God wederstaat den hoovaardige maar den nederige geeft Hij genade. Ja, het is zoover gekomen, dat zij in het diepst van hun ziel Hem nauwelijks konden vasthouden als den Messias. Wij hoopten, dat Hij was degene die Israël verlossen zoude en boven dit alles is het heden de derde dag. Zoo overlegden de Emmaüsgangers. Het is ongelooflijk en toch waar, dat wij zóó ongeloovig, zóó verblind zijn, dat wij op klaar lichten dag niet zien en wat wij kunnen tasten als een schim beschouwen. Daarom is ons noodig diep te worden vernederd, geen hooge gedachte te koesteren van ons geloof maar te beleven dat in ons niets goeds woont dan hetgeen de Heere erin legt en bewaart. Voor den Heere Jezus was deze ergernis der discipelen lijden, bitter lijden. Tevens doet het ons als tasten de noodzakelijkheid van dit bittere lijden om Borg te kunnen zijn en te boeten ook voor hun ergernis aan het kruis om die door bloed te verzoenen en... te overwinnen.
Hoe vaak ergeren wij ons aan den kruisweg van eigen leven en keuren Gods gangen af. Zingen wij niet: zijn Zijn wegen zuurheid, zijn zij zoetheid, zij zijn enkel goedheid. Maar als Gods wegen voeren door donkere diepten en aan ons vervuld wordt: Mijn Vader, laat Job ten einde toe beproefd worden, dan komt de opstand van ons hart en leert Job dat hij nog zoo vloeken kan, de man van Uz, godvreezende en wijkende van het kwaad. Het Godsbestuur in wereld en lot is ons vleesch een ergernis, ook al verandert het daardoor niet. Alleen onderwerping geeft rust.
Gij zult allen aan Mij geërgerd worden in dezen nacht.
Zalig echter wie aan Hem niet zal geërgerd worden. Want dat is bewijs dat Hij in ons overwon en genade heerscht over de natuur. Die vrucht zal toch deze nacht baren als Christus ingaat in het bangste lijden en de wateren tot aan de ziel zullen komen, ja, de vloedgolf van Gods toorn zal Hem overstroomen.
Luister naar het getuigenis van een der martelaren, een zekere Romanus, die tot zijn beulen zeide, terwijl de vlammen hem lekten en ineen deden krimpen van pijn: zooveel wonden zooveel monden maakt gij mij om vroolijk tot God te zingen. Augustinus verhaalt, dat Crispina vroolijk werd toen ze gevangen werd genomen, toen zij verhoord werd, bij hare veroordeeling tot den dood en toen zij stierf.
De discipelen worden allen aan Hem geërgerd. Johannes en Petrus, Thomas en Filippus. Dit alles ziet de Heere Jezus als een noodzakelijk deel van Zijn borgtochtelijk lijden. Het is van oude tijden voorzegd.
Want er is geschreven: Ik zal den herder slaan en de schapen der kudde zullen verstrooid worden.
Dit woord is ontleend aan den profeet Zacharia. De kern van dit woord mogen wij hier belichten en verklaren tot troost van Gods Kerk, tot heerlijkheid van den Middelaar. Ik de Heere, zal met het zwaard der gerechtigheid mijnen herder, den man die mijn metgezel is, slaan en de schapen der kudde zullen verstrooid worden. Zóó staat er geschreven. En wat uit Gods lippen is gegaan blijft vast en onverbroken. Maar als ze dan zóó gewaarschuwd worden, zullen ze nu niet zeggen: neen, dat zal nooit gebeuren? Ach, door blindheid en hoogmoed gelooven ze Gods Waarheid niet, en zoo zal juist de waarheid van Zijn Woord zegevieren, óók door de zonde der Zijnen heen. Hier is de verborgen raadslag des Eeuwigen en de schuld der menschen. De Schrift kan niet worden gebroken, omdat zij Gods waarheid is.
Jezus ziet wat de menschen Hem aandoen in hooger licht, in het licht van Gods raad en het welbehagen "des Vaders. Wij denken aan David in zijn lijdensgang toen hij vluchtte voor Absalom. Gij weet wel, dat Simei' kwam van Bachurim en David vloekte. Als een der helden van David hem wil dooden verbiedt de man naar God hart het en zegt: Laat Simei' vloeken, want God zegt: vloek David. Wij kunnen zoo geweldig druk zijn met de tweede oorzaken en niet opklimmen tot de eerste oorzaak, de allesbesturende en regeerende wil Gods. En toch, dan pas zien wij de dingen in het rechte licht. En onderwerping geeft rust. Hij is toch de God der geesten van alle vleesch.
Jezus doorziet het rechtsgeding in zijn eeuwigen achtergrond. Neen, daarmede is de schuld der menschen, de haat der vijanden, het ongeloof der discipelen niet verschoond maar verschijnt voor den lijder in hooger licht. Hij is geen martelaar zijns ondanks, doch het zwaard Gods ontwaakt tegen Hem ook door middel der menschen. Ik zal den herder slaan. Ik, de Vader. Immers de wraakvorderende gerechtigheid eischt deze borgtocht. Jezus is in rechterlijken zin plaatsbekleeder der zijnen. Hij is de borg van genoegdoening. Hij is het vloekdragende Lam. Waarlijk, de Vader heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanloopen; de straf die ons dan vrede aanbrengt was op Hem en door Zijne striemen is ons genezing geworden.
Ik zal den herder slaan. Den herder, den eenigen herder, den oppersten herder én den oversten herder der schapen. Versta ik het dus goed. dat de herder, die niets misdeed, zonde is gemaakt voor Zijne schapen die alles hadden misdaan. Ja, zoo is het. Ik zal den herder slaan. Ik, de eeuwige rechter, die van mijn recht geen afstand doe. Ik zal Hem ten toon stellen in Zijn bloed. Ik zal Hem slaan. Slaan, dat is dooden. Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons. Maar zullen wij daarvan de vruchten plukken, of wilt gij, zullen wij deel hebben aan die borgtocht dan is ons noodig te weten en te beleven wat wij verdiend hebben. Het is niet moeilijk te zeggen met de lippen: ik heb den eeuwigen dood verdiend; ik ben waardig in de hel te worden geworpen, maar het te beleven is iets anders. Ons is noodig te weten, bevindelijk te weten, hoe groot onze zonde en ellende zij. Wij moeten leeren den vloek te aanvaarden, den rechter te voet te vallen.
Slaan moet de rechtvaardige God, thuis zoeken de misdaad der menschen aan dezen Rechtvaardige die met de overtreders wordt gesteld. Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet om dat te doen. Hij moet voor voldoening zorgen, wedergeven hetgeen Hij niet had geroofd. Slaan moet de rechtvaardige God. Hiervan leeren wij iets verstaan als de Heilige Geest ons ontdekt aan zonde en schuld. De Heere kan de zonde niet door de vingers zien, maar moet ze straffen, omdat zij Hem beleedigen en aantasten in Zijne eere. Een ander geslagen voor mij, voor mij, die den dood had verdiend.
Ik zal den herder slaan. Het slaan der menschen was niet het ergste, maar het slaan des Vaders. Wat bewoog U toch Hem te slaan? Waarom hebt Gij u laten slaan? Alzoo is geweest het welbehagen Gods.
Ik zal den herder slaan. In dat woord herder ligt een wondere bekoring altijd weer. De gansche zorg voor Zijne Kudde wordt erin vertolkt. Hij voedt en weidt zijne schapen. Hij drenkt de kudde en legert haar op den middag als de zon brandt en hare loodrechte verzengende stralen neerschiet als gloeiende pijlen.
Hij stelt zijn leven voor de schapen. Ja, sterft voor hen opdat zij zouden leven.
En de schapen der kudde zullen verstrooid worden.
Zullen zij verstrooid worden omdat de herder wordt geslagen? Neen, zóó is het niet. Maar omdat zij zich ergeren aan den herder die geslagen wordt. Zij verstonden niet, dat hierin nu juist hun behoud lag. Daarvan zullenzij toch getuigen zijn; van Christus en dien gekruist. Hij vergadert door Woord en Geest dezulken, die als beenderen verstrooid liggen aan den mond des grafs.
Zij zijn verstrooid door de tuchiging des Heeren om hunne zonde. Want als Zijne kinderen zijne zuivere wet verlaten worden zij bezocht met de roede en gestraft met plagen, maar Zijne goedertierenheid zal Hij toch van hen niet wegnemen noch feilen in Zijne trouw. Zij zullen hem allen verlaten en dan zijn ze ook gescheiden van elkander. Want er is geen eenheid der schapen dan in gemeenschap met den herder. „Alleen die eenheid brengt heil aan, welke de schapen onder den herdersstaf van Christus aan elkander verbindt ". Zoo merkt Calvijn terecht op.
Alleen in Christus is er eenheid in de verscheidenheid, buiten hem verdeeldheid en liefdeloosheid.
Verstrooide schapen ten dage der wolk en der donkerheid. Bij een onweer wanneer de kudde wordt uiteengeslagen verspreiden zij zich naar alle zijden. Maar de Heere zal Zijne verspreide schapen bijeenvergaderen en hen opzoeken gelijk een herder betaamt. Wanneer wij nu den lijdenden Borg gadeslaan in dezen nacht kan het niet anders of wij buigen in verwondering het hoofd en fluisteren: Hoe lief hebt Gij uwe schapen gehad! Geslagen door Uwen Vader, die wraakvorderend tegenover U gaat staan om der kudde wil.
Verder reikt de blik van onzen herder dan den hof en het kruis. Maar als Ik zal opgestaan zijn, zoo zal Ik u voorgaan naar Galilea.
Hij ziet in het verschiet het licht opgaan in de verrijzenis ten derden dage. Dit is een staf tot stut en steun in dagen van droefheid en lijden. Het zal niet lang duren en dan daagt de morgen na den nacht. Wel worden de schapen verstrooid maar het blijven toch Zijne schapen, die Hij zeker zal opzoeken, omdat Hij de trouwe herder is.
Vele zijn de tegenspoeden des rechtvaardigen, maar uit die alle redt hem de Heere. Jezus mag over de zee van angsten heenzien.
Galilea zal de plaats der bijeenkomst zijn; het land der hereeniging en des wederziens in overwinnaarsheerlijkheid.
Hij is voorgegaan naar Galilea, nadat Hij in Jeruzalem den Zijnen was verschenen om na veertig dagen weder te keeren naar den Olijfberg en op te varen ten hemel.
Hij is waarlijk opgestaan; heeft den dood overwonnen. Wanneer wij thans Hem mogen volgen in Zijn lijden doen wij het met de wetenschap dat Hij leeft in eeuwigheid en de heerlijkheid die Hij bij den Vader had eer de wereld was nu Zijn deel is. Wij zullen hem zien gelijk Hij is. Door lijden tot heerlijkheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 maart 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De zingende Borg II

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 maart 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's