Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gelijk het volk alzoo de priester

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gelijk het volk alzoo de priester

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het spijt mij, maar Ds. Timmer noopt mij nog eens de aandacht te vestigen op zijn pogen om den Gereformeerden Bond nog weer in het lood te zetten. Jammer, dat hij van het fundament niet rept en al maar in de hoogte bezig is te werken verre boven zijn hoofd. De vorige maal had hij het over de predikanten-recruteering. W i j hebben toen gehoord, hoe hij meent zijn best gedaan te hebben, terwijl hij moest erkennen, dat het zoo „dierbaar" vaak aangeprezen werk op letterlijk niets was uitgeloopen. Wij hebben naar aanleiding daarvan, dat herinneren zich onze lezers, er op gewezen, dat wij de mislukking van dat alles in het geheel niet aan Ds. Timmer en zijne medeleden behoeven te wijten, want die mislukking is het noodzakelijk gevolg daarvan, dat deze methode met Gods Woord in strijd is en eigenlijk eene poging is om den Heere het werk, dat Hij zichzelven heeft voorbehouden, uit de hand te nemen. De eenige Zender van de ware Dienaren des Woords is en kan alleen de Heere zelve zijn. En als de Heere iemand zendt, dan opent Hij ook zelve eiken weg, die geopend moet worden. Het Woord zegt: „Hij, die roept, is getrouw, die het ook doen zal".
De groote fout bij dit werk is, dat het uitgaat van de volkomen miskenning van hetgeen het ambt wezenlijk is. Dus ligt het voor de hand, dat een werk, dat het ambt met een baantje gelijk stelt, op teleurstelling moet uitloopen. Doch het deed mij waarlijk leed: Ds. Timmer was dus met zijne schuldbekentenis niet waar hij moest wezen. Maar dat neemt niet weg. zijne klachten waren in zoover gegrond, dat er van de groote bedragen, die op deze wijze van onze overigens meestal eenvoudige, weinig kapitaal krachtige menschen na veel bedelen verkregen werden, niet veel is terecht gekomen. Dit was dan ook altijd ons bezwaar, dat ik voor mijn oogen moest zien, dat een collecte, dit uit vaak kleine bedragen en niet uit weelde samengecollecteerd werden, besteed werd aan menschen, waarvan het voor mij vast stond, dat zij misten, vaak op in het oog vallende wijze, hetgeen voor het ambt onmisbaar moet geacht. Ik laat nog daar, dat verreweg het grootste gedeelte uit het oogpunt van verstandelijke capaciteiten beneden de limiet was van het onafwijsbaar gemiddeld noodige. Wat mij bij zeer velen getroffen heeft, dat was het gemis van alle waarachtige belangstelling niet slechts op wetenschappelijk gebied, maar vooral op geestelijk gebied. Het spreekt vanzelf, dat onder de groote massa studenten, die ik onder mijn gehoor gehad heb, ik de enkele gereformeerde jongelui, die er onder waren, met een zekere mate van zorg naging. En dan heeft het mij vaak bedroefd te moeten opmerken, dat juist die menschen, die uit het bondsfonds gesteund werden, niet slechts dikwijls tot de minst begaafden behoorden, maar ook tot hen, die verre achterstonden zelfs bij ethische of moderne jongelui, als het aankwam op ware levensernst.
Ik heb natuurlijk wel begrepen, dat iemand nu wel misschien intellectueel niet bij macht kon zijn de moeilijke vakken grondig te bestudeeren, die ik te behandelen had en daarom toch nog wel geschikt kon zijn om op eene kleine gemeente een goede dienaar des Woords te wezen, als hij maar een man was, die God vreesde. En ik heb er soms nog genoegen in. als ik zulke oude vrienden ontmoet, die beter den Catechismus kenden dan de moeilijke philosophie, en die nu nog met zegen werkzaam zijn. Maar omgekeerd heb ik mij wel eens geërgerd aan heeren, die ook wezenlijk niets beteekenen, het geld trouw op kwamen halen van den Bond, maar de Bondscollege's, daar hadden zij geen belangstelling en geen tijd voor. Sommigen waanden zich veel te hoog en te voornaam en misschien wel te geleerd om die oude dogmatische problemen te bestudeeren. Barth en Brunner, neen maar, dat was nog eens wat! Van den Bond was alleen het geld goed. Welnu, de ervaring heeft mijn oordeel, waarover de Heeren zoo verbolgen waren, bevestigd. Er is van al die Bondsheeren buitengewoon weinig terecht gekomen. Verreweg het grootste gedeelte is een ramp voor de gemeenten, waar zij zijn aangerecommandeerd. Na wat er af en toe van bekend is geworden, behoeft dit geene illustratie. Maar het spreekt vanzelf, wie nadenkt kan dit niet aan Ds. Timmer of wie ook wijten. De fout ligt bij het systeem. En wat wel een fout was van de Heeren? Dat wilden zij juist niet inzien, want die fout hing met de heele methode en ook met het verloop van den Bond zeiven saam.
Maar genoeg, ik wijs op deze dingen, omdat nu Ds. Timmer weer wijst op eene zaak, die wel op zichzelf juist is, maar die hij blijkbaar ook niet goed begrijpt. Hij houdt nu eene heele beschouwing daarover, dat wij professoren noodig zijn en die niet hebben! En nu doet het mij weer leed, dat zooals ik er de vorige maal met de Schrift in de hand op heb moeten wijzen, dat onze goede Broeder Timmer geheel voorbij zag wat daarvoor van Gods zijde noodig is, dit nog des te meer geldt voor hetgeen hij nu ter sprake brengt. Doch zie hier zijn eigen woorden, zooals die verschenen zijn in D e W a a r h e i d s v r i e n d:

WAT O N Z E GEREFORMEERDE BOND DOEN KAN?

Jaren geleden wees ik in ons blad eens op het droeve feit, dat onze Gereformeerde groep op het oogenblik niet één doctor in de theologie bezit. De Modernen en de Ethischen en de Confessioneelen hebben ze wel, maar de Gereformeerde Bond heeft ze niet.
Prof. dr. J. Severijn is bij mijn weten op het oogenblik de eenige doctor in de theologie in onze groep.
Hoe droevig dit feit is, zal duidelijk worden aan ieder, die eens gaat denken over de hoogleeraarsbenoemingen. We hebben op 't oogenblik nog maar één hoogleeraar van onze groep: prof. Severijn aan de Hoogeschool te Utrecht. Ook deze is echter sterfelijk. We hopen, dat God de Heere hem nog lang sparen zal. Maar de mogelijkheid zou zich toch kunnen voordoen, dat we er in 't geheel geen meer hadden. Ge weet, dat de hoogleeraren benoemd worden door den Minister van Onderwijs. Aan die benoemingen zit meestal een politiek reukje. Maar zelfs voor het geval, dat de politieke constellatie ons mee is, staat het er uiterst droevig met ons voor. We moeten eenvoudig zeggen, dat we geen mannen hebben, die voor professor in aanmerking kunnen komen. Niet één man.
Hoe komt dat? hoor ik u vragen. Zijn dan de predikanten van den Gereformeerden Bond allemaal domooren en beschikken de andere groepen over de geniale mannen?
Zóó staat het toch ook weer niet.
Wij gelooven. dat er best eenige mannen zijn te vinden geweest, die de capaciteiten hebben gehad om den doctorstitel te behalen. Men behoeft ook ineens niet een professor van naam te wezen. Een bekwame jonge doctor in de godgeleerdheid zou toch ook wel in staat wezen om zich in de stof in te werken.
Een van de oorzaken, die dezen droeven toestand in 't leven hebben geroepen, is zeker het tekort aan predikanten van Gereformeerd beginsel. Het is vaak gebeurd, dat de candidaten reeds werden aangezocht om zich te laten beroepen, voordat zelfs het proponentsexamen was afgelegd. Was men eenmaal geslaagd voor proponentsexamen, dan was de verleiding wel erg groot om in de pastorie te gaan. Sommigen deden dit met het stellige voornemen om in hun eerste gemeente ook nog doctoraal examen te doen of een dissertatie te schrijven. Maar eenmaal in de bediening, bleek er helaas weinig of geen tijd voor te wezen.
De toekomstige predikantsvrouwen zijn ook al niet vrij te pleiten van schuld. Men begeerde in het huwelijk te treden.
Zoo zouden we kunnen voortgaan. Ér zijn nog wel meer oorzaken te noemen.
Laat ons Gereformeerde volk het dus goed bedenken, dat we bij de aanstaande eventueele hoogleeraarsbenoemingen niet meer zoo hoog van den toren hebben te blazen. W e hebben te zwijgen.
Hier ligt een dure roeping voor onze jonge theologen, die studeeren kunnen. Het feit, dat het aantal vacatures nu niet meer zoo groot is, kan nu misschien er toe bijdragen om éérst het doctoraal examen te doen, eer men de pastorie ingaat.
n het is de taak van den Gereformeerden Bond, om jonge mannen, die daarvoor de bekwaamheid hebben, doch wien het aan middelen ontbreekt, financieel te steunen.
Ik weet het, dat onze Penningmeester niets liever zou doen dan om de gelden op zulk een wijze productief te maken.

Het doet mij leed, maar in deze beschouwing blijkt nu weer de goedmoedige naieveteit, waarmede Ds. Timmer de wereld beschouwt. Hij heeft blijkbaar geen besef van de eischen, die de beoefening der wetenschap stelt aan den man, die er zich aan wijden zal. Hij ziet heelemaal niet in, dat iemand, wat men noemt, uitstekend kan leeren, terwijl hij toch voor hoogere studie waarlijk daarom ongeschikt kan zijn, omdat daarbij niet alleen een goed memorie, maar vooral aan eigen initiatief en aan een critisch inzicht behoefte is. Het is er precies mede als met een goed dienaar des Woords. Ik heb in mijne jeugd iemand gekend, die een zoo geweldig geheugen had, dat hij een heel boek over de kerkgeschiedenis te met van buiten kende en kon opzeggen. Maar toen hij zijn voorstel zou doen, kon hij geen preek waarlijk maken. Dus kocht hij een stuiverspreek, schreef die over om haar in te dienen, leerde de stuiverspreek van buiten en draaide die van den preekstoel af.
Zoo gaat het nu met de wetenschappelijke studie vaak precies zoo. Er zijn menschen, heel geschikt om wat van buiten te leeren, maar absoluut ongeschikt om zelve en dan wel zelfstandig te denken en een eigen gefundeerd oordeel zich te vormen.
Nu zijn er natuurlijk wel zulke menschen, maar in de eerste plaats zijn er geen groot getal. W i e in deze dingen geen vreemdeling is, weet, dat in alle faculteiten zonder onderscheid dat aantal slechts gering is. En wie in ons kerkelijk leven thuis is, die weet ook, dat, dank zij de geestelijke ontwikkeling, dit percentage onder de theologen nog geringer is dan ergens elders. In de laatste 40 jaren is het intellectueel gehalte bovendien nog gedaald, zoodat de heele Nederlandsche theologie, zoowel bij de modernen als bij de ethischen staat op lager peil dan vroeger. En bij de Gereformeerden is het ook al niet veel beter, ondanks Vrije Universiteit, Theologische Scholen te Kampen, te Apeldoorn, om dan van Rotterdam's Theologische School der Geref. gemeenten te zwijgen. Het wezenlijke wetenschappelijk gehalte is niet toegenomen, ook al promoveert er af en toe eens iemand.
Maar het bedroevendst is de! toestand bij de Hervormden! Als bij een groot aantal studenten er gemiddeld eens per jaar één enkel man promoveert, heb ik ruim gerekend. En dan beteekent dit toch nog volstrekt niet, dat er dan in eiken promovendus een professor schuilt. Doch als wij dan naar de Hervormd Gereformeerde groep zien, dan blijkt het dat daaronder nog van veel grooter schaarschte sprake is. Van een witte raaf gesproken! Waaruit is dit veege ververschijnsel te verklaren? Niet uit eenigen grond, door Br. Timmer aangegeven. Wat ons ontbreekt, dat zijn geen menschen, zooals hij meent, dat wij behoeven. Als wij nog verder teleurgesteld willen worden, dan moet men luisteren naar Ds. Timmer's raad. Eerlijk gezegd, ik had van Ds. Timmer dan toch nog een geestelijk dieper inzicht verwacht! Dat wij voor zulk een zaak menschen noodig hebben, die waarlijk God vreezen, die waarlijk een ander licht hebben dan alleen in ons natuurlijk verstand gegeven is, dat schijnt Ds. Timmer niet te begrijpen.
Of wij al iemand hebben, die eene dissertatie schrijft, die promoveert en hij mist de gave van het zelfstandig inzicht, dan zal ons zulk een gepromoveerde niet baten. En al had hij dat dan wel en hij was geen veranderd man, om het eenvoudig te zeggen, dan zou zulk een professor een groot nadeel zijn voor het Gereformeerde volk. Dan heb ik voor mij nog veel liever een moderne of een ethische professor, dan iemand, die voor Gereformeerd moet doorgaan en in zijn hart een Pelagiaan of een humanistisch dialectius is. Hierbij kan men ook zeggen: „Het bederf van het beste is het slechtste".
En daarom ik hoop niet, dat onze menschen luisteren naar deze oppervlakkige phrasen van den naieven en goedmoedigen Ds. Timmer, want het is alles niet zoo eenvoudig als hij meent. Als het waar is, dat om waarlijk een bekwaam dienaar des Woords te zijn, de knapste nog te kort komt, wat moeten wij dan van zulke professoren zeggen als Ds. Timmer verwacht te zullen verwerven door den Gereformeerden Bond! Heel deze methode is evenzeer tot mislukking gedoemd als de dominees-recruteering, waarvan hij zelve heeft bekend, dat zij mislukt is en uitgeloopen niet bepaald op een zegen voor de Kerk.
Dit is een misverstand van Ds. Timmer. Ik zal er nog dit aan toevoegen: Dit heele Bondsbestuur heeft nooit een professor gewaardeerd. Als zij er een hadden, hebben zij hem verguisd. Ik zeg dit niet, omdat ik mij zeiven hier beklaag. Maar ik zeg het, mij herinnerend, hoe wijlen mijn Collega van Leeuwen kort voor zijn afsterven, de laatste maal dat ik hem sprak, eigenlijk met verbittering in zijne ziel zich uitliet over de wijze, waarop dat Bondsbestuur in zijn machtsbesef over die paar fondsen, die zij zeiven niet betaalden, doch alleen maar bij elkander bedelden, zich in grenzelooze laatdunkendheid gedroeg tegenover ieder, die intellectueel ook maar iets hooger
Daarom zeg ik tot ons Hervormd Gereformeerde volk: luister naar dit Woord des Heeren ook in deze zaak. Jesaja zegt het aldus: ,,Ziet, de Heere maakt het land ledig en Hij maakt het woest en Hij keert deszelfs gestaltenis om en Hij verstrooit Zijne inwoners. En gelijk het volk, alzoo zal de priester wezen.
Het is beter den Heere te bidden, dat Hij arbeiders zende in Zijn wijngaard. Dat geldt ook de priesters der wetenschap. De Heere weet wat wij behoeven en Hij alleen kan het ons bereiden. En daarom moeten wij het van Hem verwachten. Maar ik stem toe: dit te leeren is moeilijker niet alleen, maar ook nog iets anders dan zich te verbeelden, dat wij de menschen wel kunnen aanwerven.
Wij zullen — en dat mogen onze kerkeraden ook bedenken bij eene beroeping — uit des Heeren hand de menschen moeten ontvangen, die wij behoeven. Indien wij dat weer leeren. zal Hij onze nooddruft tot heerlijkheid vervullen. Des Heeren beloften zijn gewis. Doch het geestelijk leven is zoo ingezonken, dat daarvan nauwelijks meer wordt beseft.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 maart 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Gelijk het volk alzoo de priester

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 maart 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's