Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een heilig subjectivisme aanbevolen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een heilig subjectivisme aanbevolen

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Er gaat in onzen tijd allerlei wind van leer blazen over de gem
eente. En het ligt voor de hand, dat de tijdgeest zich daarin niet onbetuigd laat. Soms krijgt men den indruk, dat velen er argeloos en zonder dat zij er zeiven besef van hebben, in worden meegesleurd. Het Barthianisme heeft een nadeeligen invloed op menschen, die overigens misschien meer over Barth hebben gehoord, dan dat zij er zeiven van gelezen hebben. De ervaringen, die wij hebben opgedaan met de eigenaardige verbondsleer, die losgemaakt van de verkiezing, een Remonstrantschen vorm aannam door een soort van algemeene verzoening voor gedoopte menschen in te voeren, wijzen uit, hoe allengskens in de kringen, die zich nog onder de schutse der Belijdenis veilig waanden, verkeerde leeringen zijn doorgedrongen. De ervaring heeft wel geleerd, dat het niet in dank wordt afgenomen, als men voor de afglijdingen waarschuwt. Maar wij gelooven toch, dat het onder dat alles van het grootste belang is de wacht bij de beginselen te betrekken. Dit na te laten, als wij de afdoling haar schadelijke inwerking zien voltrekken, zou verraad beteekenen aan de door God den Heere ons in Zijn Woord geopenbaarde beginselen. Daarbij komt, dat wij van meening zijn, dat bij dergelijke verkeerde invloeden ook gebrek aan genoegzaam diepe kennis der beginselen soms een rol speelt, al is ons ook daarbij gebleken. dat eigenwijsheid den menschen ook parten spelen kan. Zoo is het mij overkomen, dat ik een scribent, die op zeer hoogen en stelligen toon over zeer bekwame, scherpzinnige godgeleerden, zonder ze ooit gelezen te hebben, een zeer ongunstig oordeel velde, vriendschappelijk in onderhandsch schrijven tot voorzichtigheid maande. De dank, dien ik daarvoor oogstte, bestond in nog hooghartiger oordeelen, die in scheldpartijen op Gods kinderen verliepen.
Zulke ervaringen zouden ons kunnen afschrikken om voor afdwalingen te waarschuwen, want het schijnt, dat de menschen dit als iets persoonlijks opvatten, terwijl zij blijkbaar niet kunnen begrijpen, dat er toch ook, afgezien van personen, eene roeping zijn kan om voor Gods waarheid in het strijdperk te treden, als de eere Gods in het gedrang wordt gebracht Doch hoe dit nu ook moge zijn, ik geloof, dat ook de liefde tot de Kerk, welker leden wij zijn, de belangen van het volk, waaruit wij geboren werden, een prikkel moeten wezen om voor de waarheid des Woords ons op de bres te stellen. Dat heeft met personen niets te maken. Deze staan er geheel buiten. Ten slotte is het alleen het pleit voor de waafheid, waarover en waarom de strijd gaat.
Zoo heb ik nu voor mij D e V a a n d r a g e r van den len Maart j.1., waarin ik een stuk aantrof, waarvan ik niet weet, wie er de schrijver van is. Deze is dus voor mij geheel uitgeschakeld, als ik op het beginsel eener dwaling wijs, die in dat stuk wordt ter sprake gebracht. In mijne waarschuwing kan dus niets persoonlijks schuilen, daar ik den schrijver absoluut niet ken. Hij kan een vriend en ook een groote tegenstander van mij zijn. Doch dit staat er geheel buiten, kan in de gegeven omstandigheden geen factor in mijne critiek wezen.
Ik vond in de bovengenoemde V a a n d r a g e r , het blad van onzen Jongelingsbond, een stuk onder den titel Uit eigen kring. Die eigen kring breidt zich verre uit tot Rondom de afscheiding van 1834. In dat stuk wordt eene bespreking gewijd aan H. J. Büdding (1810—1870). Over het geheel, wat de historische stof betreft, volstrekt niet onverdienstelijk, voor onze Jongelingen zeker lezenswaardig. Alleen maar er zijn eenige punten in, die mijne aandacht trokken en eenige vragen bij mij deden opkomen met name met betrekking tot de beoordeeling van Budding's leer, zooals deze door den schrijver van het artikel wordt gecritiseerd.
Ik wil gaarne gelooven, dat Büdding een man van zijn tijd was. Wij zijn allen kinderen onzes tijds. En dus dragen wij ook allen de merkteekenen ervan. En men kan over niemand een rechtvaardig en eerlijk oordeel vellen, als wij dit uit het oog verliezen. En daar de tijdgeest steeds ook verkeerde kiemen in zich draagt, kan van ons allen tot op zekere hoogte gezegd worden, dat wij de fouten van onze eeuw ook zeiven meer of minder scherp belijnd dragen. Zoo kan het waar zijn, dat Büdding ons de fouten der 18e eeuw scherp voor oogen stelt, al kan ik ook anderzijds betwijfelen, of dit vonnis juist is. Want de fout van de 18e eeuw is het in haar ontwakende rationalisme. En ik geloof niet, dat Büdding daarvan de kenteekenen draagt, evenmin als ik geloof, dat de Gereformeerde gezindheid er heden ten dage de kenmerken van draagt. Ons schaadt het materialisme van den Marxistischen geest, die eene blazing is van den antichrist. Doch dit nu daargelaten, geloof ik niet, dat Büdding zich aan eene, zooals men het gewoonlijk karakteriseert, aan eene „Aufklärung" bezondigd heeft.
Zooals ik zeg, ik laat dit voor wat het is, om er alleen aandacht op te vestigen, dat de schrijver van Büdding zegt: „Als de 18e eeuwsche „oude schrijvers" kent hij geen onvoorwaardelijke beloften des Verbonds meer." Toen ik dat las, dacht ik onwillekeurig gunstiger over Büdding dan zijn criticus, wiens oordeel, naar het mij voorkomt, niet geheel rechtvaardig is. Er zijn ongetwijfeld 18e eeuwsche schrijvers, die uit leerstellig oogpunt verwerpelijk zijn, Maar het gaat toch niet aan zulk een oordeel nu zoo te generaliseeren, alsof er nu in de 18e eeuw geen enkele goed Gereformeerde theoloog meer over was. Er zijn ook toen, hoewel de tijdgeest steeds ongunstiger werd en zich onder den invloed van Cartesianisme en Spinosisme de vroegste loten van het latere liberalisme en modernisme ontwikkelden, aan de Kerk in deze landen ook nog Godvreezende en bekwame mannen door den Heere toebereid. En dat zij verwekt waren, is de oorzaak geweest, dat zelfs in de dagen der revolutie er nog een overblijfsel te vinden was, dat geestelijk teerde op de geschriften van deze mannen. Men mag hen ook niet verwijten, dat zij niet uit het verbond leefden. Dat deden zij zeker en gewis, maar dan op eene andere wijze dan daarmede in onze dagen wordt gesold.
Die schrijver uit D e V a a n d r a g e r maakt er hun een verwijt van, dat „zij geen onvoorwaardelijke beloften des Verbonds meer kennen". Ook dat is niet juist, de goede oude schrijvers uit de 18e eeuw hielden aan de verkiezing vast en leefden er uit en zij wisten, dat eene voorwaardelijke verkiezing leiden moest tot verwerping van den Middelaar, zooals de geschiedenis van het Remonstrantisme geleerd heeft. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat de ongereformeerde schrijvers geen verkeerde dingen geleerd hebben. Ook toen waren niet allen, die gereformeerd heetten en zich als zoodanig aandienden, gezond in de leer.
Maar genoeg hiervan. Deze zelfde schrijver heeft zeker recht, als hij voor verkeerde ziekelijke afwijkingen ook de hedendaagsche Gereformeerden aansprakelijk stelt. „Er is", 200 zegt hij, ,,ook schuld bij de Geref. richting, die geen gezond reformatorisch geluid laat hooren. Kerkelijk en theologisch ontbreekt de vaste koers." Dat is zeker juist. En het is ook juist, dat „noodig is, dat wij ons bezinnen op de oorspronkelijke reformatorische beginselen". Wij hebben er zelf steeds voor gepleit. God geve, dat er in dat opzicht eene opleving geboren worde!
Alleen maar, er kunnen remedies aan de hand worden gedaan, erger dan de kwaal. Zeer bedenkelijk komt mij daarom het advies voor, dat deze schrijver onzen jongen menschen geeft door hen op te wekken ,,theologisch te breken met het subjectivisme, waarbij iedere ziel afzonderlijk voor de wet Gods gesteld wordt en een afzonderlijke belofte van genade moet ontvangen in het hart". Ik zal niet ontkennen, dat er ziekelijke narigheden kunnen zijn, maar afgezien daarvan, is er toch in dit advies een en ander niet geheel aannemelijk. Het verraadt een onjuist inzicht, zoowel met betrekking tot onze psychologische structuur, als met betrekking tot hetgeen Gods Woord ons leert.
Wat het eerste aangaat, wordt voorbijgezien, dat de mensch naar den beelde Gods geschapen, wel is waar tot het menschelijk geslacht als geheel beschouwd, behoort, maar dat toch in de eerste plaats van hem geldt, dat hij als individueel mensch om zoo te zeggen een schepsel Gods apart is. De apostel zegt ( Joh. 1 : 4 ) : ,,het leven was het licht der menschen". Der menschen individueel, al verhindert ons dat niet van een menschheidsbewustzijn in socialen zin te spreken. Ten slotte is dit het onloochenbare feit, dat heel het wereldbeeld verschijnt in het bewustzijn van den individu. Wij kennen alleen zeiven de wereld en al wat daarin is in ons eigen bewustzijn, waar wij nimmer buiten treden kunnen, al stelt zich heel de wereld als buiten ons aan ons voor. Dat geschiedt dus altijd in ons zeiven, volstrekt alleen in ons zielkundig bestaan. Het ligt dus voor de hand, dat het subject met zijn bewustzijn en kenvermogen de eerste in dit alles is. Dit kan niemand ontkennen, geldt voor ons leven te midden der wereld, maar geldt ook het godsdienstig leven. Daarin is dus wat de schrijver in D e V a a n d r a g e r „het subjectivisme" noemt het eerste. Van daaruit kan alleen hetgeen wij dan het zoogenaamde objectieve noemen, worden benaderd.
Ik zal dit schriftuurlijk nu met betrekking tot de opmerking in D e V a a n d r a g e r belichten. In hetzelfde le hoofdstuk van het Johannes-Evangelie staat geschreven: „het licht schijnt in de duisternis." Dit is dan het objectief gegevene. Maar de duisternis heeft het niet begrepen. Indien het daarbij gebleven ware, zou dat licht te vergeefs schijnen. Doch dit is niet zoo. Hoewel de duisternis het niet begrijpt, terwijl Hij zelfs gekomen is tot het zijne, dus voor dat „zijne" als objectief gegeven staat, ook de zijnen hebben Hem niet aangenomen. Doch de Schrift laat ons zien, dat dit niet in absoluten zin is bedoeld, alsof er niet één zou zijn, die Hem aanneemt. Integendeel, moge dit de groote massa gelden, er zijn anderen onder haar. Daarom volgt daar: „Maar zoovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden". Dat geldt dus een door de individuen afzonderlijke aanneming van de objectief in Christus verschenen goederen des heils. En dat wordt dan nog nader uitgelegd, als de Schrift ons leert, hoe zij tot die aanneming kwamen van die objectief verschenen en aangeboden heilsgoederen. „Die uit God geboren zijn", dus zij ontvangen dit kindschap Gods door wedergeboorte. Dat is toch zeker een strikt in het subject zich voltrekkend, levendmakende daad Gods. En deze is de voorwaarde voor een aanvaarden van al het objectief geboden heil. En nu is het waar: alle heilsgoederen zijn er als het licht, dat in de duisternis schijnt. Maar niemand kan er levendmakende kennis aan ontvangen, niemand kan er in deelen, zonder dat er in zijn individueel leven, zonder dat er, om in de taal van D e V a a n d r a g e r te blijven, in het subject eene omzetting plaats grijpt. Zonder dat eerste absoluut noodzakelijke is er geen genieting van het heil, want er is geen kindschap Gods zonder geboorte. Eerst als er een wedergeboren ik is „op den bodem en in verband met het genadeverbond", kan er van geloofsverzekerdheid sprake komen. Dat is dan ook zeker niet anders door Prof. v. Leeuwen bedoeld.
Wanneer dan ook de schrijver in D e V a a n d r a g e r beweert, dat wij moeten breken „met het subjectivisme, waarbij iedere ziel afzonderlijk voor de wet Gods gesteld wordt", dan is dat een zeer bedenkelijke stelling, want ten slotte moet ieder afzonderlijk voor de wet Gods gesteld en door de wet Gods geoordeeld worden. Ja, wij moeten alleen voor God verschijnen en daarbij zal het dan de vraag zijn, of de zondaar in Christus is of niet en het zal dan moeten blijken wat al het objectief gegevene: evangelie, belofte, gemeente Gods, enz. voor ons waarlijk beteekend heeft.
Ons Doopformulier is gezond in de leer, spreekt van „wij" en van „onze kinderen", handelt dus steeds over individueele personen en zegt: „Desgelijks als wij gedoopt worden in den naam des Heiligen Geestes, zoo verzekert ons de Heilige Geest door dit heilig sacrament, dat Hij bij ons wonen en tot lidmaten van Christus heiligen wil, ons toeëigenende hetgeen wij in Christus hebben", enz. Welnu, dit zal niet denkbaar zijn, zonder dat heilige subjectivisme, als ik het dan nu eens zoo noemen mag. waarbij het aankomt op persoonlijke beleving. En de „stoere Calvinisten", waarop de schrijver met welbehagen wijst, zouden zonder dit persoonlijk subjectieve levenspeil nooit de mannen geweest zijn, die zij waren.
Ik wijs op deze dingen in verband met wat D e V a a n - d r a g e r schreef, omdat naar mijne meening een der gevaarlijkste karaktertrekken van dezen tijd is, dat de menschen steeds van zichzelven worden afgeleid om het buiten zichzelven te zoeken, niet in Christus, maar in de wereld. Op godsdienstig gebied komt dat openbaar in de zelf-geruststelling: wij zijn lid van de kerk, gedoopt, deden dit en dat en wat men alzoo als een grond tot geruststelling pleegt aan te grijpen. Doch ook dit zijn ten slotte zaken, die wij buiten ons vinden en die alleen dan levenswaarde krijgen, als wij deze innerlijk zeiven doorleven. Indien er dat niet is, kunnen wij heel gemakkelijk praten over het aannemen van beloften, over verbondsbeloften. over het behooren tot de Kerk en wat dies meer zij, zonder dat wij er wezenlijk iets aan hebben. En dan worden de beloften Gods veeleer een oorzaak om ons alle onschuld te benemen, dan dat wij er waarlijk uit leven en van genieten.
Dat al maar van onszelven afzien is geheel in strijd met de Schrift en met al wat ons in de Schrift van het leven der heiligen Gods wordt geteekend en voorgehouden. Gods Woord wijst ons naar ons eigen binnenste in de eerste plaats. 2 Cor. 13:5 zegt de apostel: „Onderzoekt uzelven, of gij in het geloof zijt, beproeft uzelven. Of kent gij uzelven niet, dat Jezus Christus in u is? tenzij dat gij eenigszins verwerpelijk zijt". Zou het niet een der teekenen van ons geestelijk en kerkelijk verval zijn, dat de menschen daarvan niet meer willen hooren, er geen tijd meer voor zeggen te hebben en daarom maar praten over het schoone, dat buiten hen is, over hun doop, over het verbond, over de Kerk en wat er alzoo wordt aangegrepen, terwijl zij aan zichzelven onder dat alles vreemdelingen gebleven zijn. Het trof mij soms onder de studenten, dat zij over allerlei richting-kwesties zich boos en druk maakten, tegen belijdenis en kerkleer zich stelden, zich veilig waanden onder allerlei groote woorden van dezen of dien theoloog, waarvan de krant vol staat, als ware er een nieuwe waarheid en een nieuw evangelie ontdekt, terwijl zij volmaakt vreemdelingen waren voor zichzelven. En daarom zeg ik nu tot onze jongeren: gaat niet aan uzelven voorbij, want in onszelven alleen wil de Heere ons vinden. En Hij zegt met grooten nadruk: „Verwondert u niet, dat Ik u gezegd heb: „Gijlieden moet wederom geboren worden". En dat is het heilig subjectivisme, waarbij iedere ziel afzonderlijk voor God gesteld wordt. En tenzij ons dat geschiedt, wij zullen het Koninkrijk Gods niet zien.
Daarom leert de Psalmist ons bidden: „Doorgrond mij, o God! en ken mijn hart; beproef mij en ken mijne gedachten. En zie, of bij mij een schadelijke weg zij en leid mij op den eeuwigen weg".
Dit heilige subjectivisme behoeven onze Jongelieden meer dan iets anders. Daardoor alleen kunnen zij geleid worden tot eene beleving van hetgeen God aan zijne Kerk heeft beloofd en ontvangen zij alleen kracht tot den strijd om de dingen van Gods Koninkrijk in Kerk en maatschappij en Staat. Zegt niet de Schrift: Het Koninkrijk Gods is niet in woorden, maar in kracht?

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 maart 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Een heilig subjectivisme aanbevolen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 maart 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's