Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Kamper theologen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Kamper theologen

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Barthsche verschijning onder de theologische studenten hier te lande werpt een eigenaardig licht over den geestelijken toestand van het hedendaagsche theologen-geslacht. Sinds vele tientallen jaren heeft men hier te lande uitsluitend geteerd op buitenlandsche kost. Vrijwel de geheele voorgaan de eeuw, afgezien dan van het incubatie-tijdvak der revolutie, heeft de Duitsche philosophie den toon aangegeven, zoodat van hetgeen onze Vaderen onder Godgeleerdheid verstonden, niets meer gebleven is. Afgezien van het feit, dat er door de afscheiding van 1834 en de daarop gevolgde actie van Kuyper in die kringen eenige reactie geboren werd, leert toch de ervaring, dat ook die beweging in de laatste 25 jaren langzamerhand werd overwoekerd door buitenlandsche stroomingen, want het oorspronkelijke reformatorische levensvuur was onder de neo-calvinistische verrationaliseering en verstarring veel spoediger verdoofd dan het verwakkerd was. De formalistische vervlakking, die vooral in verbonds- en doopsleer in het oog viel, strekte allerminst tot levensverdieping, die wij toch allermeest behoeven.
Zoo wordt het begrijpelijk, dat ook de jongere geslachten den invloed ondergaan van den geest dezes tijds, zoodat het oorspronkelijke, dat de scheiding en de doleantie als levenskenmerk droegen, weldra kon worden overwoekerd door de modernistische neigingen van het hedendaagsche leven. Dezelfde verschijnselen, die sinds 1834 in de Hervormde Kerk zich openbaarden, traden ook op in de spheer der gescheidenheid. Te verwonderen behoeft dit niet, want wie meenen zou, dat eenige kerkformatie, hoezeer zij zich ook hermetisch tracht af te sluiten, daarmede behoed zou zijn voor den geest der wereld, waarin zij dagelijks verkeert, die vergist zich.
Zoo leerde dan ook sinds lange jaren de ervaring, dat de gescheiden kerkformaties, in stede van de wereld door haar levensopenbaring gunstig, kerstenend om zoo te zeggen, te beïnvloeden, omgekeerd zelve verwereldlijkten. Al jaren lang zijn de klachten gehoord over wat in de gescheiden studentenwereld zelfs onder theologen kon worden waargenomen. De eenvoudige lidmaten der Kerk. die zich bij de scheiding gevoegd hadden, omdat zij zich in heel den levensgang der „groote kerk" niet meer thuis konden voelen, kwamen soms tot de zeer pijnlijke ondervinding, dat zij van den regen in den drup gekomen waren. Behalve allerlei toch zuiver mondaine genoegens, waarvan de Vaderen der scheiding zich met onwil afkeerden, deden zich ook geestelijke symptomen voor, die niet slechts door de eenvoudige zielen bedenkelijk werden geacht. Langzaam maar zeker werd er dan ook gewezen op het dalend geestelijk peil. De Assener geschiedenis sprak boekdeelen, bracht de verwording tot openbaring, die wel vermoed, maar officieel moeilijk geconstateerd kon worden.
En sinds leerde de historie, dat in de wereld der studenten, die de toekomstige leiders in zich draagt, het alles was als onder hen, die de Rijksuniversiteiten bevolken. De N.C. S.V. telde de menschen uit de kringen der scheiding onder hare leidslieden. En deze gaven weldra blijk, dat terugkeer uit de scheiding hun eerlijker toescheen dan blijven in de scheiding, door hunne vaders verwekt. En daarmede was de zaak natuurlijk niet gezond, want er bleven er velen achter, die minder gemakkelijk konden wederkeeren. Daarbij kwam, dat de gemeenten zelve uit de scheiding, vooral in de steden, ook al in dat proces van verwereldlijking waren meegesleept. Niet slechts schouwburgen, opera's en concerten, maar nog wel veel bedenkelijker modern-ethische degeneratie-verschijnselen traden aan den dag. Geen wonder, dat heel het kerkelijk leven de schadelijke gevolgen van dit verwordingsproces ondergaat. Misschien is het grootste geestelijke nadeel, dat die kringen blijkbaar over geld beschikken, waardoor veel in stand gehouden kan worden naar de oude spreuk: het geld, dat stom is, maakt recht wat krom is. Toch is het nuttig te bedenken, dat ook dit slechts tijdelijk zoo blijven zal. De wereldsche opgang wordt gewoonlijk gevolgd door een nedergang. Ook dat leert de geschiedenis. Het is dus heel geen wonder, dat zich de gescheiden studentenwereld in niets meer onderscheidt van die der Baaisdienaren, zooals men in den doleantie-tijd over Hervormden schimpte.
Van het principieel, typisch Calvinistische is niets gebleven. Men kent dit zelfs niet, heeft er meestal zelfs geen belangstelling voor. Er wordt trouwens ook nauwelijks meer in gestudeerd. De meesten kunnen het zelfs niet, omdat 'het Latijn hun vaak te moeilijk is, om dan van dieper studie in de Patres der oude Kerk maar te zwijgen, die ook nog een kennis van het Grieksch vorderen, waaraan dit geslacht heelemaal ontgroeide. Ik heb indertijd nog eens beproefd met studenten oude Grieksche theologische geschriften te lezen. Doch het bleek mij spoedig, dat, een witte raaf uitgezonderd, daarvoor geene belangstelling bestond, omdat ook de propaedeutische kennis er voor ontbrak.
In de plaats van theologie werkelijk te studeeren, zag men de jongelui liefhebberen in allerlei nieuwe snufjes. Men zag, hoe zij hier en daar een snap namen en zoo ging de korte studententijd voorbij en kwamen zij in de gemeente, die onder zulke leiders geestelijk verarmde. Het is geen wonder, dat de kerken leegloopen, dat men de diensten afschaft. In een ouderlingen-blad heeft Ds. James zich daarover op deze wijze uitgelaten:

Wij hebben misschien vroeger wel wat eenzijdig aandacht aan kerk en godsdienst besteed. Er was op Zondag niets anders te doen dan naar de kerk te gaan. Men ging dus vanzelf tweemaal, soms uit verveling, soms ook, omdat dit toen op een aangename en goede manier den dag vulde. Jaren geleden stond ik op 'n dorp, waar bijna iedereen Zondags tweemaal naar de kerk ging. Ik weet zeker, dat dit nu niet meer zoo zou zijn, als ik er terugkeerde. Er zijn andere dingen gekomen, die de aandacht opvragen. Radio, sport, meer lectuur. Is 't daarom nu minder op zoo'n dorp? Gaat het daarmee zedelijk en geestelijk achteruit? Dat behoeft nog niet het geval te zijn.
Het getij verloopt, maar het behoeft nog geen gevaarlijke strooming te worden.

Onze lezers zien daaruit, hoe deze predikant zijn eigen ambtelijke taak waardeert en op welken prijs hij de prediking des Evangelies stelt. Het doet mij denken aan wat mij jaren geleden een modern predikant eens in eerlijkheid zeide: „Dat de menschen bij jou naar de kerk gaan, dat begrijp ik wel, maar wat zij bij mij komen zoeken, eerlijk gezegd, dat begrijp ik niet.'' Dat zal op dezen Ds. James, die zoo luchthartig praat over de beteekenis der Kerk in het volksleven, zeker ook wel van toepassing zijn. Maar het verschijnsel van leege kerken is ontroerend en het is niet alleen meer bij de Hervormde modernen en ethischen zoo. Er zijn ook reeds Gereformeerde Hervormden, bij wie de opkomst is verloopen. En niet slechts bij de Hervormden. Ook gescheiden kerken zijn 's avonds niet meer bezet.
Dat behoeft ons niet te verbazen, wanneer wij zien wat de toekomstige leiders te zien geven. Ik heb er de vorige week reeds de aandacht op gevestigd met welk een schier afgodische bewondering Prof. Barth zelfs door de Kamper Jongelingschap werd ontvangen en beluisterd. Ik heb natuurlijk alleen maar de verslagen gelezen en kan dus thans nog niet over het geheel van dit bezoek een oordeel vellen. Een verslag is een verslag en men moet daarmede voorzichtig zijn, want het zou niet billijk zijn. waar het op de juiste keuze van een woord kan aankomen, den spreker verantwoordelijk te stellen voor hetgeen zijne hoorders van zijne woorden maken. Maar van het verslag kan men dan wel een indruk krijgen. En dan moet ik tot mijn leedwezen zeggen, dat ik daardoor in menig opzicht niet veel wijzer geworden ben. Het eenige, dat mij er wel duidelijk uit werd, dat is de fanatiek anti-Duitsche gezindheid van Prof. Barth, die zelfs de politie aanleiding gaf hem het zwijgen op te leggen. Daarin stemde hij misschien het innigste samen met de Kamper geesten.
Dat kan ik dus wel begrijpen, maar voor het overige is bij mij de vraag gerezen, of wij in deze redevoeringen, waarover die Kamper studenten zoo geweldig ontroerd waren, eigenlijk wel met iets meer van doen hebben, dan met een groote massa gewichtig en geleerd schijnende phrasen, waaraan de wezenlijk religieuse inhoud ontbreekt. Dit mag geleerd schijnen, maar streng wetenschappelijk schijnt mij dit toch niet gedacht. Nu is het waar, dat men in dezen tijd zich ook daarover het hoofd niet breekt. En zooals ik reeds opmerkte, dit is het logisch gevolg van de atmospheer der oppervlakkigheid, waarin de hedendaagsche student ademt. Maar als nu een voordracht met zulk een extatisch gebaar ontvangen wordt, dan mag toch zeker dat verslag de kenteekenen dragen van de grondige wetenschap, waardoor de voordracht gedragen werd.
Ik zal dat nu toelichten voor zoo ver dit op grond van het verslag mogelijk is. De vraag, die over Apologetiek werd gesteld, ga ik voorbij, daar ik niet begrijp, hoe het mogelijk is, dat deze in Kampen nog gesteld wordt, daar de Heere Jezus tot zijne discipelen toch niet heeft gezegd, ik zou bijkans zeggen, niet heeft kunnen zeggen: Weest mijne apologeten. Hij zeide alleen: „Weest mijne getuigen." En dat veronderstelt hetgeen aan de Kerk dezes tijds ontbreekt, een diep geestelijk leven, waarvan de apostel Johannes zeide: „Hetgeen van den beginne was, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze oogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des levens, dat verkondigen wij u." Dat is dus het waarachtig getuigenis. En dit juist ontbreekt aan de theologie en dus ook aan de preekerij dezes tijds. Het leven klopt er niet in, doet meer denken aan een hol gepraat over het Woord, dat men maar heeft aan te nemen. Dat er dus nog over apologetiek bezwaren gevoeld worden, bewijst, dat deze studenten zelfs de leer van Kuyper niet meer kennen, voor wien het klaar was, dat het dogma „jure divino", door goddelijk recht dus gedragen, optreedt. En als een pseudo-philosophie te na komt, is het de apologeticus in den theoloog, die het tegen die aanranding opneemt. Maar Gods Woord is in zichzelf krachtig als het tweesnijdend scherp zwaard. En de Heere paart aan dat Woord de kracht zijns Geestes, van Wiens werking de Kerk belijdt, dat zij onwederstandelijk is.
Uit den aard der zaak kan met geenerlei redeneering, hoe geleerd en diepzinnig ook, iemand gebracht worden tot de ware kennis van Christus. De Heere Jezus zelve heeft het ons verklaard, hoe de kennis van Christus, waarvan Petrus blijk gaf, hem niet geopenbaard was door vleesch en bloed, doch door zijnen Vader, die in de hemelen is.
En aan ons hedendaagsche Kerkwezen ontbreekt juist dat levende getuigenis, omdat het geestelijk leven zoo diep inzonk. Zooals ik meermalen opgemerkt heb, de hedendaagsche menschheid wordt er toe gedrongen al maar buiten zichzelve de vervulling der zielsbehoeften te zoeken niet in Christus, noch in de dingen, die van Christus zijn. maar in de dingen, die van de wereld zijn. Daartoe behoort in uiterste instantie ook de wijsheid der wereld. En nergens blijkt de dwaasheid dezer dialectische theologie meer in dan juist daarin, dat zij een wijsgeerigen grondslag zoekt voor de dingen van het Koninkrijk Gods. De gevolgen daarvan zijn, dat zij voorbijgaat aan het allervoornaamste, namelijk aan het getuigenis van God den Heiligen Geest. Waar dat getuigenis den zondaar ontbreekt, daar blijft hij voor God en zijnen Christus staan met een theoretische bespiegeling, w a a r i n de ware levensdaden, die de H e e r e ook in de heilsdaden verricht heeft en door het getuigenis d a a r v a n nog verricht, den menschen een gesloten boek.
Z o o werd daar door den H e e r B a r t h gesproken naar aanleiding van hem door Kamper studenten gestelde v r a g e n over de Heilige S c h r i f t , op eene wijze, waaruit duidelijk blijkt, hoe dit alles buiten de levende w e r k e l i j k h e i d van Gods W o o r d omgaat. Z i e hier het v e r s l a g uit de N w. R o 11. C r t. v a n 24 M a a r t 1939:

Over de Heilige Schrift.
Uitvoerig werd gesproken over de Heilige Schrift. Gevraagd was of in het: Het Woord is vleesch geworden, niet alle actueele worden van het Woord Gods hier en nu afgesneden is. Voor Barth bleek het begrip ..worden" niet zoo zwaar belast. Is het niet zoo, dat zoowel in Christus als in den Bijbel en in de prediking der kerk een ,,zijn" en een „worden" voorhanden is. De oude Gereformeerde dogmatiek onderscheidde in dit verband tusschen unio en unitio. Verstaan we Christus in het ,.worden" niet, dan verstaan wij Hem geheel niet. Dat is immers de groote acte der openbaring, identiek met verzoening, dat God in Hem Vleesch „werd". In dezen zin geldt het nu ook van den Bijbel, dat deze Gods Woord is; de inspiratie der Schrift begon met het ontvangen van den H. Geest in de geboorte van den Christus. Christus blies Zijn Geest over de jongeren, en in dat pneuma hebben zij den bijbel geschreven. Zonder dat pneuma kunnen wij ook heden de Schrift niet verstaan.
In het licht van deze acte geldt de uitspraak, dat de Bijbel Gods Woord is. Hij hoort bij Christus, de apostelen en ons. Het zijn Gods vindt plaats in het worden. Ten siotte ten diepste gaat het niet om „zijn" of „worden", doch om den levenden God.
Op het zelfde terrein bewoog zich de vraag, of door Barths actueele schriftopvatting de werkelijke historische inhoud der Schrift niet vervaagt. Barth wees er bij de beantwoording op, dat het inderdaad in den Bijbel om geschiedenis gaat. Maar de Schrift spreekt op zeer verschilende wijze van geschiedenis. Er zijn b.v. echt historische boeken. Zuiver litterair bekeken zijn er zelfs sagen in den Bijbel. Men moet er mee rekenen, dat de Schrift ook in zulke vormen gegeven is, die naar historisch oordeel anders berichten, dan het werkelijk gebeurd is. Hier en daar heeft de gemeente haar gedachten erin gelegd. Maar deze litterair-historische vragen zijn geen geloofsvragen. Wij hebben met den levenden God te doen. ook als er tegenspraken zijn. Op dezelfde lijn van: Het Woord is Vleesch geworden, staat het feit, dat het met de berichten over dat vleesch worden evenzoo staat. Bij den Bijbel komt alles aan op het voorwerp. Dit voorwerp bezitten wij in aarden vaten, en daarom moet een star inspiratiebegrip afgewezen worden.

W a t blijkt hieruit? Dat met al deze quasi-philosophische s p e c u l a t i e s Gods W o o r d uit de spheer der g e d a c h t e n weg is, omdat het niet meer in zijn levende kracht wordt gekend. Z i e hier eene phraseologie over zijn en worden, alsof niet God de Heere in zijne Heilige Drievuldigheid de eeuwig zijnde W e z e n a a r is en ook van het W o o r d niet g e s c h r e v en s t a a t , dat het bij G o d en G o d is. E n alsof niet al het c r e a t u u r - l i j k e . omdat het c r e a t u u r l i j k is, immer het wordende, het voorb i j g a a n d e is, w a a r i n en w a a r d o o r Gods eeuwige gedachte w e r k e l i j k h e i d voor ons wordt. E n geldt dit o o k niet Hem, die het v l e e s c h g e w o r d e n W o o r d is? In Hem wordt de gang van Gods herscheppende daad voltrokken, zoodat Hij door de diepte der v e r n e d e r i n g als onzer een, ons in alles gelijk, uitgenomen de zonde, die g e v a l l e n m e n s c h e l i j k e natuur door den weg der v e r l o s s i n g weder tot h e e r l i j k h e i d b r e n g t . Hij, de v e r - h e e r l i j k t e aan des V a d e r s r e c h t e r h a n d , voltrekt dat alomvattend worden door denzelfden Heiligen Geest, die h e t g e e n in het eeuwig W o o r d met b e t r e k k i n g tot de schepping gegeven was, w e r k e l i j k h e i d deed worden, zooals diezelfde G e e s t , het nemende uit den v e r h e e r l i j k t e n M i d d e l a a r , het geeft aan en v e r w e z e n l i j k t in zijne uitverkoren Kerk. Daarom zegt de apostel: „En wij allen met o n g e d e k t e n a a n g e z i c h t e de heerl i j k h e id des H e e r e n als in een spiegel a a n s c h o u w e n d , worden n a a r hetzelfde beeld in gedaante v e r a n d e r d van heerlijkheid tot h e e r l i j k h e id als van des H e e r e n G e e s t . " Z i e hier het zijn en het worden, want God is de levende, immer werkende God, die de gemeente heiligt en v e r h e e r l i j k t tevens.
En zeker, ook de v l e e s c h w o r d i n g des W o o r d s is in dat proces van wederbaring een moment. En wat sommige V a - deren de ..unitio' noemden, de „ e n s a r k o s i s " , behoort daar o o k onder. M a a r het is absoluut onjuist het voor te stellen, zooals B a r t h hier doet, dat zoo o o k van den Bijbel als Gods W o o r d gesproken wordt en dat ,,de inspiratie der Schrift b e g o n met het o n t v a n g e n van den H. Geest in de geboorte v a n den Christus. Christus blies zijn Geest over de j o n g e r en en in dit pneuma hebben zij den bijbel g e s c h r e v e n . " Het behoeft geen betoog, dat wij hier van doen hebben met specul a t i e s , die de o r g a n i s c h e eenheid der S c h r i f t miskennen. De S c h r i f t heeft een aan Christus' verschijning voorafgaande g e s c h i e d e n i s , die met geheel het O u d - T e s t a m e n t i s c h openb a r i n g s p r o c e s saamhangt. Z e k e r , het gaat in de S c h r i f t om g e s c h i e d e n i s , maar van het proces der openbaring. En de echt historische boeken vallen daaronder ook. Niet de gemeente, maar God heeft er Z i j n e gedachten ingelegd en die g e d a c h t e n Gods zijn de eeuwen van de wording der Schrift door, de levendmakende daden zijns G e e s t e s mede geweest, w a a r d o o r Gods uitverkoren Kerk v e r g a d e r d werd van het b e g i n der wereld aan. En deze daden Gods te willen losmaken als „ g e l o o f s v r a g e n " uit het lichaam der S c h r i f t met h a r e v r a g e n als „ l i t t e r a i r - h i s t o r i s c h e v r a a g " , dat wijst op eene w i l l e k e u r i g e scheiding tusschen leven en levensverschijning, die uitwijst, dat wij hier van doen hebben met een soort s p e c u l a t i e v e theologie, die met de diepste beginselen, die de R e f o r m a t i e h e b b e n gedragen, ten eenenmale niet harmonieert. Z o o is er een l i t t e r a i r h i s t o r i s c h e S c h r i f t en een S c h r i f t w e z e n, dat g e l o o f s z a k e n in zich v e r v a t . Deze scheiding is nog willek e u r i g e r dan die de ethische richting gewoonlijk maakt t u s s c h e n de S c h r i f t en h e t g e e n het C h r i s t e l i j k bewustzijn der E t h i s c h e n er als Gods W o o r d in tracht te ontdekken.
D a t de studenten van Kampen naar een klooster gingen is vreemd, maar dat zij zulk eene v o o r l i c h t i n g zoo hemelhoog v e r h e f f e n , dat is een buitengewoon veeg teeken, waaruit duidelijk wordt, dat de nieuwlichterij er hare intrede heeft gedaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 april 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van de Kamper theologen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 april 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's