Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Opstandingsleven II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Opstandingsleven II

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

1 Petrus 1 vss. 3—9. Geloofd zij de God en Vader onzes Heeren Jezus Christus, die naar Zijne groote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot eene levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden. tot eene onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u, die gij in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof, tot de zaligheid, die bereid is om geopenbaard te worden in den laatsten tijd. In welken gij u verheugt, nu een weinig tijds (zoo het noodig is) bedroefd zijnde door menigerlei verzoekingen; opdat de beproeving uws geloofs, die veel kostelijker is dan des gouds, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot lof en eer en heerlijkheid, in de openbaring van Jezus Christus; denwelke gij niet gezien hebt en nochtans lief hebt; in denwelke gij nu, hoewel Hem niet ziende, maar geloovende, u verheugt met eene onuitsprekelijke en heerlijke vreugde, verkrijgende het einde uws geloofs, namelijk de zaligheid uwer zielen.

God de V a d e r zij met den Zoon en den Heiligen Geest geprezen tot in eeuwigheid.
Petrus is vol v a n den lof des Heeren; neen, v a n den Heere zelf. Het gansche heilswerk moet uitloopen op den lof van G o d drieëenig. Met den mensch kwam de gansche schepping onder den vloek. Zij miste haar mond tot bewuste grootmaking van Gods naam, omdat de mensch w a s gevallen, die in organisch verband met de gansche schepping door Zijn Formeerder de a a r d e ter woon had ontvangen. Nu formeert God zich in Christus een volk, dat weer den n a am des Heeren zal belijden en der schepping tot mond zal zijn.
De apostel gaat ons nu wijzen op het herscheppende werk Gods in Christus.

Een onverderfelijk leven.
Gezegend zij de God en V a d e r onzes Heeren Jezus Christus, die naar Zijne groote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot eene levende hope door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden...
die ons heeft wedergeboren...
Uit de eeuwige fontein van Gods barmhartigheden leidt de apostel al de w e l d a d e n des heils af. Uit Hem, door Hem en tot Hem zijn alle dingen, Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen.
Onze text handelt o v e r de wedergeboorte. W a n t , hoe zullen de dooden leven zonder een machtwoord Gods, die de dingen, die niet zijn roept alsof zij waren? D e profeet Ezechiël wordt gebracht naar het doodenveld en hem wordt de v r a ag gesteld: zullen deze dorre beenderen leven? Gij weet het, Heere, zoo luidt zijn bescheiden antwoord, dat gedragen wordt door het geloof a a n de wondere macht Gods, die dorre beenderen kan levend maken; dorre beenderen verstrooid a a n den mond des grafs, ontdaan van vleesch en zenuwen, g a n s c h verteerd, zoodat nauwelijks meer is te onderkennen dat het menschenbeenderen zijn. M a a r de Heere kan ze levend maken, wekken uit den dood der ontbinding tot nieuw leven. De mensch toch is door den val in A d am dood door de zonden en de misdaden. Hij kan noch wil zich opheffen uit zijn val, maar keert zich v a n den Heere af in vijandschap om zichzelven te leven. Hij stelt zich tegen Zijn Schepper en Onderhouder, in wiens hand zijn adem is en die ons van oogen'blik tot oogenblik draagt en onderhoudt. Eenmaal geboren is dan ook zeker verloren. Wij zijn van nature vervreemd van het leven Gods door de onwetendheid, die in ons is. V i j a n d e n van G o d en Zijnen Christus. Onwetend en dwalend, menigerlei begeerten en wellusten dienende, hatelijk zijnde en elkander hatende.
M a a r tweemaal geboren is verkoren. Het woord in onzen text gebruikt beteekent eigenlijk: opnieuw verwekken; door een almachtige d a a d herbaren. In v e r s 23 s t a a t ook dit woord: gij die wedergeboren zijt niet uit vergankelijk, maar uit onv e r g a n k e l i j k zaad door het levende en eeuwig blijvende W o o r d Gods.
Over de wedergeboorte, de geboorte van boven uit God, de geboorte uit water en Geest s p r a k de Koning der Kerk in dien merkwaardigen nacht van Zijn leven, waarin Hij Nicodemus tot zich liet komen. Verwonder u niet, dat Ik u g e z e g d heb: gijlieden moet wederom geboren worden. De wind blaast waarheen hij wil en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet v a n w a a r hij komt, noch waar hij henengaat; alzoo is een iegelijk, die uit den Geest geboren wordt. Deze nieuwe geboorte stelt in verbinding met Christus. Z o o dan wie in Christus is, die is een nieuw schepsel. Gelijk elders wordt gezegd: Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken.
Bij de herbaring is alle voorbereiding als deel van die herbaring uitgesloten. Alle medehelpende werkzaamheid van het schepsel is eveneens afgesneden. De Geest herschept door het Woord als het levende zaad. Daarom ontstaat dit nieuwe leven door de krachtdadige roeping des zondaars, die onwederstandelijk is.
God roept den dooden zondaar tot het leven en daarbij is Zijn Woord het middel, dat Hij Zelf krachtig maakt ten leven. Het is een werkelijk en werkend leven. Onvergankelijk dat niet kan sterven. De dood moet wijken voor het leven, de wanorde voor orde. De haat voor liefde, de afkeer van Gods geboden voor liefde tot Zijne heilige wet.
Door deze goddelijke daad wordt de ziel vereenigd met het leven van Christus. De wil wordt gebogen, het verstand verlicht, het hart gereinigd. De daad Gods wordt nu openbaar in het levende geloof, dat met de wederbarende daad wordt ingeplant in de ziel. Daarom kan dit leven niet rusten buiten den Christus. Het is ons heden niet te doen om leerstellige uiteenzettingen te geven over de roeping en de wedergeboorte; geloof en bekeering; rechtvaardig- en heiligmaking in wezen en samenhang. Het zou ons te lang bezig houden en ware hier ook niet op zijn plaats. Wij mogen volstaan met de ontsluiting van hetgeen onze text leert voor leer en leven.
Die ons wedergeboren heeft... Zoo schrijft Petrus de weldaad der wedergeboorte en vernieuwing, het geloof in Christus inbegrepen, aan de genade alléén toe. Hij heeft ons wedergeboren. Wijmoeten erop letten, dat het woord wedergeboorte in de Schrift nu eens in ruimeren, dan in engeren zin gebruikt wordt. Daarop moeten we toch even de aandacht vestigen.
In de Dordtsche Leerregels wordt eene belijdenis afgelegd van de wedergeboorte als de inplanting van het nieuwe leven; eene schepping uit de dooden. Maar in de Schrift omvat het woord soms het gansche leven der heiligmaking. Het wedergeboren leven met het geloof in Christus. Zoo komt het ook hier nu voor. Petrus let op den oorsprong en het bestand van het geestelijk leven, dat die verstrooide vreemdelingen deelachtig zijn. Die ons heeft wedergeboren.
Het is merkwaardig, dat de apostel Paulus het woord wedergeboorte maar eenmaal gebruikt. In Titus vers 5: maar wanneer de goedertierenheid van God onzen Zaligmaker en Zijne liefde tot de menschen verschenen is, heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid, die wij gedaan hadden, maar naar Zijne barmhartigheid door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes.
Paulus spreekt meer van de krachtdadige roeping, die de wederbaring veroorzaakt. Zakelijk ligt bij hem de wedergeboorte in de roeping besloten en is steeds nauw verbonden met het geloof.
Wanneer de Heere Christus met Nicodemus spreekt over denoodzakelijkheid en het wezen en werken der wedergeboorte zegt Hij daarna, dat de Zoon des menschen moet verhoogd worden, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe... Die in Hem gelooft wordt niet veroordeeld, maar die niet gelooft is aireede veroordeeld, dewijl hij niet heeft geloofd in den naam van den eeniggeboren Zoon Gods. In de wedergeboorte is de mensch lijdelijk en zonder wedergeboorte zal niemand Gods Koninkrijk zien. Dit verhindert echter in geen enkel opzicht de roeping tot geloof en bekeering. Zie maar op onzen hoogsten Profeet en Leeraar.
Ook heden terwijl u wordt verkondigd, dat gij dood zijt in zonden en misdaden van nature en alleen vrije genade u kan vernieuwen, gaat de roepstem tot geloof en bekeering door en wij hebben met een God te doen, die de dooden roept tot het leven; den ongeloovige tot het geloof, zoodat het hart wordt ingewonnen en de ziel zich uitstrekt naar Christus. De doorbraak des levens in het geloof in Christus brengt vrede en rust in ons hart, verzekert ons van onze genadige verkiezing als de bronwel van ons leven, die rust in het vrije welbehagen Gods. In het woord wedergeboorte is de levendmakende daad en het geloovig hooren des Evangelies, benevens het ontvangen en aannemen van Christus opgesloten. Wie dit niet bedenkt, raakt in verwarring.
Zóó gezien brengt de wedergeboorte het leven, en door het geloof in Christus wordt het leven zich van zichzelf ten volle bewust en wordt onze rechtsbetrekking tot God in Christus ons ontsloten door den Heiligen Geest. Hoe wij in Hem rechtvaardig zijn voor God. Zoo verkrijgen wij vrede door het bloed des kruises. Buiten Jezus is geen leven, geen vrede. Hij is onze vrede; vrede voor God en vrede in ons hart. Voor het leven is Hij voedsel en rustbed; kleed en vermaak. Wij moeten de gerechtigheid van Christus hebben tot peluw voor ons moede hoofd. Dien Hij geroepen heeft, dien heeft Hij ook gerechtvaardigd, zegt Paulus.
Wij moeten met Hem ééne plante worden inde gelijkmaking Zijns doods, zoo zullen wij het ook zijn in de gelijkmaking Zijner wederopstanding.
Die naar Zijne groote barmhartigheid ons heeft wedergeboren. De werkwoordsvorm wijst op het feit; het is geschied. De kinderen zijn wel aangenomen kinderen, doch... ook vernieuwd en de vernieuwing is wel niet de aanneming, want dit is eene rechtsdaad in de ziel, maar God past aan niemand de rechtvaardiging toe, dien Hij niet heeft levend gemaakt. Gods kinderen zijn geschapen in Christus Jezus.
Wie niet gelooft is aireede veroordeeld, sprak Jezus tot Nicodemus, nadat Hij hem, dien leeraar in Israël, had onderwezen over de wedergeboorte.
Het geloof in Christus levert bewijs der wedergeboorte en daarom vermije piemand zich in eenig kenmerk des levens zonder geloof in den Borg, zonder kennis van Zijne dierbaarheid, beminnelijkheid en algenoegzaamheid. Helaas wordt de wedergeboorte nog maar al te dikwijls losgemaakt van Christus tot oneere des Heeren en schade der zielen.
Petrus schrijft in ditzelfde hoofdstuk: die gij door Hem gelooft in God, welke Hem opgewekt heeft uit de dooden en Hem heerlijkheid gegeven heeft, opdat uw geloof en hoop op God zijn zoude. Het leven strekt zijn geopenden mond uit naar Christus, om gevoed en gelaafd te worden. In het leven strekken zich de armen des geloofs uit naar Hem, altijd weer. Hij is de bewoner van het nieuwe huis des harten.
Indien dit alles beter in acht werd genomen zou het niet mogelijk zijn den wedergeboren mensch te prediken zonder en buiten Christus, waardoor zoowel de wet als het Evangelie wordt geschonden.
Jezus is het leven van ons leven, zonder Hem waren wij dood. Zoo wie gehoord zal hebben de stem van den Zoon des menschen, die zal leven. Neen, de verstrooide vreemdelingen vermaken zich niet in hun leven, maar in Hem, die de opstanding en het leven is. Zij hebben geen vermaak in zichzelf en hetgeen zij door genade zijn, maar in den God der genade. Die ons wedergeboren heeft. Gezegend zij de God en Vader onzes Heeren Jezus Christus. Maar Petrus is wel verre van de gedachte, dat die wedergeboorte er eigenlijk niet toe doet, dat wij maar moeten gelooven op den grondslag onzer natuur. Dan bouwen wij een huis zonder fundament, dat door den golfslag van Gods toorn zal ineenstorten. Neen, er is wel dringende behoefte aan zelfonderzoek voor het aangezicht Gods of wij in het geloof zijn. Beproefmij en toets mijn hart en zie of bij mij een schadelijke weg zij en leid mij op den eeuwigen weg, bad de dichter.
De apostel leidt de wedergeboorte af van den levenden God. Hij mag inblikken in het heilswerk, dat God doet om zich een volk te formeeren, dat Zijnen lof vertelt. God wederbaart; de drieëenige God. De Vader door den Heiligen Geest uit Christus. De Heilige Geest neemt het uit Christus als de verdienende oorzaak en van den Vader als verkiezende oorzaak. Zoo ziet Petrus deze weldaad des heils afdalen van den Vader der lichten en den God aller vertroostingen.
Een nieuw punt gaan wij behandelen.
Eene levende hope.
Die naar Zijne groote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot eene levende hope...Wat beteekenen deze woorden: wedergeboren tot eene levende hopel
Wij moeten erop letten, dat het woord hoop in tweeërlei beteekenis voorkomt. Soms wordt het gebruikt om aan te duiden eene hoedanigheid van het leven des geloofs.
Geloof, hoop en liefde komen telkens in de Schrift voor. De hoop is eene dochter des geloofs. Wilt gij eene omschrijving van een der kerkvaders? De hoop is de verwachting van die dingen, die in het geloof worden bezeten. Het geloof bezit, de hoop verwacht. De hoop kan niet meer verwachten dan in het geloof wordt gekend. Soms echter wordt het woord hoop gebruikt voor het goed dat gehoopt wordt: om de hoop die u weggelegd is in de hemelen, van welke gij tevoren gehoord hebt, door het woord der waarheid, namelijk, des Evangelies. Dan weer: verwachtende de zalige hoop en verschijning onzes grooten Gods en Zaligmakers Jezus Christus.
Welke beteekenis heeft het woord hoop hier in onzen text? Het wijst op het hopen als werkzaamheid der ziel. Wedergeboren tot eene levende hope. Het herboren leven draagt in zich eene levende hope. Dus Gods kinderen, de verstrooide vreemdelingen, zijn: levende hoop. Het zijn kinderen des dageraads; de nacht is voorbijgegaan, en zij zien uit naar den vollen dag des heils. In hun leven is spanning, verwachting. Door het geloof mogen zij weten welke zalige toekomst hen wacht en door de hoop verwachten zij die met lijdzaamheid en vurig verlangen. Zij zijn in hope zalig, zegt Paulus. Deze hoop is levend, werkzaam, het geloof ondersteunend gelijk de olmboom den wijnstok schraagt. Het geloof baart de hoop gelijk deze het geloof wederkeerig ondersteunt.
Ik hoop altijd nog zegt menigeen, doch zonder eenigen grond. Het is een doode hoop gelijk veler geloof een dood geloof is. De verwachting des huichelaars zal vergaan, maar de hoop van Gods ellendigen zal niet worden afgesneden.
Israël hope op den Heere, zoo maant de dichter in het geloof staande, de worstelende Sionieten die door druk en nood dreigen te bezwijken: Israël hope op den Heere; want bij den Heere is goedertierenheid en bij Hem is veel verlossing, en Hij zal Israël verlossen van alle zijne ongerechtigheden.
Het geloof mag rusten in Gods beloften, die in Christus Jezus ja, en amen zijn. De hoop mag verwachten het toegezegde goed waarvan zij nu een voorproef ontvangen. Want het is niet zóó, dat Gods Kerk leeft van een wissel op de toekomst getrokken. O neen, Gods verborgen omgang vinden zielen waar Zijn vrees in woont; het heilgeheim wordt aan Zijn vrinden naar Zijn vreeverbond getoond. De wereld zegt soms smalend; dat het christendom het verwacht van de toekomst en dat zij maar liever heden heeft wat het heden biedt. De wereld vergist zich want wat zij zelfs in bezit meent te hebben ontglipt telkens hare machtelooze vingeren wanneer zij het meent gegrepen te hebben en voor de toekomst... die gaat onder in nevelen en nachten. Gods Kerk daarentegen bezit en geniet in dit leven een onvergankelijk goed, eene blijdschap die niet kan worden weggenomen, een vrede dien de Heere haar laat en dien niemand van haar zal wegnemen. Zij smaakt in de gaven van dit leven de goedertierenheid Gods en het kruis dat zij moet dragen wordt door genade verzoet terwijl zij mag uitzien naar eene toekomst die haar voet wenkt op het vaak doornige pad des levens. Wat zie ik ginds?... Den morgen! Welkom Vaderland!
De wereld kan toch niet zeggen, dat hetgeen zij aan hope koesterde in der eeuwen loop gekomen is! Want, naar mate de menschheid voortschrijdt op het pad der ontwikkeling wijkt de vrede verder weg, grijnst de oorlog aan, armoede en ellende, lijden en nacht strekken als vangarmen zich uit om de menschheid te omklemmen met doodelijken greep. Hare idealen zijn fata morgana luchtspiegelingen die nooit in vervulling gingen en naar des Heeren Woord nimmer zullen verwezenlijkt worden. De wereld droomt zich een ideaal van vrede op aarde terwijl Gods Woord ons leert dat oorlogen niet zullen ophouden en naar mate het wereldeinde nadert zulen zij in omvang en gruwelijkheid toenemen.
Gods Kerk staat in het midden der werkelijkheid die zij ziet in eeuwigheids-licht en in hunne harten zijn de gebaande wegen. Zij gaan van kracht tot kracht steeds voort. Elk hunner zal in 't zalig oord van Sion haast voor God verschijnen. De hope vaart als met arendsvleugelen opwaarts om het land van Immanuëls bergen te verspieden en zij keert weer met goede tijding uit een vergelegen land. En deze goede tijding is als een dronk koud water voor eene vermoeide ziel. Zoo baart de hope verlangen, ja, heimwee en doet vragen: wanneer zal ik ingaan en voor Uw aangezicht verschijnen? Die ons gegeven heeft een goede hoop in genade. Wij roemen in de hoop der heerlijkheid Gods.
Meermalen wijst Petrus op dit verlangen, dit zich uitstrekken der ziel naar de zalige toekomst temidden van den nood des levens. Daarom, opschortende de lendenen uws verstands en nuchter zijnde, hoopt volkomenlijk op de genade die u toegebracht wordt in de openbaring van Christus Jezus. En dan weer schrijft hij aan de verstrooide vreemdelingen: en zijt altijd bereid tot verantwoording aan een iegelijk die u rekenschap afeischt, van de hope die in u is, met zachtmoedigheid en vrede.
Het leven der Kerk staat in het teeken der levende hoop.
Zóó althans moet het zijn als waarlijk van een waarachtig leven der hope zal gesproken kunnen worden. Onze tijd is somber. Ook, ja, allereerst hierom dat zoo weinig van deze levende hoop wordt gezien en gekend. Het leven der Kerk is ingezonken. En... wie behoorden wij te zijn van wege den tijd in Godzaligheid en heiligen wandel? Veel kan worden doorworsteld zonder te versagen wanneer slechts de hope leeft. In de spraak der wereld veronderstelt hoop onzekerheid, het is een doode hoop. Hebt gij, mijn lezer, hoop gegronde hoop voor de eeuwigheid? Zijn de wolken van Gods toorn weggevaagd en is u den toegang geopend in het paleis van Gods heiligheid, door den verschen en levenden weg van Christus' bloed. Is de Voorlooper, Jezus, ook voor u ingegaan om plaats te bereiden! Ziende op den oversten leidsman en voleinder des geloofs, namelijk Jezus! U zoekt mijn hart, mijn oog blijft op U staren!
Een levende hoop, noemt Petrus haar. Niet, omdat zij op het leven doet hopen, dan was het hoop des levens, maar eene levende hoop om hetgeen zij is in het hart. Zij wortelt in het leven der herbaring; wordt gevoed door het geloof en daarom vervroolijkt zij het hart. Zij doet ons psalmen zingen in den nacht, heft het hart opwaarts in den hemel. De zwemmer op het punt te zinken grijpt den gordel. De ware Christen temidden van ramp en tegenspoed die als golven hem dreigen te overstroomen slaat de armen des geloofs uit in de richting van de kust en wordt opgehouden door de levende hoop.
De wereld zegt: zoolang er leven is is er hoop, de Kerk belijdt: Hij zal hun het goede zelfs niet in den dood onthouden, maar volkomen uitkomst geven. Boven het graf moet niet worden afgebeeld een geraamte met een zeis, maar de gouden sleutel van het paradijs. Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn. De hoop beschaamt niet omdat de liefde Gods in het hart is uitgestort door den Heiligen Geest die ons gegeven is.

Een opgewekte Zaligmaker.
die ons heeft wedergeboren tot een levende hope door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden.

Die wederbaring en die levende hoop hangt samen met de opstanding van Christus. Welke voedingsbodem heeft deze levende hoop, in den herboren zondaar die door een waarachtig geloof is ingeplant en al zijner weldaden deelachtig? Een opgestane Heere Jezus. Voor het geloofsoog van Petrus verschijnt Immanuël in de heerlijkheid van Zijn opstandingsleven en opstandingsvrede. Gezegend zij de God en Vader onzes Heeren Jezus Christus, die naar Zijne groote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot eene levende hope door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden. De gulden keeten wordt telkens met een schakel verlengd, vormt eene eenheid en het ontwerp is gemaakt in de stilte der eeuwigheid, uitgewerkt in den tijd. Ons leven, onze zaligheid, hangt niet af van ons leven, van onze kracht of hoop, maar van den opgestanen Christus. Die opgewekt zijnde van de dooden niet meer sterft, de dood heerscht niet meer over Hem.
Zoo ligt de vastheid in Christus maar... alléén indien wij met Hem vereenigd zijn, Hem ingeplant, deelen wij erin en anders staan wij er onherroepelijk buiten. In Christus is een nieuw schepsel maar buiten Christus de onherboren zondaar onder den vloek. Daarom is ons noodig over te gaan van den dood in het leven, van onder den vloek onder den zegen. Indien Christus niet was opgestaan zoo waren verloren die in Christus ontslapen zijn; zoo waren wij nog in onze zonden. Hij is opgestaan ten derden dage, zooals wij met Paschen weer mochten herdenken en elke rustdag, de eerste dag der week, moet er ons aan herinneren dat een eeuwige verlossing is teweeg gebracht.
Hij is waarlijk opgestaan en is de eersteling dergenen die ontslapen zijn. W a t Hij leeft leeft Hij Gode.
Hij heeft gezegd en het ook bewezen: Ik ben de opstanding en het leven, die in Mij gelooft zal niet sterven in der eeuwigheid en die in Mij gelooft zal leven al ware hij ook gestorven.
Hij overwon dood en graf en nam satan de zege af. Indien Christus niet ware opgestaan dan waren degenen die alleenlijk in dit leven op Hem hopen de ellendigste van alle menschen.
De opstanding is het machtige feit dat rust op de zelfofferande van Immanuël, door den eeuwigen Geest. Dat rust in de gave des Vaders en inzinkt in het welbehagen van God- drieëenig. Wilt ge dan nog hechteren grondslag des heils? Sion wordt door recht verlost. God is waarborg hunner zaligheid en heerlijkheid. Zoo mogen zij zingen: In God is mijn heil, mijn eer. De opstanding is de grond der levende hope maar ook de krachtbron des geloofs en der hope beide. De kracht Zijner opstanding wordt gekend in de harten der vreemdelingen en als Hij leeft kan Zijn volk niet sterver.. Zoo is de grondslag en voedingsbodem der levende hoop in de vastheid van het werk en den persoon van Christus. Hoe schoon is toch het werk Gods! Hoe onwrikbaar vast en eeuwig zeker. Hier weidt mijn ziel met een verwonderend oog.
Eén ding heb ik van den Heere begeerd, dat zal ik zoeken, dat ik alle de dagen mijns levens mocht wonen in het Huis des Heeren om de liefelijkheid des Heeren te aanschouwen en te onderzoeken in Zijnen Tempel. Die opstanding, waarbij Hij Zijne ziel hernam uit de handen Zijns Vaders, deed Hem zegevieren.
Zoo hernam Hij Zijn leven ook al was de Godheid zelfs in den dood niet gescheiden van zijn ziel in de handen Zijns Vaders en van Zijn lichaam in het graf. Hij is opgestaan uit dooden, uit het gebied des doods. Temidden van dooden ging Hij in in het graf. Hij is de opstanding, die zich omhoog hief uit de beslotenheid des doods en daarin waarborgde het leven en de verrijzenis van al de Zijnen. Ik zal niet sterven maar leven en de werken des Heeren vertellen. Hij toch heeft beloofd en zal het ook waar maken: Ik leef en gij zult leven.
Zoo dan mijne geliefde broeders, zijt standvastig, onbeweeglijk, altijd overvloedig in het werk des Heeren, als die weet, dat uw arbeid niet ijdel zal zijn in den Heere. Een herboren volk tot eene levende hoop door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden. Temidden van den dood leeft een volk dat niet kan sterven, dat drager is van een onvergankelijk leven en eene levende hoop. Temidden van de oorlogschepen die allen vergaan door den storm of elkander torpedeeren of van uit de lucht vernielen vaart een schoone visschersboot die door storm beloopen koers houdt naar de haven, de haven aan gindsche kust!
Zij hebben des Vaders Zoon aan boord. Door al die oorlogsbodems schijnt er geen schip der Kerk te bestaan. En toch... der Kerk is de toekomst. Jezus leeft en Zijn volk met Hem. Vaart gij mee? Is uw levensschip een wrak geworden en stuk geslagen op de rotsen van Gods heiligheid; zijt gij door de reddingsboot gebracht op het schip? Ik ben met ulieden, alle de dagen tot aan de voleinding der wereld. Amen.
Zoo mochten wij stilstaan bij het geloofsgetuigenis der Kerk door den mond van den apostel Petrus. Hij somt de weldaden des heils op gevloeid uit de verkiezende liefde Gods.
Wij handelden over: Een gezegend God. Overvloedige barmhartigheid. Een onverderfelijk leven. Een levende hoop. Een opgestane Zaligmaker. Onze text gaat ons nu bepalen bij: Een heerlijke erfenis bewaard voor de erfgenamen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 april 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Opstandingsleven II

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 april 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's