Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voorbereidende genade I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voorbereidende genade I

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In een paar artikelen willen wij een beknopte uiteenzetting geven van het hierboven genoemde onderwerp: Voorbereidende genade.
Het zal ons blijken in welken zin daarvan niet kan worden gesproken gelijk wij ook uit de geschiedenis willen laten zien wat over dit onderwerp is geleerd.
Eerst willen wij echter nagaan wat met voorbereidende genade in den schriftuurlijken zin wordt bedoeld.
God wederbaart Zijne kinderen in het uur van Zijn welbehagen, bij Hem van eeuwigheid bepaald. Dit wil echter volstrekt niet zeggen, dat hun leven voorafgaande aan hun bekeering, zou staan buiten Gods voorzienig bestel. Neen, zegt ge, daar staat alles onder en de voorzienigheid is uitwerking van Gods raad in en door alle schepselen in den hemel en op aarde.
Zoo bedoelen wij het nu echter niet. W i j willen dit naar voren brengen, dat ook vóór hunne bekeering alle dingen zijn aangelegd op hunne krachtdadige roeping. Hun gansche leven verschijnt in het licht der liefde Gods. Natuur en genade zijn geen tegenstellingen, wel zonde en genade. Hun leven in hun natuurstaat is niet waardeloos, noch doelloos, maar heeft beteekenis voor hun leven ook na hun bekeering.
Paulus leert ons hierover als hij handelt van zijn krachtdadige roeping: Maar, wanneer het Gode behaagd heeft, die mij van mijner moeder lijf aan afgezonderd heeft, en geroepen door Zijne genade, Zijnen Zoon in mij te openbaren...
Door de roepende daad Gods, waardoor de verkiezing wordt uitgewerkt in den tijd, weet hij zich besloten onder het welbehagen Gods in Christus. Van eeuwigheid gekend en bemind. Doch dat niet alleen. De Heere zonderde hem af, van zijne ontvangenis en geboorte aan tot hetgeen waartoe hij hem roepen zou. Het doet ons denken aan hetgeen de Heere aaan Jeremia bekend maakte: Eer dat Ik u in den moederschoot formeerde, heb Ik u gekend en eer dat gij uit de baarmoeder voortkwaamt, heb Ik u geheiligd; Ik heb u den volken tot profeet gesteld.
De hoedanigheden, die Jeremia bezit, zijn geen aanleiding tot zijne roeping als profeet, maar uitvloeisel daarvan. De idee van den man met al zijn levensomstandigheden als voorbereiding tot de levenstaak was er vóór den man in Gods raadslag. Daarnaar is hij gevormd. Geheiligd was hij voor zijne geboorte. Dit ziet niet op inwendige roeping, doch slaat op afzondering naar Gods raad en bedoelen met dezen man. Om met Gomarus te spreken: wat God doet in den tijd wist en besloot Hij van eeuwigheid.
God verkiest zijne herders voor Zijne Kerk van den moederschoot, maar op Zijn tijd roept Hij hen zoowel tot het leven als het ambt.
Wat nu geldt van Jeremia en Paulus is waar van alle kinderen Gods. Zij zijn ingeweven in Adams geslacht, worden geboren in een bepaalden tijd, onder bepaalde omstandigheden. Dat alles heeft beteekenis en wordt door den Heere geleid en zal waarde hebben voor Zijn Koninkrijk. Dit leeren zij verstaan als zij mogen terugzien op hun leven, verlost van het verderf, gekroond met goedertierenheid en barmhartigheid.
De apostel Paulus heeft daar (Galaten 1:15) in het algemeen het oog op zijn vorming en ontwikkeling in denkwijs en leven van zijne geboorte aan en jeugd, in zoover dit dienen moet om hem voor te bereiden en geschikt te maken tot zijn lateren Evangeliedienst.
De Heilige Schrift, zoo merkt Calvijn op, pleegt somtijds drie graden te stellen, te weten de eeuwige verkiezing Gods, de verordening van moeders schoot aan, en de roeping welke de vrucht en vervulling dier beide is.
In dat licht stelt ook de dichter van psalm 139 zijn leven. Uwe oogen hebben mijnen ongeformeerden klomp gezien, en alle deze dingen waren in Uw Boek geschreven, de dagen als zij geformeerd zouden worden, toen er nog geen van die was.
Daarom, hoe kostelijk zijn mij, o God, Uwe gedachten, hoe machtig vele zijn hare sommen!
Deze liefdevolle bemoeienis des Heeren nu over Zijne gekenden wordt wel voorbereidende genade genoemd. In welke richting deze gedachte niet mag worden ontwikkeld, hopen wij later te zien. Nu bepalen wij ons tot den zin, die schriftuurlijk is. Zelfs de algemeene genade over Gods gekenden draagt reeds een bijzonder karakter.
God legt verband tusschen natuur en genade. Gods kinderen zijn geen eenlingen. Evenmin mogen wij op Doopersche wijze de natuur wegsnijden uit hun leven.
Zij zijn voorwerpen Zijner liefde en Hij Zelf leidt hen door Zijne genade tot dien Geest, die alleen wederbaren en troosten kan. Alles staat naar het voornemen Gods in verband met hun latere toebrenging tot en roeping in Zijne gemeente. Ontvangenis en geboorte, huisgezin en geslacht, volk en land, opvoeding en onderwijs, ontwikkeling van verstand en hart. Het zal beteekenis hebben voor hun leven in den dienst des Heeren.
In dien zin nu spreken wij van voorbereidende óf voorkomende genade. Want ook in hun onbekeerden staat ziet de Heere hen nog met een ander oog dan Hij de wereld ziet. Zeker, daar weten zij niets van, maar als het licht der genade over hun verloren leven in de zonde opgaat, merken zij op hoe de Heere hen leidde en bewaarde, hun leven richtte van hunne ontvangenis af. Hoewel zij God, den God hunner vaderen, niet kenden, kende Hij hen in liefde. Augustinus zegt ergens, dat de Israëlieten de vaten meenamen van de Egyptenaren, maar ze pas gebruiken konden in den dienst des Heeren nadat zij Paaschfeest hadden gevierd. Hij gaat hen niet alleen na over de bergen van zonde en volgt hen door de moerassen der ijdelheid, die zij doorwaden, maar rekent reeds bij hunne ontvangenis en geboorte en hun levensleiding wat zij worden moeten in de gemeente Gods. Hoe verwonderd kunnen zij terugzien bij het licht des Geestes. Hij bewaart velen voor uitbrekende zonde; deelt hun gaven van verstand en hart mee, en allen, óók die openlijk in de zonde leefden, bewaart Hij toch voor ééne zonde, namelijk de zonde tegen den Heiligen Geest.
De prediking van wet en Evangelie in de uitwendige roeping, die zij tegenstaan, zal toch beteekenis hebben als zij worden vernieuwd naar het evenbeeld van Christus. Hunne verootmoediging, vernedering, zal er te dieper om zijn.
Bij sommigen werkt de Heere al vroeg vrees voor de zonde en het oordeel. Menigeen herinnert zich hoe hij wegliep als het volk des Heeren sprak van de wegen der genade en in de eenzaamheid dachten zij: dat volk is toch wel gelukkig. Zoo worden zij door genade onder opzicht gehouden. Hun levensontwikkeling zal beteekenis hebben gelijk de volken hunne eer en heerlijkheid brengen in de stad Gods.
Aan al de bijbelheiligen zouden wij dit kunnen illustreeren. Laat ik alleen maar wijzen op een paar voorbeelden. Het was niet toevallig, dat God Abraham riep om hem te stellen tot een vader van zijn uitverkoren erfvolk. Hij kende den hoogsten God in het land zijner vaderen, al was het van nature niet met ware kennis. Maar toch baant de Heere zoo den weg om zich aan hem te openbaren als de Allerhoogste, hem daarbij verlichtend door Zijnen Geest. Neem David den herdersknaap, of Amos den veehoeder of Ezra den priester. Denk aan Saulus van Tarsen uit volle Joodsche ouders geboren; onderwezen naar de wet en voorvaderlijke inzettingen, aan de voeten van den rabbi Gamaliël. Maar hij was ook Romeinsch burger, geboren in de stad Tarsen, met zijn belangrijke universiteit, waar de hartslag doorklopte van de Grieksch-Romeinsche cultuur zijner dagen. Krachtdadig geroepen zal hij de machtige kampioen worden tegen het wettische Jodendom, dat hij kende door en benevens de worstelaar tegen het heidendom, wier wijsgeeren hij kent, zoodat hij in zijn rede op den Areopagus hen verstrikt in hun wijsheid. Zijne weerhoudende genade belet hen veel te doen wat zij anders zouden volbrengen. En zelfs Zijne toelating in het zondigen zal door de genade vruchten dragen voor het kruis. De Heere heeft hen lief gehad met eene eeuwige liefde. Hier is de voorkomende genade des Heeren in hun leven vóór de bekeering, de beteekenis van dat leven verschijnt in het licht van Gods ontfermen en de natuur zal dienstbaar zijn aan de genade, ook al brengt zij de genade niet voort. Zoo kan in schriftuurlijken zin gesproken worden van voorbereidende genade.
In welken zin mag zij echter niet worden verstaan? En in welke richting mag zij niet worden ontwikkeld? Daarover de volgende maal.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 juni 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Voorbereidende genade I

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 juni 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's