Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voorbereidende genade IV (Slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voorbereidende genade IV (Slot)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van voofbereidende genade kan dus niet worden gesproken in dezen zin, dat hetgeen de Heere door Zijn Woord en Geest werkt in den zondaar aan berouw, met een zekere begeerte naar verlossing, inbinding van het leven in de zonde enz. zooals die ook in den niet-verkorene kan gevonden worden, een zekere voorbereiding zou zijn van de wedergeboorte. De wederbarende daad heeft geen enkele voorbereiding, maar is eene herschepping ten leven, waarin de wortel des geloofs is begrepen. Zoo is er samenhang tusschen wedergeboorte, geloof en bekeering. Dit is: het afstand doen van eigen leven en werk om door het geloof in Christus Hem te bezitten als onze gerechtigheid en leven.
De ware zelfverfoeiing, droefheid naar God, hongeren en dorsten naar de gerechtigheid zijn reeds vruchten der wedergeboorte. God rechtvaardigt den goddelooze om niet, maar Hij rechtvaardigt niet den doode, die nóch berouw, nóch honger naar de gerechtigheid hebben kan en evenmin God kan liefhebben in Zijn heilig recht.
De voorstelling is wel gangbaar in sommige kringen, dat er van geen levendmaking kan sprake zijn zonder de bewuste rechtvaardigmaking. Door te gelooven in Christus wordt men levend. Dit kan nooit juist zijn, want het geloof kan nooit aan het leven voorafgaan, dan zou de natuur gelooven en zoo tot leven komen.
Dat mét het nieuwe leven het geloof in den wortel is gegeven handhaven wij echter wel op grond van de Schrift maar dat daaruit aanstonds zou gegeven zijn de geloofsdaad in het omhelzen van Christus is niet toe te geven. Daarom blijft toch wel de vraag: geloof ik in Christus, dan zal ik zalig worden en niet: ben ik wedergeboren. Want de wedergeboorte moet haar bewijs in den volwassene althans vinden in het geloof in Christus, waardoor ik weet en ervaar te leven in en door Hem.
Opgemerkt werd, dat de voorstelling wel gangbaar is bij sommigen, dat een mensch tot het nieuwe leven komt door te gelooven in Christus. In die richting beweegt zich de prediking van Ds. Pauwe. Hij stelt, dat vóór de rechtvaardiging des zondaars geen leven mag worden aangenomen. De getypte preeken, die wij van hem lazen, munten echter niet uit door duidelijkheid, noch door betooning des Geestes en der kracht. Maar het ligt niet op onzen weg thans dit punt nader te onderzoeken. Ds. Pauwe stelt zich op een standpunt, dat aan rechtmatige critiek kan worden onderworpen. Daarbij is het zeker te betreuren, dat hij zich vrijwel als de eenige geroepen dienaar des Woords beschouwt. De dienaren des Woords in de Hervormde Kerk kan hij niet houden voor dienaren van Christus. En in andere kerken is het naar wat hij daarvan gezien en gehoord en gevoeld heeft, niet veel beter. Maar hij erkent dan toch nog, dat na zijn dood God machtig is iemand of meerderen tot de bediening te roepen en bekwaam te maken. Het kan toch niet anders of God moet dergelijke hoovaardij met onvruchtbaarheid slaan.
Ds. van Schuppen heeft ook een tijd de stelling verkondigd — in de lijn van Ds. Pauwe — vóór de rechtvaardigmaking geen leven! Thans heeft hij weer een anderen weg ingeslagen en omhelst het geloof, dat hij stelt, gelijk tevoren de stelling van de rechtvaardigmaking. Gerechtvaardigd zijn en Christus omhelzen door het geloof is iets anders, dan dergelijke theorieën uit te dragen.
Ook denken wij in dit verband aan Dr. Oorthuis . Hij schrijft (Doopboekje, bl. 122): „Maar om te leven voor God moet toch een mensch eerst bekeerd, eerst wedergeboren zijn? vraagt gij. W i e God op Zijn Woord en Doop gelooft, dat hij met Christus gestorven en opgewekt is, die is in en door dat geloof wedergeboren tot een levende hope." En elders teekent hij aan op Romeinen 6 vers 11: ,,Houdt het ervoor, dat gij der zonde dood en Gode levend zijt in Christus Jezus." Houdt het er voor. Het is wel eigenlijk niet zoo. Als gij uzelf onderzoekt dan is het wel niet zoo, dat gij der zonde dood zijt. Neen, dan vindt gij nog zonde en ongerechtigheid daarbinnen in uw hart, en ook in uwen wandel... nochtans houdt het ervoor. Mag ik dat? Is het wel waar? vraagt ge. Maar Christus is toch der zonde eenmaal gestorven en leeft nu Gode. Welnu, op grond daarvan moogt gij het ervoor houden, dat ook gij der zonde dood zijt en Gode levend. Daar houdt God het voor, welnu, houdt gij het er ook voor. (Doopboekje, bl. 63).
Maar de apostel spreekt hier niet van een hersenschimmig wanen, doch van een in het denken des geloofs overleggen van de werkelijkheid, zooals zij is, ervaren in de ziel, om dan dienovereenkomstig te handelen. De herborene, de levendgemaakte, de bekeerde kan alleen zoo werkzaam zijn met de waarheid Gods, die toegepast wordt door den Heiligen Geest. Het houden voor heeft naar het grondwoord (logizesthai) een diepen zin.
Verder heeft Dr. Oorthuis zoeken aan te toonen, dat bij Calvijn het geloof niet volgt of voortvloeit uit de wedergeboorte, maar dat de wedergeboorte vrucht is van het geloof. (Onder Eigen Vaandel 1938, bl. 246 v.v.).
Het ligt niet op onzen weg de onjuistheid hiervan te bewijzen met de stukken. Maar zeker is, dat de bewering van Dr. Oorthuis onjuist is. Calvijn leert wel degelijk op tal van plaatsen dat het levende geloof in den Geest der wedergeboorte blijvende wortelen heeft (Op Luc. 17: 13). En hij verzekert, dat degenen, die gelooven, reeds uit God geboren zijn (Joh. 1 : 12). Reeksen van uitspraken kunnen wij bijbrengen, die de stelling van Dr. Oorthuis omver werpen. Maar wie zoekt voor zijn dwalingen tegenwoordig al geen steun bij Calvijn?
De zaak staat dus zóó, dat de wedergeboorte geen voorbereiding kent, maar dat de wedergeboorte wel de voorbereiding is van de bekeering.
Al deze vragen: verband tusschen wedergeboorte en geloof, tusschen geloof en bekeering, enz., zouden onderwerp kunnen zijn van eenige artikelen. Laten degenen, die ertoe in staat zijn zich er maar op werpen om te onderzoeken uit de bronnen. Daar is behoefte aan.
Maar nu kom ik tot mijn laatste punt.
Het is niet gewenscht te spreken van de bekommerde Kerk en bekeerden. Dit geschiedt in sommige kringen stelselmatig. Het wekt den indruk, dat men een soort tusschenstaat stelt tusschen dood en levend. En die bestaat niet.
Nu stelt men het gewoonlijk zóó, dat de bekommerde Kerk de niet in de vrijheid staande Kerk is; die zich van har^ schuldvergeving niet bewust is en als regel een bekommerd bestaan leidt, neergebogen en verslagen. Maar al zijn er zoo velen, daarom heeft men nog geen recht te spreken van de bekommerde Kerk. Dan kan ik er nog veel meer bij maken. Men zou dan gemakkelijk zes of zeven Kerken in de eene Kerk kunnen onderscheiden, wat niet schriftuurlijk is.
Immers er is maar ééne levende Kerk, waartoe zoowel de zuigeling in de genade als de vader in Christus en de moeder in Israël behoort, benevens de geestelijke jongeling.
Het geestelijke leven is bovendien niet zoo eenvormig, dat men met bekommerd en bekeerd klaar is. W i j behoeven dit zeker niet nader toe te lichten voor de lezers van onze meditaties.
Is bovendien de uitdrukking bekommerden in den zin waarin het dan wordt gebruikt, wel juist gekozen? Wij meenen het te moeten betwijfelen.
De Kerk des Heeren kent hare bekommeringen in allerlei opzicht. Laten wij maar de Schrift raadplegen.
Kiezen wij dan eerst het Schriftvers, waarin het woord bekommerd voorkomt in verband met schuldbewustzijn en benauwenis der ziel over de zonde.
W i j bedoelen Psalm 38: 19: Want ik maak U mijne ongerechtigheid bekend; ik ben bekommerd vanwege mijne zonde.
Allereerst kan het zonder meer duidelijk zijn, dat van David toch niet gezegd kan worden, dat hij het beeld vertoont wat men onder „bekommerde Kerk" verstaat. Want hij zegt in dien psalm niet alleen, dat voor den Heere al zijne begeerte is, maar evenzeer, dat de Heere zijn God en zijn heil is.
David wanhoopt aan zichzelf, maar niet aan den Heere. Het doorgeleide kind des Heeren in de nieuwe bedeeling, verzegeld door den Heiligen Geest als onderpand der erfenis, kan óók bekommerd zijn vanwege zijne zonden en afwijkingen. De zonde kan hem neerdrukken totdat hij in het geloof weer neerzinkt op het Lam en toegaat door den verschen en levenden weg van Christus' bloed.
David beweent, om met Calvijn in zijn verklaring van dezen psalm te spreken, zijn treurig lot. Ongelukken en straffen treffen hem en hij is zich bewust, dat zijne zonden hem dit alles waardig maken. ..Want hierin zijn de vromen onderscheiden van de goddeloozen, dat zij door den tegenspoed worden herinnerd aan hun schuld en daardoor zich als smeekelingen stellen voor Gods rechtbank. Als hij der- 'halve de oorzaak opmaakt uit de teekenen en gevolgen, dan vat hij twee dingen samen, dat hij gebogen ligt onder een grooten samenloop van rampen en vervolgens, dat al die rampen rechtvaardige kastijdingen zijn.
David legt zijn moeite en verdriet neer in Gods schoot. Hij stelt tegenover al die aanslagen, waaraan wij zien dat zijn geloof is blootgesteld, dezen muur, dat toch zijn heil in God onwrikbaar vast was."
Het zal duidelijk zijn, dat het niet aangaat deze schriftuurplaats te nemen als grondslag voor een zekere leer van de bekommerde Kerk, zooals men die gewoonlijk verstaat.
Jozef zegt tot zijne broeders, wanneer zij vreezen, dat deze hen zal straffen om hunne zonden aan hem: weest niet bekommerd (Gen. 45 : 5). Jonathan was bekommerd om David, omdat zijn vader Saul hem had gesmaad. Hij deelde in zijn leed, het drukte Jonathan. Salomo spreekt van het zich bekommeren der menschen in de bezigheden dezer wereld; dat wil zeggen: zich met zorg en moeite daarmee 'bezig houden. Wel worden verschillende woorden gebruikt in den grondtexst, maar Jozef bezigt hetzelfde woord tegen zijne broeders als David in Psalm 38.
Amos spreekt van het zich niet bekommeren over de verbreking Jozefs. De leidslieden hebben geen oog en geen zorg — zij bekommeren zich niet —
Als de discipelen schipbreuk dreigen te lijden, vragen zij: Meester, bekommert het u niet, dat wij vergaan? Trekt Gij u ons lot niet aan, hebt Gij daarover geen zorg? Tot Martha zegt Jezus: Gij bekommert u over vele dingen, maar één ding is noodig. Dat waren dus zondige bekommeringen van Martha. Die zijn er ook in overvloed. Juist omdat zij niet zat aan de voeten van Jezus was zij zoo druk met dienen.
Is iemand in den staat van slaaf bekeerd? Paulus vermaant: laat u dat niet bekommeren, maar indien gij ook kunt vrij worden, gebruik dat liever.
Jeremia spreekt in dichterlijke taal van de bekommernis der zee (Jer. 49 : 23).
En, om nog dit voorbeeld te noemen, de apostel Petrus vermaant: werp al uwe bekommernissen op Hem, want Hij zorgt voor u.
D i e bekommernissen zijn dus de nooden des levens, die Gods gunstgenooten treffen. Het schriftuurlijke beeld van bekommerd zijn en bekommering en bekommernissen is dus veel meer omvattend en raakt het leven des geloofs v a n de gansche Kerk.
De verschillende woorden in den grondtext van Oud- en N i e u w verbond worden door elkander gebruikt voor alle nooden, die hen treffen, ook al hebben zij verschillend accent. Het lijkt ons dan ook veel beter de bekommering uit te strekken naar het voorbeeld der Schrift over de gansche Kerk G o d s dan dit w o o r d te gebruiken in eenzijdige beteekenis, w a a r d o o r bovendien het leven der Kerk wordt geschaad, ook dergenen die wij dan wel bekommerde zielen noemen.
Er is dus bekommering in het natuurlijke leven, om der zonde wil in het algemeen. M a a r daar is ook de bekommering over de zonde. E n nu is het zóó, dat de ware christen heel z i jn leven de zonde voelt als oorzaak van onzen eeuwigen honger en kommer, om met het A v o n d m a a l s f o r m u l i e r te spreken. Eerst het einde der zonde brengt de oplossing zijner bekommering, gelijk van de bekommernissen dezes levens. I n Romeinen 7 is P a u l u s bekommerd onder den ouden mensch en toch heeft hij vrede in Christus.
Het zou ons te ver voeren het v r a a g s t u k der bekommering in zijn geheel te overzien in dit verband. W e zouden dan moeten handelen over ware, ziekelijke en valsche bekommering, want die zijn er ook. D e valsche bekommering kent een open geweten, maar geen v e r n i e u w d hart. Een natuurlijke zucht tot zelfbehoud is aan het woord.
h a n s was het ons alleen te doen om schriftuurlijk licht te werpen over de v r a a g der bekommering en te w a a r s c h u w en tegen een soort derden staat tusschen dood en levend. Dit bezwaar werd ook terecht tegen Amesius en zijns gelijken ingebracht in zijn voorstellingen over de voorbereidende genade.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juli 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Voorbereidende genade IV (Slot)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juli 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's