Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de waarheid en haar ontvangst

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de waarheid en haar ontvangst

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dat kunnen wij steeds waarnemen, hoe verschillend éénzelfde persoon en ééne zaak door de menschen beoordeeld wordt. Daar het de eene zelfde persoon of zaak geldt, kan dat verschil in beoordeeling niet in deze gegrond zijn, doch alleen zijn oorsprong vinden in de verscheidenheden der oordeelende menschen. Nergens blijkt dit trouwens duidelijker dan uit de ontvangst, die den Heere Jezus Christus en het Evangelie te beurt valt. De Schrift leert het ons, dat de verschillende oordeelvellingen, die over Hem en zijn Evangelie uitgaan, slechts uit de verscheidenheid, die er tusschen menschen en menschen is, kunnen verklaard worden.
De apostel Johannes zegt van den Heere Jezus Christus: „Hij is gekomen tot het zijne, maar de zijnen hebben Hem niet aangenomen." Dit is zeer algemeen gezegd, maar de bedoeling is toch niet, dat absoluut niemand Hem aannemen zou, want Hij laat er terstond op volgen: „maar zoovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden." En deze waren kinderen Gods, omdat zij uit God geboren werden. Daarin is dus de bijzonderheid aangewezen, de eigenaardige gegevenheid, waardoor zij van de groote massa onderscheiden zijn. Het verschil, dat leidt tot een aannemen van den Heere Jezus Christus of tot een nietaannemen, ligt daarin, dat de eersten kinderen Gods zijn, omdat zij uit God geboren werden, terwijl aan de anderen deze geheel eenige geboorte ontbreekt en Hem dus niet aannemen.
Dit verschil vindt dus niet zijn oorsprong in den Heere Jezus, maar in de menschen alleen. Wel blijkt uit de wijze, waarop de apostel Johannes het ons zegt, dat verreweg de groote meerderheid Hem niet aanneemt, dat, zooals wij zouden kunnen zeggen, het normale is, dat de menschen Hem niet aannemen, dat in het algemeen gesproken, de menschen Hem niet willen. Onder de massa der Joden zijn er echter slechts enkelen, die Hem aannemen en dat deden, omdat zij andere menschen geworden waren, krachtens hun „uit God geboren zijn", dus krachtens hun kindschap Gods. Het was de eene en dezelfde Christus, die tot de Zijnen kwam, maar tusschen de Zijnen was er dit onderscheid, dat onder de groote massa er slechts enkelen waren uit God geboren. Zooals de apostel Johannes het ons dus voorstelt, is het precies, zooals Jezus zelve het ons heeft gezegd: „Velen zijn wel geroepen, maar weinigen uitverkoren."
Het verschillend oordeel en de verschillende verhouding tot Jezus, waardoor de menschen zich onderscheiden, vindt dus daarin zijn oorsprong, dat de menschen niet gelijk zijn. Er zijn er, die niet uit God geboren werden, en dat was de groote meerderheid, en er zijn er eenigen, die deze bijzondere genadedaad deelachtig waren. Van Johannes de Dooper staat geschreven, dat hij Hem eerst niet kende, doch zijne oogen ' werden geopend. Ja, hij zegt twee malen onmiddellijk na elkander: „En ik kende Hem niet." Joh. 1 : 31 luidt aldus: „En ik kende Hem niet, maar opdat Hij aan Israël zou geopenbaard worden, daarom ben ik gekomen, doopende met i het water." En dan herinnert Johannes aan wat hij gezien had bij Jezus' doop. „Ik heb", zoo zegt hij, „den Geest zien ; nederdalen uit den hemel, gelijk eene duif en bleef op Hem." | En dan zegt hij wederom in het 33e vers: ,,En ik kende Hem niet, maar die mij gezonden heeft om te doopen met water, die had mij gezegd: „Op welken gij den Geest zult zien nederdalen en op Hem blijven, deze is het, die met den Heiligen Geest doopt." Hij was dus aan Johannes de Dooper op een bijzondere wijze geopenbaard en daarom kan hij zeggen: „En I ik heb gezien en getuigd, dat deze de Zoon van God is." En daarom kan hij, als hij later met twee uit zijne discipelen Jezus ziet wandelen, tot hen zeggen: „Ziet, het Lam Gods!"
Uit dit getuigenis van Johannes blijkt dus, dat hij deze . bijzondere kennis van den Heere Jezus heeft, omdat hij een bijzonder mensch is, wiens blik op Jezus' verschijning daarom ook van een geheel bijzondere orde is, tengevolge waarvan 1 hij Hem als den Zoon van God en als het Lam Gods kent en anderen op Hem kan wijzen.
Doch ziet nu, hoe andere menschen een geheel ander oordeel over dienzelfden mensch Jezus vellen. Johannes 7 i teekent ons Jezus in den tempel, als het Loofhuttenfeest is en Jezus geeft leering aan de schare, zoodat de Joden zich < over zijne kennis verwonderen: „Hoe weet deze de Schrif- ; ten", zoo vragen zij, „daar Hij ze niet geleerd heeft?" En dan wijst Hij hen er op, dat Hij gezonden is, en niet zijn leer verkondigt, maar Desgenen, die Hem gezonden hêeft. Hij v verschijnt daar in zijn contrast met de wereld, ook met de J vrome wereld en wijst er op, dat wie van zichzelven spreekt, s zijne eigene eer zoekt. En Hij zocht de eere van zijnen Zender. Dat was het onderscheid tusschen Hem en de Schriftgeleerden en Pharizeeën, die zich op Mozes beroemden, doch Mozes' wet niet deden. En Hij wist wat in den mensch was, ook wat in de Joden was en Hij kende hun haat. En Hij houdt hun voor, wie zij wezenlijk zijn, als Hij hun vraagt: „Wat zoekt gij Mij te dooden?" En luister dan naar het I antwoord van die schare, en zij zeiden: „Gij hebt den duivel." 5 Zij willen niet weten, dat zij zoo zijn.
Doch het blijkt uit het verhaal, hoe onder die schare er verschil van oordeel over Jezus was. Zij zeiden niet allen, dat Hij den duivel had, maar sommigen zeiden ook: „Hij is goed", anderen daarentegen: „Neen, maar Hij verleidt de schare". Ja, er staat ook geschreven, dat „velen uit de schare geloofden in Hem '. Dat waren zij, die, toen zij zijne aangrijpende, diep ontroerende rede hoorden, zeiden: „Deze is waarlijk de profeet ": anderen zeiden: „Deze is de Christus." En weer anderen betwijfelden dat, op, naar zij meenden, schriftuurlijke gronden, want de Schrift leerde immers, dat Christus komen zal uit den zade Davids en van het vlek Bethlehem, waar David was en deze man was Jezus van Nazareth.
Zoo kan Johannes zeggen: „Er werd dan tweedracht onder de schare om Zijnentwil." Alzoo werden groote disputen gehouden tusschen de Pharizeeën en zelfs hunne dienaren, die als zij het verwijt krijgen te hooren, dat zij Hem hadden moeten gevangen nemen en brengen, hunnen meesters antwoordden: „Nooit heeft een mensch alzoo gesproken, gelijk want zij zeiden: ,,Is deze niet de zoon van Joseph?" En daarmede was de critiek geopend. Jezus begreep het terstond. Daarom zeide Hij: ,.Gij zult zonder twijfel tot Mij dit spreekwoord zeggen: Medicijnmeester! genees uzelven." En dan komen de verwijten los, zoodat de Heere Jezus zich er op beroepen moet: „Voorwaar zeg ik u, dat geen profeet aangenaam is in zijn vaderland."
En wat was het einde? Diezelfde menschen, die zijne leer zoo aangenaam vonden, werden, toen zij Hem goed begrepen, woedend, want zij ,,wierpen Hem uit, buiten de stad, leidden Hem op den top des bergs, op denwelken hunne stad gebouwd was om Hem van de steilte af te werpen." Nu hebben zij dat booze plan niet kunnen volvoeren, maar zij hadden het wel willen doen en ook zeker gedaan, als zij hadden gekund. Ja, hoewel Hij sprak, zooals niemand ooit gesproken heeft, het slot was, dat zijne waarheid de massa zoo diep wondde, dat de haat niet kon rusten, voordat zij dezen mensch, die hun waarheid sprak, aan het kruis genageld had. Slechts zij, die macht ontvangen hadden kinderen Gods genaamd te worden, hebben in Hem geloofd, op Hem gehoopt en Hem lief gehad, want zij waren uit God geboren.
En wat nu van den Heere Jezus geldt, is ook van toepassing op de zijnen. De dienstknecht is niet meerder dan zijn heer. Daarom zegt Hij: „Zij hebben Mij gehaat, zij zullen ook u haten." Hoor slechts de apostel Paulus, die, zooals hij zelve zegt, als Gods dienaar er naar gestreefd had zichzelven in alles aangenaam te maken, in verdraagzaamheid, in verdrukking, in nooden, in benauwdheden. Hij had veel voor de Waarheid geleden (2 Cor. 6) en er veel voor gedaan, was door eer en oneer, kwaad en goed gerucht gegaan. Zij scholden hem een verleider en hij schroomde niet van zichzelven te zeggen, dat hij „nochtans waarachtig" is. En zoo gaat hij door, het woord der waarheid recht snijdend, zich vasthoudende, ziende den Onzienlijke, hopende op de belofte: „Ik zal u tot een Vader zijn." Hij belijdt van zichzelven, dat hij zijn schat draagt in een aarden vat, hoewel hij er zich klaar van bewust is, dat hij om de belijdenis van den verrezen Heiland en om het Woord der Waarheid wordt geoordeeld en ook veroordeeld.
En waarom wij nu deze dingen onzen lezers voorleggen? Om te doen verstaan, dat de wereld nog niet is veranderd en dat het lot van alle trouwe dienaren des Woords nog hetzelfde is. Wij kunnen nog hooren, dat er van een trouwen dienaar gezegd wordt, dat zijne prediking zoo aangenaam is, al wordt het ook wel eens gezegd van een ontrouwen dienaar des Woords. Maar zoodra de pijl der waarheid, die van de boog van den getrouwe wordt geschoten, doel treft, blijkt de aangenaamheid verdwenen en de waardeering eveneens. Zulk een lastig man is niet meer aangenaam.
Het is in de wereld, met name ook in de vrome kerkelijke wereld, een wonderlijke eigenaardigheid, die men zeer dikwijls kan ervaren: De menschen mogen zeiven de goddeloosheden wel doen, maar men mag niet tot hen zeggen: „die man zijt gij!" Wie die vrijheid niet alleen neemt, maar zich geroepen voelt de waarheid te dienen, moet zich maar niet verbazen, dat vrome broeders, die gaarne voor zuiver in de leer doorgaan, zich zeer geraakt toonen. Hun achterklap gaat lustig rond en hoewel zij gewoonlijk van de Pharizeeën niets dan kwaad weten, schromen zij niet hen daarin na te volgen, dat zij in hun ergernis over de waarheid, die toch niets dan de kale en naakte waarheid was, te zeggen: „Zeggen wij niet wel, dat gij een Samaritaan zijt?" Ja, wie hun de waarheid zegt, geldt voor een Samaritaan. En gelukkig de man, die dan mag weten: Doch ik zoek mijne eere niet, er is een, die ze zoekt en oordeelt.
Waarlijk, het is geen wonder, dat in deze wereld, die een kermis der ijdelheid is, waarop wij de ledigheid, de onbeduidendheid, de eerzucht en de baatzucht der menschen als de grootste drijfkrachten kunnen zien werken, de dienaar der waarheid het vuur van den haat tot zich trekt. Doch laat ons niet voorbijzien, dat is diezelfde man, die voor Gods aangezicht zich verootmoedigt van wege de zonde, die het aarden vat met zich brengt, maar toch niet kan nalaten de waarheid te spreken te midden dier wereld, ook der vrome wereld, die in het booze ligt.
Zoo kan ik zeer wel begrijpen, waarom een Broeder mij meedeelde, dat ik menschen heb boos gemaakt, omdat zij de waarheid niet wilden hooren, al was deze zoo duidelijk, dat iedereen haar kende, haar zag en zelfs er over sprak. Ach ja, het G e r e f o r m e e r d W e e k b l a d prikkelt wel eens. Dat verstaan we. Maar Gods kinderen weten en leeren, dat zij met minder dan de waarheid niet toe kunnen. En de dwazen, die zich ergeren in plaats van zich tot God te bekeeren, moge ik herinneren aan Paulus' vraag: „Ben ik dan uw vijand geworden, u de waarheid zeggende?"
Welnu, Broeders, er wordt propaganda gemaakt tegen het G e r e f o r m e e r d W e e k b l a d , omdat het de waarheid wel eens zegt aan vrome Broeders. Wij vertrouwen, dat zij, die uit de waarheid zijn, zich des te meer zullen beijveren het te verspreiden.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 augustus 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van de waarheid en haar ontvangst

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 augustus 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's