Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De genezing van een bezetene  II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De genezing van een bezetene II

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Marcus 9 : 1 7 — 2 9 . En een uit de schare antwoordende, zeide: Meester, ik heb mijnen zoon tot u gebracht, die eenen stommen geest heeft; en waar hij hem ook aangrijpt, zoo scheurt hij hem, en hij schuimt en knerst met zijne tanden en verdort; en ik heb uwen discipelen gezegd, dat zij hem zouden uitwerpen en zij hebben niet gekund. En hij antwoordde hem en zeide: O ongeloovig geslacht! hoe lang zal ik nog bij ulieden zijn, hoe lang zal ik u nog verdragen? Brengt hem tot mij. En zij brachten denzelven tot hem; en als hij hem zag, scheurde hem terstond de geest en hij vallende op de aarde, wentelde zich al schuimende. En hij vraagde zijnen vader: Hoe langen tijd is het. dat hem dit overkomen is? En hij zeide: Van zijne kindsheid af; en menigmaal heeft hij hem ook in het vuur en in het water geworpen, om hem te verderven; maar zoo gij iets kunt, wees met innerlijke ontferming over ons bewogen en help ons. En Jezus zeide tot hem: Zoo gij kunt gelooven! Alle dingen zijn mogelijk dengene die gelooft. En terstond de vader des kinds roepende met tranen, zeide: Ik geloof, Heere, kom mijne ongeloovigheid te hulp. En Jezus ziende, dat de schare gezamenlijk toeliep, bestrafte den onreinen geest, zeggende tot hem: Gij stomme en doove geest, ik beveel u: ga uit van hem en kom niet meer in hem. En hij roepende, en hem zeer scheurende, ging uit; en het kind werd als dood, alzoo dat velen zeiden, dat het gestorven was. En Jezus hem bij de hand grijpende, richtte hem op, en hij stond op. En als hij in huis gegaan was, vraagden hem zijne discipelen alleen: Waarom hebben wij hem niet kunnen uitwerpen? En hij zeide tot hen: Dit geslacht kan nergens door uitgaan, dan door bidden en vasten. (Vergelijk verder: Matth. 17 : 14—21 en Lucas 9 : 37—42).

Het lijden van dezen eeniggeborene was dus wel zeer zwaar. Geen wonder, dat zijn vader innig medelijdt met zijn kind. Zeker heeft hij hem veel tranen gekost. Hij kon dat kind niet missen, al was het meer dood dan levend vaak. Hij heeft gehoord en wellicht ook gezien de wonderen, die de Heere Christus alom verrichtte en wij weten hoe hij de discipelen heeft gebeden, bij afwezigheid van Jezus, om zijn kind te helpen en te redden van den ondergang, waaraan hij vroeg of laat zeker ten prooi zou vallen. Zij hebben niet gekund en zoo staat hij daar nu voor Jezus, terwijl de jongen ter aarde ligt aan de voeten van den Levensvorst en doodsoverwinnaar.
De vader geleidde of droeg dien jongen tot Jezus. Daarin moge hij ons ten voorbeeld zijn. Vaders en moeders, hebt gij wel werk met uwe kinderen, die voor een eeuwigheid zijn geschapen? Draagt gij hen in het gebed ook in hun tegenwoordigheid wel voor den troon, want geen snooder zonde dan ons te bezoedelen met het bloed dergenen, die van ons vleesch en bloed zijn. Dat gij geen hart hebt voor een vreemde is erg genoeg, maar dat gij u niet zoudt erbarmen over het heil uwer kinderen ware een misdaad van de ergste soort. En toch... hoe zou het zijn in het algemeen in de gezinnen, ook in onze gezinnen?
Wij vragen slechts en laten u het antwoord geven. Het is gewoonlijk zóó, dat bij lichamelijke nooden het aangezicht des Heeren nog wel wordt gezocht, maar gaat het u ter harte dat uwe kinderen liggen onder de macht des doods en des oordeels, in satans heerschappij? Kost uw reisgenoot naar de eeuwigheid u tranen?
Ziet gij niet in uwe kinderen, uw verwanten, de macht der zonde en van den vorst der duisternis? Gij kunt u daar toch niet van af maken, want gij staat ermede in levensverband. Er zijn echter bijzondere gevallen. Het behoeven onze verwanten niet te zijn om medelijdend mee te leven in den nood van menschenzielen, die zijn aangegrepen door de machten der duisternis, gekweld door duizend zorgen en duizend dooden. Het was bij dien jongen zóó, dat hij zeker gaarne wilde gered worden van deze bezetenheid, maar ach, de kans was blijkbaar zeer gering. Zelfs de discipelen van Jezus hadden hem niet kunnen helpen, hoe vurig zijn vader het ook had begeerd. Zelf toch was hij stom en kon dus geen verzoek doen, omdat zijn tong en lippen hem niet ten dienste stonden. Zijn ellende echter, die ieder kon zien, konden hem als aanbeveling dienen bij de jongeren om hem te genezen.
Jezus heeft gesproken: Breng hem mij hier. En wij lezen: Hij bracht hem tot Jezus. Hij was geboren en in de wereld gekomen om der waarheid getuigenis te geven, zoo treedt Hij voor ons als de hoogste profeet. Doch ook kwam Hij om de werken des duivels te verbreken. Daar staat Hij als Koning. Niet minder verscheen Hij om te offeren en te bidden om zijn medelijdend hart te openbaren. Hij is priester.
Toen de boden van Johannes den Dooper tot hem kwamen met de vraag of Hij de Christus was. antwoordde Hij hun: Zeg tot Johannes: de blinden worden ziende, en de kreupeJen wandelen, de melaatschen worden gereinigd en de dooven hooren, de dooden worden opgewekt en den arme wordt het Evangelie verkondigd.
Hij voegde er aan toe: en zalig is hij, die aan mij niet geergerd zal worden.
Breng hem mij hier. Deze zelfde Jezus leeft nog, nu verheerlijkt aan des Vaders rechterhand. Het is niet overbodig op te merken dat Hij leeft, die den dood heeft overwonnen.
Wij vergeten het zoo vaak en handelen en denken alsof de Heere geen hulpe had besteld bij dien held, die glorie won. Vaak schatten wij ook de macht der Kerk naar die van hare dienaren en leden. Daarin handelen wij verkeerd, want zij ligt in de macht van den Geest en den Zaligmaker, die kon zeggen: Mij is gegeven alle macht in den hemel en op de aarde.
De zaak van den zondaar staat nog niet hopeloos bij God al is zij hopeloos bij den mensch. Juist deze waarheid mag onze zielen sterken wanneer wij de machten en krachten der hel werkzaam zien. De weg tot zijn troon is open en Hij noodigt vriendelijk en spreekt nog: „brengt hem mij hier." Zeker, zullen wij waarlijk een mensch dragen voor den genadetroon, zoo zal dit alleen kunnen geschieden in het geloof. Want als de vader geen geloof, ook niet het minste, in de macht van Jezus had gehad, zoo had hij de moeite kunnen sparen om door de schare heen te dringen met zijn jongen. Hij noodigt nog de vermoeiden en belasten: komt allen tot mij en Hij zegt: Breng hem mij hier.
Arbeid voor zielen om ze tot Jezus te brengen is een goede bezigheid, die onze vleeschelijke traagheid breekt. Wij moeten wat te doen hebben en de nood van anderen moet onze eigen nood worden, zal het goed zijn. Dan worstelen wij aan den troon, dragen (de armen des geloofs, zelfs de bevende armen, zijn sterk) de zielen met hunne nooden voor den Heere en verhalen in ootmoed hunne kwalen om te pleiten op zijn alvermogen en genegenheid. Hebt gij werk voor Jezus? Voor uzelven en voor anderen? Ledigheid is des duivels oorkussen, zegt een spreekwoord terecht. Het is noodig, dat wij werk geven en nemen. We behoeven dan niet zooveel te spreken tot de menschen over den Heere als wel worstelen bij den Heere en met den Heere voor de menschen. Jezus leeft toch en Hij neigt Zijn oor; Hij luistert naar het geroep zijner ellendigen en naar het kermen voor zijne nooddruftigen.
Hij leeft in de plaats van macht en gezag. Al zijn Middelaarsglorie staat ten dienste zijner Kerk. Opent uwen mond en Ik zal hem vervullen. Stel zijn alvermogen geen perk, want dat is smaad aan zijn naam en bezoedeling zijner eer. Nooit teveel kunnen wij van zijn genade en macht verwachten. Zeker, Hij is vrij waar en wie en wanneer Hij wil helpen, maar denkt niet gering van zijn willen en kunnen.
Luister eens wat Hij tot Jeruzalem zeide: Hoe dikwijls heb Ik u willen bijeenvergaderen gelijk eene hen hare kiekens bijeenvergadert, maar gijlieden hebt niet gewild. O, ongeloovig en verkeerd geslacht, hoe lang zal Ik nog bij u zijn, hoorden wij hem hier in het midden der schare zeggen.
Wie zijn geval, zijn hopeloos geval, óf dat van anderen, wier nood op onze ziel is gebonden, tot Hem mag brengen, zal zeker geholpen worden. Het betaamt ons groote verwachtingen te koesteren van zijn bereidwilligheid en macht om te redden. Zeker zal Hij het doen op eene wijze, die ons verwonderd doet staan. Aan ontmoedigingen zal het daarbij niet ontbreken, opdat wij leeren, dat niet om ons verzoek wordt geholpen, maar wel op ons gebed naar zijne vrijmacht. Hoe anders ging het dan die vader van het kind had gedacht. Maar... hij werd geholpen. Het was meenens. Zijn vragen en worstelen, ook al was er niet weinig in, dat verzoening behoefde, was toch waar en oprecht! Wie in waarheid met zijn geval tot hem mag komen, zal zeker ervaren, dat bij den Heere uitkomsten zijn. Uitkomsten tegen den dood. Zijt gij werkzaam met het brengen van zielen in hun nood of... behoefteloosheid tot Jezus en het vrij ontfermen des Heeren? Welgelukzalig wie zich verstandig gedraagt bij een ellendig mensch.
Jezus is jaloersch op de eer van zijn Evangelie. Laat de menschen toch niet aan hun lot over. Hoe koud en onaandoenlijk kunnen wij zijn over het levensleed van anderen.
Moge ook in deze bange tijden het Woord worden uitgedragen en ingedragen. Het mocht nog voor velen ten eeuwigen zegen zijn die tot nog toe zich afkeerden van de waarheid. Ook deze bezoeking die ons volk treft keert niet ledig weder, maar zal, zoo niet tot voordeel, zeker tot oordeel zijn. Want de Heere doet niets of Hij heeft er Zijn heilige bedoelingen mee.
Wij keeren terug tot den maanzieken knaap en den hemelschen Medicijnmeester.
Terwijl hij daar neerligt dicht bij den Levensvorst, krijgt hij een nieuwen aanval. En zij brachten hem tot Jezus en als hij hem zag, scheurde Hem terstond de geest; en hij, vallende op de aarde, wendde zich al schuimende. Lucas zegt: scheurde hem de duivel en verscheurde hem. Het werd dus op weg naar Jezus vooral niet beter met den knaap. Integendeel, hij was er erger aan toe dan tevoren. Zoo gaat het meestal. Wanneer wij Jezus in het gezicht krijgen en ons geval voor den Heere zoeken te brengen en nabij komen, dan worden de aanvallen des duivels verdubbeld. Vaak komen weerzinwekkende gedachten op, dat vergeving of redding niet meer mogelijk is. Lasterlijke overleggingen doorkruisen het hart en wij kunnen ze niet weerstaan.
Ook de gewilligheid des Heeren wordt door satan en eigen vleesch in geding gebracht. Sommigen zouden hun verstand er geheel bij verliezen. Ja, nu en dan gebeurt dit werkelijk, zoodat zij tijden als aan den mond der hel verkeeren en alle hoop om behouden te worden opgeven. Zij gevoelen de hel als in hun binnenste, zien den ondergang voor oogen en zweven tusschen het verderf, dat hen genaakt en de wanhoop, die hen omvangt. Brengt hem mij hier.
Zie den knaap daar liggen zich wentelende over de aarde. De redding is nabij. Luister maar: Gij stomme en doove geest! Ik beveel u, ga uit van hem en kom niet weder in hem. Jezus spreekt als machthebbende. Zijn woord is een daad. Er gaat goddelijk alvermogen van hem uit. Eerst typeert Jezus den aard der krankheid en wat zij tot gevolgen had. Daarom spreekt Hij van: stomme en doove geest. Dus die duivel, die booze geest, had den jongen doof en stom gemaakt. Maar luister naar de muziek van dat: Ik beveel ul De sterke meende dit huis tot zijn eeuwige woning te hebben, maar Jezus gebiedt hem den knaap te verlaten. Hij zal hem dwingen uit te gaan en den knaap los te laten.
Zoo redt de Heere nog van satans geweld. De knaap is er een sprekend voorbeeld van. Het is waar, dat hier van bezetenheid sprake was en dit niet zonder meer kan worden vereenzelvigd met de folteringen, die hij menschenzielen aandoet om hen tot wanhoop en vertwijfeling te brengen. Dit is waar, maar het is toch dezelfde duivel, die zijn macht toont en feitelijk zijn de folteringen nog meer pijnigend dan bij den knaap, want deze leed vooral lichamelijk en was letterlijk stom en doof. Wij weten niet of de jongen den Heere zocht dan wel in dubbel opzicht prooi des duivels was.
De zondaar, die met God te doen kreeg en valt in handen van reus Wanhoop, terecht komt in zijn ijzeren kooi, moet bij al zijn leed over de zonde, de felle aanvallen verduren, dat ze onvergeeflijk zijn of wel dat alles bedrog is geweest. Wie ongewapend Apollyon ontmoet in den nacht begint te beven, geeft de hoop op redding op.
Doch de Heere Christus kan en wil en zal redden de beangste zielen, die naar God vragen en hun diepste smart hierin vinden, dat zij voor eeuwig van God gescheiden zullen zijn en toch niet zonder God kunnen leven.
Hij, de groote overwinnaar van hel, dood en satan, zal al degenen, die in vreeze des doods vaak gekweld worden door den duivel, zeker verlossen, indien zij waarlijk naar Hem vragen door het werk des Geestes. Oók zal, wie anderen mag dragen aan de voeten van Jezus, hetzij om te worstelen om bekeering dan wel verlossing van satans boeien, zeker ervaren, dat Hij het geroep zijner ellendigen hoort.
De duivel deed nog een laatste poging om zijn slachtoffer te vernielen. Ja, bij het uitgaan zoekt hij zijn prooi te dooden, opdat de verlossing toch niet baten zal. Hij roepende en hem scheurende, ging uit.
Er zijn arme, benauwde zielen, die ten doode toe benauwd zijn, wier laatste hoop aan het verdwijnen is in de greep van den menschenmoorder — er zijn er ook die in die klauw waren en zijn gered —• zij zullen bevrijd worden.
De vreugde van satan zou hun rampzaligheid zijn. Maar... hij juichte te vroeg. Neen, de diepste wanhoop kan Jezus' almacht evenmin teniet doen als de hoogste zonde.
Onbeschaamde duivel. Zou Jezus' bloed niet reinigen van alle zonde; zijn hand niet redden uit allen nood? Laat dien man, dat kind, die vrouw, dien zoon vrij, vrij voor immer.
Ik heb hem met mijn bloed vrijgekocht. Alle kwelduivels moeten op de vlucht, als Hij zijn machtwoord spreekt.
Het kind werd als dood, alzoo dat velen zeiden, dat het gestorven was. Ja, het was als dood, maar het leefde. Een machtige omkeer kwam er in het zieleleven van den knaap. Hij was de oude niet meer. Zoo had hij zich nog nooit gevoeld. Hij keert terug tot eigen bewustzijn en bestaan. De duivel ging uit. Hij wilde niet, maar moest. Zoo werd hij volkomen verlost. Hij werd genezen van zijn maanziekte, bezetenheid, stomheid en doofheid. Alles op éénmaal. Zijn waanzinnigheid was over, zijn verdorring hield op.
Hij werd een frissche, gezonde jongen, door het machtwoord van Jezus.
Hij kon spreken, hooren, denken met rede en verstand.
Zoo is het geestelijk niet anders. Want de duivel maakt de benauwde ziel stom. Zij kunnen niets meer zeggen of slechts jammeren, klachten uitstooten, die onverstaanbaar zijn voor den buitenstaander. Zij hooren het woord der belofte niet. Kunnen niet overleggen hoe het nu eigenlijk met hen is. Zij zijn geheel in de war. Wat nog vóór is, verklaren zij tegen. Zij zinken vaak ineen zonder hoop. Hun gebed is als afgesneden. Zij staan op en blijven even benauwd. Het is ons dus hier te doen niet allereerst om de benauwenis, die voortspruit uit de ontdekking aan zonde en schuld, maar om de folteringen van satan in die ontdekking of wel in andere levensomstandigheden. Het werk der genade ligt bedekt niet alleen, maar wordt ten eenenmale ontkend van binnen door helsche aanvallen. Het genotene wordt ook niet herproefd.
De Heere Jezus heft den knaap op uit zijn bezwijming. Hem grijpende bij de hand stond het kind op.
De knaap werd blijvend verlost, want Jezus zeide: kom niet meer in hem. Jezus zit op den troon en satan is zijn knecht, zijn slaaf.
Blijvend verlost. Wie eens in Christus is, dien blijft Hij eeuwig leiden. Niets kan in 't wereldrond hem van Zijn liefde scheiden.

Dit woord van Jezus: en kom niet meer in hem, wijst er op, dat satan het wel wil probeeren opnieuw in te dringen in den genezen knaap. Maar hij mag niet. Het is hem voor altijd verboden. Op geestelijk erf is het niet anders, want satan moge plagen, bezitten zal hij hen in der eeuwigheid niet meer.
En hij gaf hem aan zijn vader. Zoo wordt de vader verblijd en satan vergramd. Jezus leeft nog en wat bij de menschen onmogelijk is nog mogelijk bij God. Thans evengoed als in voorbijgegane tijden. Daarom wanhopen wij niet aan de redding van benauwde zielen, die in het werkhuis der wet dienstbaar zijn en lijden onder satans dwingelandij. De Heere zal uitkomst geven.

2e Jezus en de vader.
In het kort hebben wij de genezing van den bezeten zoon van dezen bedroefden mede-lijdenden en meelevenden vader nagegaan. De lessen ons daarin gegeven hebben wij getracht op te sporen. Nu willen wij in het bijzonder letten op hetgeen voorvalt tusschen Jezus en dien vader, in verband met zijn kind.
Daar staat hij voor Jezus. Hij heeft zich een weg gebaand door de schare door den nood gedreven, door liefde gedrongen. Wat hij anders wellicht niet gewaagd zou hebben bestaat hij nu. Het gaat om het leven van zijn kind. Ja, om zijn eigen leven, dat niet te scheiden is van zijn eeniggeborene. Hoor hem spreken met innerlijke ontroering: Maar zoo gij iets kunt. wees met innerlijke ontferming over ons bewogen en help ons.
De Heere wil. dat wij helder en klaar zullen weten waarvoor wij hem noodig hebben. De discipelen hebben ditmaal gefaald hoewel zij toch macht hadden ontvangen onreine geesten uit te werpen. De vader kent den nood. Hij weet wat hij begeert, voor zijn zoon en zichzelf. Hij bidt en smeekt niet in den blinde weg zooals veelal geschiedt. Gij vraagt om zegeningen, om vergeving van zonden, om vrede, maar weet eigenlijk niet wat gij begeert. De woorden zijn geijkt en gepast, maar de waarachtige begeerte ontbreekt. Zoo was het bij den vader niet. Wat er ook ontbrak, zeker niet de kennis der kwaal en de zekere begeerte, dat zijn eeniggeborene genezen mag worden.
De Heere Jezus vergunde nu den vader den geheelen toestand van zijn kind bloot te leggen. Met den ijver der liefde, met den drang der diepste levensverbinding vermeldt hij den ganschen omvang des kwaads, dat hem verteerde en hem met droefenis ten grave dreigde te sleepen. Niet alsof Jezus deze inlichtingen voor zichzelve noodig had. O neen. Hij had niet van noode dat iemand hem leerde, want Hij wist wat in den mensch was. Hij wist hoe deze knaap door een stommen en dooven geest was bezeten, dat hij maanziek was, meermalen in het water en 't vuur viel. Hij kende den ganschen omvang van dit ontzettende lijden. Dit hartverscheurende verhaal van den vader moet dienen om den vader, vlak voor de genezing, levendig de ellende van zijn kind te doen beseffen en als in zijn geheel nog eens te doen inleven.
Wij moeten weten waartoe wij den Heere noodig hebben. Gij gaat ter kerke. Dan is de vraag: wat komt gij hier doen? Wat zijn uwe voornemens? Wat zoekt gij hier? Komt gij om den Heere te bespotten, zonder behoefte, zonder blijdschap of verlangen? Gij hebt zooeven uw oogen gesloten, uw handen gevouwen om te bidden om een zegen onder het Woord. Hebt ge wel een zegen noodig of kunt ge 't best zonder stellen? Gij zegt wellicht: Heere verlos mij. Maar waarvan wilt ge dan worden verlost, welke is uw nood? Is het in uwe ziel heden: Mijne zonden gaan over mijn hoofd als een zware last zijn ze mij te zwaar geworden? Of wel: wat blijdschap smaakt mijn ziel als ik voor U kniel?
Komt gij om woorden des levens te hooren, om een kruik manna voor den levensweg? Het is noodig, dat wij onzen nood kennen, weten wat wij behoeven en mitsdien begeeren. Daaraan ontbreekt het maar al te veel en wij zijn vaak een volk dat met geen lust wordt bevangen. En omdat wij geen nood kennen is er ook geen verlossing. Bij dien vader was er een intense drang in zijn ziel. Hij werd verteerd door den nood van zijn kind die zijn eigen nood was geworden. Roep mij aan in den dag der benauwdheid en Ik zal er u uithelpen. De Heere Jezus opent hem den weg om het diepste diep van het verlangen zijns harten te openbaren. Hij sterkt de begeerte door zijn macht te laten inwerken op zijn ziel. De Heere laat toe ,dat juist op dit oogenblik satans aanvallen worden verdubbeld op den jongen. De duivel begon hem te scheuren, zoodat hij zich over de aarde wentelde al schuimende. Wïj zouden het kunnen vergelijken met het woelen der zonde en het aanhitsen tot zonde hetzij in gedachten of door daden juist in den tijd dat het oordeel der zonde aan de ziel wordt ontdekt. De satan wil, in aansluiting bij het verkeerde hart, den mensch aanporren om de stuitende kracht Gods te doorbreken. Zoo wordt de benauwenis der zonde wel tot vertwijfeling opgevoerd. Het is niet noodig hier voorbeelden van aan te halen. Het feit is genoeg bekend. Zoo wordt echter ook iedere vleeschelijke hoop om gered te worden door beterschap gedood. Als een slaaf der zonde en des duivels leert de zondaar zich kennen.
Alleen de almachtige genade kan hem redden en die weerstaat hij zoolang hij kan. Laten wij wel in het oog houden, dat wij op het slachtveld van Apollyon verkeeren. Het gaat er om wie het zal winnen. Als de Heere het niet deed om Zijns naams wille werd geen zondaar gered, ontkwam niemand uit de klauwen van den helschen leeuw. Zoo zal de genade zich betoonen als vrije genade, maar ook als onverwinlijk zoodat noch satan noch de zondaar er tegen bestand zijn. Gij zijt mij te sterk geweest en hebt overmocht. God wilde, dat ik zalig werd en Hij bewerkte dat ik ook wilde zalig worden zooals Hij het wil, in den weg van vrije genade. Satan in zijn drijven en het vleesch in zijn woelen zal den strijd verliezen.
Bij den vader moet het nu zóó worden, dat hij het volstrekt hopelooze van zijn kind voor zijn oogen aanschouwt en denood zoo op zijn ziel wordt gebonden dat zij door de genade die werkzaam is het ongeloof doorbreekt en de voorwaarden van Jezus tot redding aanvaardt.
Zoo handelt de Heere nog. Hij brengt ons zóó in het nauw, dat wij nergens meer heen kunnen; ingesloten en afgesloten van alle zijden... alleen de weg tot den Heere en zijn vrije ontferming blijft open of wel de weg van Jezus bloed ontsluit zich op het onverwacht, zoodat onze redding uit nooden en dooden des te wonderbaarlijker wordt. Het ongeloof wordt neergehouwen door het zwaard des Geestes. De eigenliefde wordt gebroken door Gods almachtige hand. Zeker, dat gaat met pijn en weedom der ziel gepaard maar is daarom niet minder heilzaam. Zoo toch alleen worden wij vatbaar gemaakt voor Gods reddende daden.
Maanden, jaren geleden, zoo kan de vader zich herinneren was het met zijn jongen niet zóó erg als heden vlak voor de voeten van Jezus. Het geval is hopeloozer dan ooit. Ja, voor den vader maar niet voor Jezus. Zijn hand is niet verkort. De vader wordt tot de uiterste wanhoop gedreven en toch houdt de hoop hem nog vast, vandaar dat hij smeekt en bidt:
Zoo Gij iets kunt, wees met innerlijke ontferming bewogen over ons. En Jezus antwoordt: Zoo gij kunt gelooven, alle dingen zijn mogelijk dengene die gelooft.
Zoo Gij iets kunt... In dit woord van den vader lag twijfel, zondige twijfel. Maar val hem niet hard, want wie moet niet belijden dat hij zelfs met kleinigheden vergeleken bij dezen nood, gekomen voor den Heere, niet vrij is van ongeloof. Ja, het is vaak zóó, of wij meenen, dat des Heeren arm is verkort en Zijn hand niet meer zou kunnen redden. Het vleesch is er nooit toe te bewegen om ons geval in de handen des Heeren te geven. Daarom ook hebben wij het vaak zoo moeilijk, dragen wij lasten die op den Heere gewenteld mochten worden. Werp al uwe bekommernissen op mij, want Ik zorg voor u. Hier is dus een „zoo" der twijfeling. Daarvoor was geen grond in Jezus. O neen! Hij is machtig te verlossen uit alle nooden en dooden. Zalig, wie met Paulus leerde belijden: Die ons uit zoo grooten nood en dood verlost heeft en op welken wij hopen, dat Hij ons nog verlossen zal. Maar neen zegt gij, daar zit het bij mij niet. Ik geloof, dat de Heere redden kan. Is het wel waar, dat gij dat gelooft? Immers wie dat waarlijk gelooft, moet het gelooven voor zichzelven. Dat wil zeggen: vallen in die almachtige handen met zijn eigen of anderer nood. Het geloof is toch altijd toeëigenend van aard.
Gij herhaalt: ja, ik geloof dat de Heere het kan. Wilt gij het hem dan laten doen? Er is geen nood of dood waaruit Hij niet zou kunnen redden. Ja, maar... Geen maar'sl Geen maar's of het moet zijn: maar de Heere zal uitkomst geven, Hij die des daags zijn gunst gebiedt .Toch wilt gij nog iets opmerken: ik geloof wel, dat de Heere het kan maar... zou Hij het ook willen? Hij is toch niets aan mij verplicht. Neen, dat is Hij zeker niet maar gij zijt wel wat, ja alles aan den Heere verplicht. Daartoe behoort ook de verplichting om te gelooven dat Hij kan én wil. Zoo heeft Hij zich in zijn Woord geopenbaard. Soms raakten de vragers juist het punt van het willen. Indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen. De Heere is vrij, maar zalig wie hem niet vrij kan laten en hem in het geloof mag aangrijpen in zijne sterkte. Almacht en vrijmacht, wij ontmoeten beide goddelijke deugden in onze levensworsteling telkens opnieuw. De geweldhebbers nemen het Koninkrijk Gods met geweld.
Bij deze geloofsworsteling moeten wij onzen eigen wil en kracht verliezen, om uitsluitend af te hangen van den Heere en zijne genade. Deze worsteling is ons van nature vreemd. Wij houden vast aan onszelven. Hoe is het in dat opzicht met u, mijn lezer?
In onze textstof gaat het over het kunnen en willen des Heeren beide. Zou het een volstrekt hopeloos geval zijn, zou Hij het bovendien wel willen? Zulke twijfelingen doorkruisten de ziel van den vader, die zoo diep getroffen was door het lijden van zijn kind. Zóó ellendig, zóó vreeselijk is het geval. Zou het kunnen. Ach, het zal wel niet kunnen. Zou Hij willen redden als Hij kan... waarom zou Hij willen?
Voor den Heere Christus bestaat er geen „zoo" Gij iets kunt! Want Hij is God en mensch; de God-mensch! Hij spreekt en de stormen zwijgen stil; Hij gebiedt en de dooden leven. Hij weet raad als er geen raad meer is bij het schepsel. Weet gij het niet, hebt gij het niet gehoord dat de Schepper van de einden der aarde noch moede noch mat wordt en daar is geen doorgronding van zijn verstand. Op de blanke hellingen van den Hermon waarlangs Hij was afgedaald tot de schare in de vlakte, was Christus van gedaante veranderd en uit de wolk had de stem L>ods weerklonken: Deze is mijn geliefde Zoon. Hij is de gunsteling des eeuwigen Vaders.
Zou de Vader hem iets ontzeggen? Zelfs de duivelen moesten bekennen, dat Jezus de Zone Gods was. Wij weten wie Gij zijt, de gezegende Gods. Wat zou God niet kunnen doen? Hij heeft door een woord van zijn almachtigen wil hemel en aarde opgeroepen uit het niet en Hij houdt alles in wezen en zoo uit het niet. Lees eens Jezaia veertig: en ziet nu op naar den hemel en aanschouwt wie deze dingen geschapen heeft. Waarom zegt gij, o Jacob, en spreekt, o Israël: Mijn weg is voor den Heere verborgen en mijn recht gaat van mijnen God voorbij?
Alles wat Hij maakte is slechts een stipje van hetgeen Hij zou kunnen maken indien het hem behaagde. Zie de hand des Heeren is niet verkort dat zij niet zoude kunnen verlossen en zijn oor is niet zwaar geworden dat Hij niet zou kunnen hooren. Voor den Heere onzen God bestaat: geen: zoo Gij iets kunt! Hij kan en wil en zal in nood zelfs bij het naderen van den dood volkomen uitkomst geven. Hij kan én wil!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 september 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De genezing van een bezetene  II

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 september 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's