Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De claechlieden Ieremiae

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De claechlieden Ieremiae

Gedicht

3 minuten leestijd Arcering uitzetten

Cap. III.

Vijfde Clachte.

Op de wyse vanden 3 Psalm.

1. Ick ben, eylaes! de man
Die niet ontgaen en can
Myns Heeren roode roede.
Hy isset die my leyt
In bange duysterheit
En maeckt my 's levens moede.
Hy licht de handen op
En slaet my op den cop,
Vermorselt my de wangen.
Gy geesselt my soo fel
Dat my 't gescheurde vel
Blyft aan de beenen hangen.

2. Hy stelt zyn battery,
Hy richtet tegen my
Blockhuysen ende wallen:
Hy spyst my in der noot
In stee van voetsaem broot
Met schierlinck en met galle.
Hij stopt my in een cuyf
Afschouwelyck vuyl,
Begraeft my als een doode.
Hy heeft my wel en bet
Met mueren dick beset
Op dat ick niet en vlode.

3. Hy clemt my voet en hant
In eenen stalen bant,
Bewaeckt my in een toren.
En als myn herte schreyt
Soo went hy af syn ooren.
Hy delft een donker gat,
Bemetselt my den pat,
Beloeret myne gangen,
Gelyck een leeuw by nacht
Of grysen beyre tracht
et schouwe wilt te vangen.

4. Hy maket dat ick miss'
In wegen ongewis
Syn moet aan my te coelen:
Hy spant syn taeyen booch
Hy micket met het oogh
En maekt my tot syn doelen.
Hy leyt syn pylen op
En schiet my naden erop, !)
Doornagelt my de nieren.
In alle dit gequel
Ben ick een spot en spel
Die om my henen tieren.

5. Hy sadicht my met roet
Vergiftet my 't gebloet
Met alsem hy my drencket,
Hy breeckt my het gebit,
Ja, ick can niet een lit
Behouden ongecrencket.
'Ken hebbe met den Heer
Bestant noch vrede meer.
Myn siel is soo verslagen
Dat door 't gedeurich leet
Sy 't enemael vergeet
Haer goe voorleden dagen.

6. Ick sprack in myn elent:
Myn toevlucht is gewent, 2)
Myn hope gants verloren:
De Heer en acht my niet
Maer breeckt my als een riet
In syn gerechten toren.
Ghy siet. Heer, myn misdaet:
Ah! siet oock desen smaet.
Ghy denckt aen mynen valle:
Maer denckt oock (als ghy sult)
Hoe ick ben opgevult
Met bitterheyt en galle.

7. Oock sal noch myne clacht
Hem comen in gedacht.
Ick weet, het sal geschieden.
Dies 't herte overtuycht
Tot syne voeten buycht
En in syn arm wil vlieden
'Tis syn barmherticheyt
Dat in dit leede leyt3)
Wy niet en gaen te gronde.
Syn ongeschonde trou
Daer ick alleen op bou
En wyekt te geenen stonde.

8. Gelyck den dageraet
Ontnevelt haer gelaet
En brengt den schoonen morgen
Soo voel ick even-staech
Syn vrientschap alle daech
De weerster van myn sorgen.
Hy is myn eygen deel,
Myn erve, myn geheel:
'Ken wil hem niet verlaten.
Hy is mijn hoogste goet
Den troost van myn gemoet,
Hoe soud' hy my dan haten?

9. Hoe goedich is de Heer
Voor die geslagen neer
Syn soeticheyt betrachtet!
Hoe goedlich is myn God
Voor die dit groote lot
In stillicheyt verwachtet!
Hoe salich is de man
Die in des Heeren span
Gaet van syn jonge dagen
Die hem in eensaemheyt
Onsparichlyck 4 ) bereyt
Dien lieven last3) te dragen!

10. Hy valt op syn gesicht
Voort goddelyck gericht.
Hy flaeut niet int verlangen.
Noch geeft gelycke maet
Den genen die hem slaet
Maer biet hem self de wangen.
Al moet hy voor een tyt
Der boosen hoon en spyt
Wtherden 6) en verslinden
Soo laet hem doch de Heer
In corter wyle weer
Syn goetheyt ondervinden.

11. Hij stort zyn knechten nie
t Int eeuwige verdriet.
Besoeckt hy hen met smerten.
'Tis tot haer eigen baet
Al toont hy suer gelaet
Hy doetet niet van herten.
Hy haet den overmoet
Des dryvers die den voet
Op syn gevangen stellet,
En die met leugenspraeck
Verkeerend7) hare saeck
Een onrecht oordeel vellen.


2) erop: keel: 2) is gewent: n.1. van mij af; 3) dit leedc leyt: deze vreeselijke smart: 4) onsparichlyck: mild, ijverig; 5) dien lieven last: n.1. het juk, dat aan de trekdieren ('t span) wordt opgelegd; 6) wtherden: verdragen; 7) verkeerend: verdraaiend.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 september 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De claechlieden Ieremiae

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 september 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's