Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De genezing van de bezetene (VI Slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De genezing van de bezetene (VI Slot)

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mattheus 17 : 19—21. Toen kwamen dc discipelen tot Jezus alleen, en zeiden: Waarom hebben wij hem niet kunnen uitwerpen? En Jezus zeide tot hen: Om uws ongeloofs wil: want voorwaar zeg ik u, zoo gij een geloof hadt als een mostaardzaad, gij zoudt tot dezen berg zeggen: Ga henen van hier derwaarts, en hij zal henengaan: en niets zal u onmogelijk zijn. Maar dit geslacht vaart niet uit dan door bidden en vasten.
Vanwege uw ongeloof, zoo antwoordde de Heere Christus op de vraag der jongeren; waarom zij den onreinen geest niet hadden kunnen uitwerpen toen de vader van dien ongelukkigen zoon met een dringend verzoek om hulp tot hen kwam.
Vanwege uw ongeloof. Laat dat woord van dag tot dag naklinken in ons hart opdat wij de oorzaak van ons onvermogen niet zoeken bij den Heere maar in eigen ongeloovig bestaan. Doch ook dit woord moge ons altijd opnieuw sterken en moed geven: Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht en... ik vermag alle dingen door Christus die mij kracht geeft. Neen, wij willen liever niet aan ons ongeloof, dat samenhangt met onze vijandschap, onze afgekeerdheid van den Heere, herinnerd worden en in zijn dwaasheid begeert de mensch van zijn onvermogen een dekmantel te maken om zijn ongeloof te verbergen. Maar dat is toch voor den kenner der harten niet mogelijk.
Hoe noodig is toch het hartdoorzoekend licht van den Heiligen Geest om ons eigen bestaan te kennen en te doorzien. W a t moet er dan veel wat zich als godsdienst aandient als onecht worden gebrandmerkt.
Zalig, zoo mogen de discipelen wel bedenken, zalig wie aan den Heere niet geërgerd wordt, als Hij ons de naakte waarheid zegt. De Heere Christus ontdekte den vader van het kind, maar ontzag ook de discipelen niet. Gelukkig niet. Doorgrond en ken mijn hart en zie of bij mij een schadelijke weg zij en leid mij op den eeuwigen weg. Dit mag wel onze dagelijksche bede zijn.
De Heere Jezus licht door een wonderspreuk nog nader toe hoe gebrek aan geloof hen onmachtig deed staan.
Want voorwaar zeg lk u, zoo gij een geloof hadt als een mosterdzaad, gij zoudt tot dezen berg zeggen: Ga henen van hier derwaarts en hij zal henengaan; en niets zal u onmogelijk zijn.
De Heere bekrachtigt zijn woord met een voorwaar, een Amen. Gij kent toch dit ,,voorwaar" uit den mond der waarheid? Voorwaar, zeg ik u, tenzij uwe gerechtigheid overvloediger zij dan die der Farizeën en der Schriftgeleerden gij zult in het Koninkrijk Gods geenszins ingaan. De Heere Jezus kon zeggen in waarheid: Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Hij doorzag het diepste samenstel aller dingen in het licht van Gods waarheid. En nu gebruikt Hij zulk een bevestiging meermalen. Niet, omdat Hij daaraan voor zichzelven behoefte had, doch om degenen voor wie de boodschap is bestemd op het hart te binden de zekerheid van hetgeen Hij zegt. Laat ik nog enkele voorbeelden van dit voorwaar geven.
Want voorwaar zeg Ik u, totdat de hemel en de aarde voorbij gaan, zal er niet een jota noch tittel van de wet voorbijgaan, totdat het alles zal zijn geschied.
En Hij antwoordde en zeide: Voorwaar: Ik ken u niet!
Schrikt gij daar niet van? Of moogt gij getuigen: Hij kent mij, want Hij vond mij aan den rand des verderfs; nam mij op in zijne armen en droeg mij naar den schaapsstal.
Nog een voorbeeld van de vele die de Schrift vermeldt.
Voorwaar zeg Ik u, alwaar dit Evangelie gepredikt zal worden in de geheele wereld daar zal ook tot hare gedachtenis gesproken worden van hetgeen zij gedaan heeft.
Met een voorwaar kondigt Jezus de verloochening van Petrus aan, maar ook het feit dat hij zal gegord worden door een ander bij het ouder worden. Dit voorwaar strekt zich uit tot in de eeuwigheid. Ook hier doet Jezus zich kennen als de getrouwe en waarachtige getuige.
De Heere vergelijkt hier nu het geloof in zijn vrucht en uitwerking bij een mostaardzaad.
Dit is het kleinste der zaden van de moeskruiden. Het beeld dus van iets dat klein is en onaanzienlijk. Zoo zal nu het kleinste geloof als het geoefend wordt groote kracht openbaren. Want wij moeten hier niet denken aan de gelijkenis van het mosterdzaad, waar het Koninkrijk Gods in zijn groei en ontwikkeling er mee wordt vergeleken. Het wordt een boom, ontwikkeld uit een klein zaadje, waarin de vogelen des hemels nestelen. Omdat het den discipelen ontbrak, naar zij meenden, aan genoegzame mate des geloofs, deinsden zij terug. Hun geloof was te klein, zoo meenden zij. Daar zat de fout. Zoo was het echter niet. Dat blijkt het best uit Jezus' bestraffend woord: voorwaar zeg Ik, zoo gij een geloof hadt als een mostaardzaad...
Een werk waartoe de Heere op een oogenblik roept daarvan moeten zij gelooven, dat het enkel op hun woord geschieden zal. Daarbij gaat het niet over het groot of klein zijn van het geloof maar om de kracht Gods, waardoor het zwakste geloof wonderen doet.
Het geloof moet bovendien zijn kracht en verzekerdheid ontleenen aan het feit dat de Heere roept tot zijn daad. Hij die u roept is getrouw, die het ook doen zal. Het geloof moet werkzaam zijn op de kracht Gods want in zichzelf is het geloof geen krachtbron doch instrument der kracht Gods.
Het beeld van het mostaardzaad gebruikt de Heere Jezus meermalen voor het geloof. In Mattheus 21 lezen wij na het gebeurde met den onvruchtbaren vijgeboom: De discipelen verwonderden zich en vroegen: Hoe is de vijgeboom zoo terstond verdord?
Voorwaar zeg Ik u, indien gij geloof hadt en niet twijfeldet, gij zoudt niet alleen doen hetgeen den vijgeboom is geschied, maar indien gij ook tot dezen berg zeidet: Word opgeheven en in de zee geworpen, het zoude geschieden. Daaraan verbindt de Heere de vermaning: en al wat gij zult begeeren in 't gebed, geloovende, zult gij ontvangen.
Het geloof, wanneer het bij ons aanwezig mag zijn, ontboezemt zich aanstonds in het gebed, dringt door tot de schatten en genade Gods, die ons in zijn Woord worden getoond, om die te genieten. Daarom noemt Christus het gebed in één adem met het geloof, en het geloof met het gebed. Het geloof is geen toovermacht in den mensch. Velen geven hoog op van hun geloof, maar het werkt niets uit. Het eenige wat zij ermee doen is: zich te betrekken op eigen hart en zoo zich te bedriegen voor de eeuwigheid. Het geloof verlaat zich op de macht en de goedheid Gods, dat geen plaats voor twijfel overlaat. Zoo is het gebed de ware toetssteen van het geloof. \Vanneer iemand tegen werpt, dat toch zulke gebeden om een berg in de zee te werpen nooit worden verhoord, moeten wij daarop antwoorden naar den regel des geloofs. De Heere geeft aan het geloof den vrijen teugel niet, maar onderwerpt het aan het wapen des gebeds. Men mag niet alles begeeren wat ons goeddunkt. De Geest toch moet al onze neigingen door het Woord Gods beteugelen, en tot onderwerping brengen.
Wij zien dan ook, dat de Heere ons alléén beloften doet wanneer wij ons houden binnen de grenzen van het goddelijk welbehagen.

Op een andere plaats zegt Jezus: Zoo gij een geloof hadt als een mosterdzaad, gij zoudt tegen dezen moerbezienboom zeggen: wordt ontworteld en in de zee geplant; en hij zou u gehoorzaam zijn.
Hier spreekt de wondere Zaligmaker die leefde op de trouw zijns Gods. Ongeloof k
Wij kunnen nauwelijks zijn gedachten verstaan en volgen, zoo hoog klimt Hij op en zoo zeker steunt Hij op den Heere die hem gezonden had tot het werk der verlossing. Toch wil Hij, dat in het hart zijner gekenden het geloof zal werkzaam zijn op de almacht Gods en geen ding zal hun onmogelijk zijn.ende Hij niet. Hij deed altijd wat Hij den Vader zag doen. Niets meer maar ook niets minder. W a t is Hij ook in deze uitspraken groot en aanbiddenswaardig!
Indien in geloof wordt gevraagd wat het ook zij, zal het zeker geschieden. Alle willekeur is daarmede uitgesloten. En wat is nu hier het geval? De Heere had hun opgedragen wonderen te doen ter bevestiging van het Evangelie. Daarom is hier geen beroep op het niet willen des Heeren, op zijn welbehagen aan zijn plaats, maar worden zij bestraft om hun ongeloof.
Nog eene opmerking willen wij hieraan toevoegen voor wij het laatste vers van onze textstof overdenken.
De apostel Paulus maakt de opmerking in 1 Corinthen 13 : 2. En al ware het, dat ik al het geloof had zoodat ik bergen verzette, en de liefde niet had zoo ware ik niets. Hieruit blijkt ons, dat het wondergeloof kan gevonden worden in menschen die het zaligmakende geloof toch missen. De apostel noemt dit een geloof zonder de liefde. Dit geloof der wonderwerken grijpt niet den geheelen Christus aan tot verlossing, rechtvaardigmaking en heiligmaking, maar alleen zoover in zijn naam wonderen geschieden. Zulk een geloof had ook Judas en daardoor heeft hij wonderen gedaan. Dus dit geloof der wonderwerken kan gevonden worden in een mensch, die den Geest der heiligmaking mist. Wij mogen hier ook wel bedenken aan genezingen op het gebed, die echter geen bewijs zijn voor de vernieuwing des harten van den bidder.
Bergen verzetten. Deze uitdrukking doet ons denken aan het woord dat Jezus hier spreekt tot de discipelen. En Hij heeft hen bij eene andere gelegenheid gewaarschuwd dat zij zich in deze wondergave niet bovenmatig moesten verblijden maar veeleer daarover, dat hunne namen geschreven waren in het boek des levens.
Dezelfde gedachte dus die Paulus nader uitwerkt in het aangehaalde woord uit 1 Corinthen 13. De discipelen waren begiftigd met het zaligmakende geloof maar ook bedeeld met het wondergeloof, dat niet los naast hun geloof hetwelk Christus aangrijpt tot zaligheid, moet werken maar in verband met dit geloof opdat zij aldus den smaak des Evangelie's zouden proeven in alles wat zij door de kracht Gods mochten uitrichten. Ook dit wilde Jezus hen leeren door deze teleurstelling heen. De jongeren mogen hun wondergeloof niet losmaken van hun geloof in het algemeen, waardoor zij Jezus als Zaligmaker mochten kennen. Door het geloof in zijnen naam moesten zij wonderwerken verrichten ter bevestiging van het Evangelie.
Dan werd Christus groot gemaakt in hunne zielen. Luister naar Petrus toen hij met Johannes den geraakte genezen had. Hij schrijft de eere alleen toe aan Jezus en voegt aanstonds toe: En de zaligheid is in geenen anderen, want daar is ook onder den hemel geen andere naam gegeven door welken wij moeten zalig worden dan de naam van Jezus. Hier is de rechte lijn der genade die getrokken wordt ook door het wonder. Hier wordt op treffende wijze het doel van het wonder in het licht gesteld, om tot geloof te roepen in Christus Jezus, dien de Joden gedood hadden maar die door God was opgewekt. En de apostelen gaven met groote kracht getuigenis van de opstanding des Heeren Jezus, en er was groote genade over hen allen.
Ten slotte dan geeft de Heere Jezus hen aanwijzingen voor het bijzondere geval waarover zij hem hadden geraadpleegd:
maar dit geslacht vaart niet uit. dan door bidden en vasten".
Het gaat hier over het geslacht der bezetenen in letterlijken zin. Maar dit geslacht heeft een aanzienlijk kroost in dezen zin. dat velen begraven liggen onder de heerschappij van satan, leven als beesten in onze dagen en het menschelijke hebben uitgeschud. Zij wentelen zich in het slijk der zonde en zijn willige instrumenten van den vorst der duisternis.
Nu zegt Jezus van de bezetenen, dat dit geslacht niet uitvaart dan door bidden en vasten.
Maar meen niet, dat gij in het algemeen ook buiten deze bijzondere gevallen den menschen tot zegen zult zijn en voor eigen hart een zegen zult wegdragen zonder het gebed. Wellicht zal dit gebed langdurig moeten zijn en zult gij vele malen van uwe knieën opstaan zonder verhooring te hebben gevonden, zoodat wij telkens opnieuw de eenzaamheid opzoeken om te worstelen aan den troon der genade om een beroep te doen op des Heeren macht en ontferming. Gij ontleedt het geval voor Gods aangezicht, draagt hem voor uwe nooden die gij om anderen draagt en worstelt voort. Gij kunt niet loslaten, moet verhoord worden en naarmate het gebed in kracht wast krijgen wij meer vat op den Heere, ons beroepend op zijn Woord en belofte.
Nu kunnen er echter, laat ik het zoo mogen noemen, spoedgevallen zijn. Bij een spoedoperatie is opneming in het ziekenhuis van te voren om voorbehandeling te ondergaan uitgesloten. Aanstonds wordt de patiënt op de operatietafel gebracht en ingegrepen door den chirurg. Het gaat er op of er onder! Zoo kan het zijn dat een spoedgeval ons wordt voorgelegd door den Heere.
Dan wordt het een kermen als in barensnood! Heere, Gij moet heden helpen, redden; Heere de nood is hoog; haast U tot mijn hulp en redt; red God der Goden troost in nooden groote hoorder van 't gebed. Dan worden wij zóó in beslag genomen door zulk een geval, dat al onze zielsaandacht er op gespannen wordt en wij nergens anders oor voor hebben en hart.
Mij dunkt ik kan hierin Gods bedoeling verstaan. Hij wil groote genade openbaren en brengt ons daarom in diepen nood. Hij werpt ons in den boezem zijner ontfermingen om te kermen en te zuchten om onze ziel te ontlasten.
De genade, de redding, zal ons dan dubbel dierbaar zijn en onze verwondering te grooter maken. Ons vleesch ziet tegen deze worstelingen op, want daarbij kan het niet leven maar moet sterven. Afgetrokken van alles zijn wij gebonden aan zijn troon. Toch is dit een zalig werk tot opvoeding des geloofs en tot sterking en spanning der hoop.
De Heere wekt de begeerten op, zoodat wij niet kunnen aflaten zijn troon aan te loopen. Vol te zijn van vurig smeekgebed is een gezonde en gezegende oefening des geloofs. Dan ontstaat éénheid, concentratie, van gedachten en verlangens. Wij leggen den pijl aan en zoeken met speurend oog het wit, om te treffen.
De klopper valt op het juiste punt op de deur der genade. Deze worstelingen zijn het geheim van het leven van Gods Kerk. Zij keeren weder in zegeningen; soms ook in oordeelen. Elia was een mensch van gelijke bewegingen als wij doch door zijn gebed sloot hij den hemel, zoodat het in drie jaren en zes maanden niet regende. En wederom op zijn gebed werd de hemel overdekt met wolken en daalde een vloed van water neer.
Dit geslacht vaart niet uit dan door bidden en vasten.
Het gebed is een machtig wapen in den geestelijken strijd, omdat de mensch daardoor ingaat in de kracht Gods. Het vast wordt hier verbonden met het gebed. Wanneer hem de vraag wordt gesteld: waarom vasten de discipelen van Johannes en uwe discipelen vasten niet? Dan antwoordt Hij: Hoe kunnen de bruiloftskinderen vasten terwijl de bruidegom nog bij hen is. Maar nader gaat de Heere Jezus op de beteekenis van het vasten dan niet in. Vele malen spreekt de Schrift ervan. Denk maar aan Hanna en anderen. Het was een bekend gebruik onder het bondsvolk in tijden van rouw en smart. Van Hanna staat geschreven, dat zij God diende met vasten en bidden nacht en dag.
Vasten kan een hulpmiddel des gebeds zijn, om geestelijke vadsigheid te boven te komen en den geest te spannen. Het vasten echter als goed werk op zichzelf kent de Schrift niet. doch wel tot ondersteuning des gebeds of als uiting van droefheid. Dan is het echter niet opzettelijk want dan vergeten wij met den dichter ons brood te eten vanwege de smart onzer ziel.
In vasten is meer het opzettelijke zich onthouden, geheel of gedeeltelijk, van spijs en drank. Wij zijn niet Roomsch met hun vasten na zich eerst oververzadigd te hebben tot het overdadige toe. De Mohammedaan kent ook zijn vasten als voorschrift van godsdienst. Hij onthoudt zich eiken dag van de maand Ramadhan tot het verschijnen der sterren van alle spijze.
Bij Israël was het vasten alleen voorgeschreven op den grooten Verzoendag. Gij zult uwe zielen verootmoedigen. Maar vrijwillig kwam het natuurlijk wel voor, bij sterfgevallen, onheilen, nationale rampen. Ook werd gevast om ongestoord de gemeenschap Gods te genieten en tot de hoogste levensroeping in staat te zijn. Zoo vastte Mozes veertig dagen en veertig nachten. Hij moest zich afzonderen om de openbaring te ontvangen.
In Babel hadden de Joden vier vastendagen in het jaar. Ter herinnering aan de inneming van Jeruzalem; om te gedenken aan de verwoesting van stad en tempel. Verder om den dood van Gedaljah te gedenken en ten slotte ter herinnering aan het beleg van Jeruzalem. Dit waren menschelijke inzettingen waartegen overigens geen bezwaren behoeven te gelden indien het waarlijk met verootmoediging der ziel gepaard ware gegaan. Bij de massa was dit zeker niet het geval, maar toch zullen er toen geweest zijn die met smart en rouw gedachten aan de verleden dagen en de zonde beweenden die geleid had tot al deze rampen over het bondsvolk. De profeten klaagden reeds over het vormelijke vasten zonder vernedering der ziel als Gode niet aangenaam. Het ware vasten bestond in het losmaken van de knoopen der goddeloosheid. Zou het zulk een vasten zijn, dat Ik verkies, dat de mensch zijne ziel een dag kwelle? Is dit niet het vasten dat Ik verkies... en dan roept de profeet op in den naam des Heeren tot waarachtige vernedering der zielen en het buigen voor God. In het Jodendom werd het vasten tot een verdienstelijk werk gestempeld.
Zoo begeert de Heere het niet. Want dan is het vasten een middel tot het vet-maken-der-ziel in eigen gerechtigheid. Ja, is het zóó niet bij Rome? Hunne oogen puilen uit van vet en zij gaan de inbeeldingen des harten te boven.
Toch blijft er wel plaats voor vrijwillig vasten. Jezus leerde: Wanneer gij vast, zoo toont geen droevig gelaat gelijk de geveinsden. Zoo is er ook geen plaats meer voor ceremonieel vasten gelijk op den Grooten Verzoendag. Want met de vervulling is ook deze schaduw afgedaan.
Paulus vastte na zijne bekeering op den weg naar Damascus gelijk ook wel in latere jaren. De gemeente te Antiochië vastte bij de uitzending van Paulus en Barnabas tot den zendingsarbeid. Ook bij verkiezing van ambtsdragers werd gevast om de zaak in vurig gebed den Heere voor te leggen.
In de oude Dordsche Kerkenorde (art. 4) was het vasten der gemeente voorgeschreven bij de beroeping van een dienaar des Woords. Dit was toch zulk een gewichtige zaak, dat de gemeente door bidden en vasten zich moest voorbereiden op het gewichtige werk. Men vastte ter beteugeling van het vleesch. om te stemmen tot ootmoed en de behoefte aan goddelijke leiding.
Het vasten raakte in onbruik. Zeker ook omdat het geestelijk peil der gemeente daalde. Of het ook juist is dat ons verzwakt geslacht niet kan vasten uit gevaar voor de gezondheid zooals wel wordt gezegd, kunnen wij daar laten.
Zeker is het, dat van het vasten niet veel is overgebleven. Wij zijn er zelfs geheel aan ontwend. Het christendom heeft het schriftuurlijk vasten schier geheel afgeleerd. Het zou zeker niet onmogelijk zijn, dat Gods oordeelen een gedwongen vasten zullen brengen door schaarschte aan levensmiddelen. Indien het dan maar voeren mag tot inniger gebedsleven want anders zou het volk er zeker rijp door worden voor de revolutie.
Honger toch is een scherp zwaard. Vasten als hulpmiddel tot het innige gebed moge weer een plaats vinden in de practijk der godzaligheid. Want het kan niet ontkend worden, dat het gebedsleven ingezonken is; de Geest wordt in zijn roering tegengestaan en zoo bedroefd. Toch heeft de Heere ons daartegen uitdrukkelijk gewaarschuwd. Laat ieder zijn gebedsleven eens toetsen aan de maat die de Schrift stelt. Velen zijn zelfs nalatig in hun plichtelijk bidden in het verborgen en openbaar.
Dit geslacht vaart niet uit dan door bidden en vasten.
Niet elk geloof is voldoende — zoo is opgemerkt — wanneer er met ernst gestreden moet worden tegen satan. Gij zachtaardige duivelbezweerders, verledigt u als het ware met spiegelgevechten maar weet, dat gij met een sterken tegenpartijder te doen hebt.
Uw geloof behoorde door uw gebed opgewekt en aangevuurd te worden en vinde in het vasten eene ondersteuning. W a a r satan diepe wortelen heeft geschoten en door langdurig bezit krachtig is geworden dan wel waar hij door teugellooze losbandigheid rond gaat is de overwinning zwaar en moet derhalve met alle krachten worden gestreden. Waken in het gebed is noodig; aanhouden en worstelen.
Als is het dan, dat hier sprake is van het wondergeloof, de macht om onreine geesten uit te werpen het kan toch niet worden ontkend, dat het geloof des harten in Christus voor dezelfde eischen wordt gesteld.
Van Luther lezen wij, dat hij dikwijls vastte. Hij zegt, dat zijn vleesch te keer ging tegen onthouding. Maar vasten deed hij, want het was zijn ervaring, dat zijn gebed er door werd verlevendigd. En een oude Puritein sprak van het ziel-vettende vasten.
Bidden en vasten...
Bidden en vasten... niet om door het vasten iets te verdienen, doch indien het ons noodig is om daardoor des te inniger te bidden en op te gaan in de deugden des Heeren. Zoo moet Gods rijk worden gediend en het gebied des satans afbreuk gedaan.
Bidt zonder ophouden in hetzelve wakende met dankzegging-
De Heere Jezus wekt dus hier op, en dat is de algemeene leering, om het geloof krachtig te doen zijn door levend gebed.
De Heere wil, dat zijne kinderen hem al hun nooden voorleggen en om uitkomst worstelen aan zijn troon. Het gebed is een machtig wapen in den strijd om onze ledigheid vervuld te zien met Gods volheid, onze krachteloosheid met Gods macht en kracht. De Heere wil, dat wij hem in alles zullen noodig hebben; zijn aangezicht zoeken bij het morgengloren en in de schemering van den avond bij het ontwaken in het nachtelijk uur en bij het glansen der middagzon. Niet alleen als bijzondere nooden ons kwellen, of banden knellen, maar in al onze levensomstandigheden. Paulus vermaant Timotheus dat hij nacht en dag zal aanhouden in het gebed. Zeker op voorgang van den grooten bidder Jezus die opstond als het nog nacht was en uitging naar de eenzaamheid om te bidden. Hij heeft gebeden in allen nood en gaf den heilzamen raad aan zijne jongeren en in hen aan zijn Kerk voor alle eeuwen: bidt zonder ophouden.
Paulus droeg de nooden der gemeenten die hij gediend had ook na zijn vertrek op en schrijft aan die van Thessalonica: nacht en dag zeer overvloedig biddende om uw aangezicht te mogen zien, en te volmaken hetgeen aan uw geloof ontbreekt.
Ach, hoe arm is dan toch wel het gebedsleven der kerk van onze dagen. Wat doen wij dan toch met de rest van ons leven? Leven wij dat als atheïst? Onze ziel en lichaam zijn zijn eigendom, gekocht met het bloed zijns Zoons. Is uw hart zwak. uw lichaam broos, uw hoofd suf, uw kast leeg, uw wijsheid vergaan? Dan hebt gij werk!
Weet ge wel, dat het gebed het voornaamste stuk der dankbaarheid wordt geheeten? Bidden met smeeking en dankzegging in hetzelve wakende.
Wees als die weduwe in de gelijkenis die den rechter telkens lastig viel en zegt Jezus: Zou God dan geen recht doen zijnen uitverkorenen die dag en nacht tot hem roepen. Ik zeg u. dat Hij hen haastiglijk zal recht doen.
Kom, mijn lezer, gij zegt misschien: ik ben onbekeerd, dat alles geldt mij toch niet. Mag ik dan een vraag doen? Is het u ernst met uw zeggen onbekeerd te zijn? Luister dan. Nergens staat in het Woord dat een onbekeerde niet mag bidden, anders had de tollenaar ook gezwegen. Kom leg uw smeekschrift maar neer aan den troon. Wie weet Hij mocht zich uwer ontfermen, want bij hem is veel goedertierenheid.
Het is volstrekt niet uitgesloten dat gij den God van Elia zult kennen die zijn knecht zevenmaal liet bidden om regen eer een wolk verscheen als eens mans hand. Neen, ik mag en wil tegen niemand zeggen: bidt maar niet, ook al weten wij zeer wel dat alleen het gebed des Geestes Gode kan behagen. Integendeel manen wij tot gebed.
Weer worden wij heengetrokken naar den aanbiddelijken bidder Immanuël, die niet afliet op te wekken tot gebed en door zijn gebed den weg ten hemel baande voor de gebeden der menschenkinderen. Het moge velen eene eere worden te worstelen met den engel, want zoo maakt God zijn Israël. Onze onwaardigheid behoeft niet in den weg te staan, de zwaarte van den nood is geen beletsel.
Wonder van ontferming, dat de weg des gebeds tot den troon er is! Dat een schuldig dwaas schepsel mag spreken met den Eeuwige; dat de driemaal Heilige audientie verleent aan misdadigers en berooiden zonder eenig vertoon mogen verschijnen voor zijn aangezicht. Ik zie den grooten Hoogepriester over het Huis Gods staan om gaven uit te deelen aan wederhoorigen! Hij, die in de dagen zijns vleesches gebeden met tranen heeft opgeofferd dengene die hem uit de vreeze verlossen kon. Ik zal u loven in mijn leven; in uwen naam zal ik mijne handen opheffen.
Zijt gij in groote benauwdheid? Luister. Hij heeft gezegd en het was gemeend: Roep mij aan in den dag der benauwdheid. Kunt gij niet meer roepen overstelpt door zonde-smart, door verschrikkingen der hel?
Als het dan aan woorden u ontbreekt zal Hij toonen te hooren wat de overdenking in u spreekt. Hij zal zich verwaardigen uit 's hemels koren uwe stem te hooren.

De duivel sart u. de zonde kwelt u. de toorn Gods brandt in uwe ziel? Toen Jozua niet meer bidden kon en toch enkel gebed was sprak de Voorbidder: De Heere schelde u, gij satan, die Jeruzalem verkiest. Is deze niet een vuurbrand uit het vuur gerukt?
Gij die hem kent als biddende en dankende Hoogepriester, volhardt in het gebed in hetzelve wakende met dankzegging. Straks is er geen nood meer, geen macht van duivel en dood van wereld en eigen vleesch. Dan wordt het eeuwig danken voor den troon. De strijd is vaak zwaar, de nooden zijn vele voor onszelven en anderen. Het moge ons gaan als Josaphat toen hij ten strijde zou trekken: En zij maakten zich des morgens vroeg op en togen uit naar de woestijn van Tekoa;en als zij uittogen stond Josaphat en zeide: Hoort mij, o Juda, en gij inwoners van Jeruzalem! Gelooft in den Heere uwen God. zoo zult gij bevestigd worden. En hij stelde zangers die uitgingen voor het leger zeggende: Looft den Heere, want zijne goedertierenheid is tot in eeuwigheid. Zij overwonnen volkomen op Moab en Ammon, maken grooten buit, en in het dal van Beracha (zegen) loven zij opnieuw den Heere.
De nood is weldra geëindigd. Gij hebt bij uwen knecht veel goeds gedaan hem naar Uw Woord gered uit al zijn nooden.

God zij altoos op 't hoogst geprezen;
Lof zij Gods goedertierenheid.
Die nimmer mij heeft afgewezen,
Noch mijn gebed gehoor ontzeid.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 oktober 1939

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

De genezing van de bezetene (VI Slot)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 oktober 1939

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's