Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gods gerichtswagens

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gods gerichtswagens

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zacharia 6: 1—8. En ik hief mijne oogen weder op en ik zag, en zie, vier wagens gingen er uit van tusschen twee bergen, en die bergen waren bergen van koper; aan den eersten wagen waren roode paarden, en aan den tweeden wagen waren zwarte paarden, en aan den derden wagen witte paarden en aan den vierden wagen hagelvlekkige paarden, die sterk waren. En ik antwoordde en zeide tot den Engel die met mij sprak: W a t zijn deze, mijn Heere? En de Engel antwoordde en zeide tot mij: Deze zijn de vier winden des hemels, uitgaande van waar zij stonden voor den Heere der gansche aarde. Aan welken wagen de zwarte paarden zijn, die paarden gaan uit naar het noorderland; en de witte gaan uit, dezelve achterna; en de hagelvlekkige gaan uit naar het zuiderland. En die sterke paarden gingen uit, en zochten voort te gaan om het land te doorwandelen; want hij had gezegd: Gaat henen, doorwandelt het land. En zij doorwandelden het land. En hij riep tot mij en sprak tot mij, zeggende: Zie, deze die uitgegaan zijn naar het noorderland, hebben mijnen Geest doen rusten in het noorderland.

Dit is het achtste visioen, dat de profeet Zacharia aanschouwde. Hij was met Haggai de profeet der teruggekeerde ballingen. De arbeid van Zacharia (wiens naam beduidt: de Heere is gedachtig geweest) als profeet vangt aan in 520 voor Christus. Hij neemt een eigenaardige plaats in onder de godsgezanten en zijne profetiën dragen een eigen karakter. Het visioen treedt sterkt op den voorgrond, waarin de Heere onderwijs geeft aan zijne tijdgenooten en toekomende geslachten over zijn oordeelen en heilsraad over zijn volk en de natiën der aarde.
Achtereenvolgens had de profeet in visioen geschouwd: de man tusschen de mirten; de hoornen en de smeden; de man met het meetsnoer; Jozua in de vierschaar; de gouden kandelaar; de vliegende rol en de vrouw in de epha.
Thans krijgt hij een nieuw visioen. Hij wordt als opgetrokken en onttrokken aan de wereld; zijn aandacht wordt in zinsverrukking gericht op hetgeen de Heere hem laat zien.
Eenmaal, toen de Heere Sodom ten onder ging brengen zeide Hij: zou Ik voor Abraham verbergen wat Ik doe? Hij betrekt de godsmannen in zijn raad opdat door hun getuigenis zijn volk moge meeleven in de historie die verschijnt in eeuwigheidslicht.
De Heere Heere zal geen ding doen, tenzij Hij zijne verborgenheid aan zijne knechten de profeten geopenbaard hebbe.
Tot de discipelen zeide Jezus: ulieden is het gegeven de verborgenheden van het Koninkrijk Gods te verstaan, hun is het niet gegeven.
Zoo is het nog. De Heere wil, dat wij het leven dezer wereld en van zijn Kerk die in haar midden verkeert, doch niet van de wereld is, zullen zien in hooger licht. In het licht van zijn Raad en welbehagen; in het licht zijner ontfermende liefde en wrekende gerechtigheid.
Maar zullen wij de dingen zoo kunnen zien, dan is ons noodig te leven uit het profetische Woord, dat zeer vast is niet alleen maar ook door den Geest verlicht moeten worden. Wilt gij het anders? Ons is noodig aan de zijde Gods te staan, in zijn gericht betrokken en met dat gericht instemmend over eigen leven; gebracht tot den Middelaar in wien wij beluisteren de wondere sprake van Gods reddende genade: Ik zal niet meer op u toornen, noch u schelden in der eeuwigheid.
Dan komt tot ons het troostvolle woord: Troost, troost mijn volk zal ulieder God zeggen. Spreek naar het hart van Jeruzalem en zeg haar, dat haar strijd vervuld is. Zullen wij met den profeet Zephanja mogen rusten ten d a g e des strijds, omdat wij door den Heere zijn overwonnen in onze nederl a a g ? Dan leeren wij pas de dingen te zien als door Gods oogen, die de aarde doorloopen. De bril der Schriftuur vraagt oogen verlicht door den Geest. Dan kunnen wij zelfs de duisternis doorboren en doorwandelen haar bij Gods licht.
Daarom moeten wij de vraag stellen of wij aldus zijn ingesteld met onze ziel op Gods Openbaring in het Woord.
In onze dagen geldt wel in sterke mate: Voorwaar, Gij zijt een God die U verborgen houdt. Nog onlangs stonden wij daarbij stil toen een uitspraak van Nahum ons bezig hield. In dit achtste visioen nu vinden wij de afsluiting van deze reeks gezichten. Dit laatste herinnert sterk aan het eerste (1 : 7 — 1 7 ) . Evenals daar ziet de profeet hier paarden van verschillende kleur. Intusschen is er ook onderscheid. Hier zijn vier kleuren vermeld, daar drie en van de vier zijn er slechts twee die ook daar werden genoemd. Verder dragen de paarden hier geen ruiters, maar zijn ze voor wagens gespannen. Het voornaamste verschil is echter, dat in het eerste visioen de paarden waren teruggekeerd van hun tocht over de aarde, terwijl wij hier het uitrijden der wagenen vermeld vinden om de aarde te doorwandelen.
In dat opzicht is dit visioen de tegenhanger van het eerste.
Laten wij nu trachten dit visioen te verklaren op practikale wijze. Achtereensvolgens handelen wij over:
1. Vier wagens;
2. Twee bergen;
3. Veelkleurige paarden;
4. Vier winden.
5. De uittocht der wagenen;
6. de rust des Geestes.
Het was blijkbaar nacht. Donkerheid had de aarde omgord, beeld van het volkerenleven dier dagen, beeld ook van het leven onzes tijds. Want het is donker, duisternis heeft de aarde bedekt. Wachter wat is er van den nacht?
Doch, hoe donker het mag zijn, hoe zwaar geladen de wolken zwanger van oordeelen, indien het slechts waar mag zijn voor onze zielen: de nacht is voorbijgegaan de dag is nabij gekomen. Dan zullen wij in het licht wandelen temidden van de duisternis die ons omringt. Maar ook zal dan de vermaning beslag op ons leggen: laat ons dan afleggen de werken der duisternis en aandoen de wapenen des lichts.

1. Vier wagens.
,.En ik hief mijne oogen weder op en ik zag, en zie: vier wagens gingen uit.

De profeet had zijn oogen neergeslagen, blijkbaar in gepeins verzonken. Zoo veel heeft hij gezien en gehoord, dat hij het nauwelijks verwerken kan. Doch hij krijgt geen tijd om langer teruggetrokken in zichzelf te overleggen, of te mijmeren.
Door de inwendige werking des Geestes wordt zijn aandacht getrokken voor hetgeen de Heere hem verder gaat toonen. Hij krijgt geen rust voor zijn geest maar nieuwe inspanning wacht hem die de spanning zijner ziel slechts zal vergrooten. Nieuwe stof tot overdenking zal de Heere hem geven in dit wondere visioen.
Zijn hoofd wordt opgebeurd. Hij ziet omhoog. En ik hief mijne oogen weder op en ik zag. De profeet deelt het zoo mee opdat wij zullen verstaan, dat er samenhang is met het v o o r a f g a a n d e visioen. Het opheffen der oogen komt in de Schrift als vaste uitdrukking voor om de aandacht der ziel te vertolken. Kennen wij het opheffen der oogen van den psalmist: Ik hef mijne oogen naar de bergen vanwaar mijne hulpe komen zal? Mijne oogen zijn op U, o Heere, begeef en verlaat mij niet.
In dit opheffen der oogen wordt ons beduidt de geestelijke opmerkzaamheid van den profeet. Wondere dingen zal hij schouwen, ongekende vergezichten zullen zich openen voor zijn verbaasden blik. W a t hij dan ziet?
Zie: vier wagens gingen er uit van tusschen twee bergen...
W a t zouden deze wagens moeten voorstellen? Een der kerkvaders, Theodoretus, meende er in te moeten zien vier legers van engelen, die het heil van Israël bezorgen. Zeker is waar, dat wagenen meermalen in het W o o r d wijzen op engelenmachten. Elia, de godsman, vaart op ten hemel met wagenen en vurige paarden; de engelenmachten die hem Thuis halen. E n de dichter van psalm 68 zingt van Gods wagenen die tweemaal tien duizend sterk zijn, de duizenden verdubbeld.
T o c h moet de beteekenis niet worden beperkt tot de engelen. De strijdkrachten des Heeren omvatten meer troepen dan die der troongeesten al nemen zij daaronder eene voorname plaats in. Andere volken roemen op hunne oorlogs-, hunne strijdwagens, maar Israël ziet op naar de heirscharen van Jehova hun God, die een krijgsman is.
Niet alleen de engelen zijn Gods legerscharen en strijdwagens. Luister naar den dichter van den 104den psalm: Die zijne opperzalen zoldert in de wateren, die van de wolken zijnen wagen maakt, die op de vleugelen van den wind wandelt. Hij maakt zijne engelen geesten, zijnen dienaars tot een vlammend vuur.
En de profeet Habakkuk spreekt ons van Gods wagens: W a s uw toren ontstoken tegen de rivieren, was uwe verbolgenheid tegen de zee, toen Gij op uwe paarden reedt? Uwe wagens waren heil. Met gramschap traadt Gij door het land.
Bij Jozua lezen wij dat zon en maan en sterrenstreden tegen de vijanden.
De Schrift wijst ons dus zelf den weg wat wij onder die wagens hebben te verstaan. De instrumenten van Gods gramschap waardoor Hij zijn gericht ten uitvoer brengt. Het Hebreeuwsche woord, dat wij met wagen vertalen, duidt gewoonlijk een krijgswagen aan. Soms wordt het gebruikt van den Cherudwagen (1 Kron. 28 : 18). Ook wordt het gebezigd voor den wagen van den Assyrischen zonnegod (2 Kon. 23 : 11).
Hier zijn dus strijdwagens bedoeld naar het verband. En die strijdwagens zijn zinnebeeld van de krachten en machten waarvan de Heere zich bedient om zijne vijanden te verslaan. Wel is waar, dat daardoor ook verlossing wordt gebracht voor zijn volk maar dat staat in dit visioen toch niet op den voorgrond, indien het al ingesloten is. Den Heere staan ten dienste alle krachten der natuur, aardbeving en zeebeving, hagel en storm, winden en wateren; engelen en krachten, maar ook de volkeren gebruikt Hij om zijn oorlogsdoeleinden te verwezenlijken door den krijg der natiën. Het moge zijn, dat de rijken der aarde hun oorlogsdoel niet willen ...ook niet kunnen omschrijven, terwijl zij bovendien niet zeker zijn of zij het zullen kunnen verwezenlijken, zoo is het bij den Heere onzen God nooit. Hij weet wat Hij wil en Hij kan wat Hij wil. Zijn raad bestaat in der eeuwigheid. Ik weet, dat Gij alles vermoogt en dat geen van uwe gedachten zal afgesneden worden. Zalig, wie dit belijdt niet door de overmacht Gods gegrepen maar rustend in zijne vaderlijke voorzienigheid, zoekend de eer en de heerlijkheid zijns naams. Gij hebt als Koning geheerscht, en uwe gerichten zijn waarheid en oordeel.
De wagens zijn de instrumenten van Gods gramschap, beladen met de opdrachten en middelen zijns toorns over de volkeren der aarde.
Zijne majesteit is tot in de hemelen uitgebreid. Zullen wij niet schrikken dan is ons noodig te schuilen in de wonden van Immanuël, gedekt te worden door zijne vlerken, beschermd door het schild zijner hulpe, bewaard door het zwaard zijner hoogheid.
Strijdwagens waren in gebruik bij de oude volken. Bij de Kanaanieten en Egyptenaren. De nederlaag van Israël werd soms geweten aan het gemis van strijdwagens. Doch Israël moest vertrouwen op den Heere. Wij zullen op paarden niet rijden, noch tot het werk onzer handen zeggen: gij zijt onze God; in den Heere is Israëls heil. David maakte krijgswagens buit op de Syriërs en hield ze voor zich, terwijl Salomo hun getal tot H00 opvoerde (1 Kon. 10 : 26).
De algemeene beteekenis van deze wagens is dus duidelijk. Wij hebben er strijdwagens onder te verstaan, instrumenten van Gods toorn en beladen met opdrachten van dien toorn, die ten uitvoer moeten worden gelegd. Gods krijgsplan staat vast, op geen enkel punt is Hij afhankelijk van de omstandigheden maar heerscht koninklijk door zijne macht. Niemand ook kan zijne hand afwenden en tot hem zeggen: wat doet Gij? Zoo moeten wij ook heden den gerichtsgang des Heeren zien in het wereldleven. De Heere, die gehoond wordt zal recht doen. Hij is bezig een omkeering te bewerken op allerlei gebied. Maar het is gerichtsgang des Almachtigen. De toekomst is daarom donker en benauwend. Wie zal leven, vroeg reeds Bileam, als de Heere dit doen zal?
Wie zal leven, ook al zou hij sterven? Wie in hem gelooft, van wien diezelfde Bileam zeide: Ik zal hem zien, maar niet van nabij: daar zal een ster opgaan uit Jacob. Wie in het licht van die ster wandelt zal ervaren, dat de volle dag zal aanbreken en als de nood hoog stijgt, de benauwdenis klimt: Wie zal ons scheiden van de liefde Gods, die daar is in Christus Jezus onzen Heere, honger of vervolging of benauwdheid of zwaard! De Heere der Heeren doet ons triumpheeren, Hij geducht in macht! Hoor den profeet Jeremia in heilige bezieling dichterlijk beschrijven den gerichtsgang des Heeren: Trekt op gij paarden en raast; gij wagenen, en laat de helden uittrekken: de Mooren, en Puteërs die het schild hanteeren en de Lydiers die den boog hanteeren en spannen. Maar... deze dag is de dag des Heeren, de dag des Heeren der heirscharen, een dag der wrake, dat hij zich wreke aan zijne vijanden.
Soms werden aan de wielen der strijdwagens zijsen aangesmeed, om het voetvolk weg te maaien in stormren. De wagens razen door de wijken, zij loopen ginds en weder op de straten; hunne gedaanten zijn als der fakkelen, zij loopen door elkander henen als de bliksemen. (Nahum 2 : 4 ).
Ja, de Heere is geweldig ten dage des strijds. En nu vreezen wij de menschen die het lichaam kunnen dooden. waarom vreezen wij niet veel meer hem die beide ziel en lichaam kan verderven in de hel? Die God vreest en leeft in zijne gemeenschap behoeft niet te vreezen wat ook gaat gebeuren op deze verwarde wereld. Maar wie dien God niet waarlijk vreest, niet gedekt is door het bloed des Lams, zal niet bestaan als de Heere wraak zal oefenen over zijne vijanden. Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne en gij op den weg vergaat als zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn die allen die op hem betrouwen.
Het getal der wagenen was vier.
Ook in het visioen der smeden en hoornen vinden wij dit getal. Ten onrechte is door sommigen dit getal betrokken op de vier Evangelien die de wereld doortrekken ter verovering om het Koninkrijk Gods te gronden.
Gedacht moet worden aan de vier windstreken des hemels. De gansche aarde is krijgstooneel des Heeren geworden nadat de zondeval ons had vervreemd van onzen Maker. Al is het waar, dat nu eens dit volk dan dat aan de beurt komt in der eeuwen loop, zeker is dat allen een beurt krijgen, totdat alle volkeren vergaderd zijn in Armageddon tot den grooten dag van den krijg des almachtigen Gods. Dan valt de laatste voor allen beslissende slag en gij zult hen niet weer op zien staan. Alleen het Koninkrijk van den Zone Gods, gegrond in bloed en eeden zal eeuwig bestaan.
Daniël ziet in visioen dat Koninkrijk van de heiligen der hooge plaatsen alle rijken vermalen en Johannes op Patmos ziet in den geest de schare die niemand tellen kan, uit alle voiken, natiën en talen en geslachten en... zij zongen een nieuw lied.
Uw is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid tot in der eeuwigheid. Amen. En terwijl de raderen bolderen en de zeisen flikkeren in bliksemlicht stijge onze bede op: Uw Koninkrijk kome! verbonden met die andere verzuchting: Kom. Heere Jezus, ja kom haastiglijk!
Vier wagenen, voor Oost en West, Noord en Zuid bestemd. Maar ook de stad Gods ligt vierkant, want alle volkeren zullen zijnen heiligen naam loven in eeuwigheid en altoos. Terwijl de gerichtswagenen voorspoedig voortrijden en hun werk doen heeft ook de vergadering zijns rijks voortgang. Toch leert ons het Woord, dat aan het einde dezer bedeeling. het gericht op den voorgrond treedt zoodat de Heere Jezus de vraag kon stellen: De Zoon des menschen. als Hij komt, zal Hij ook geloof vinden op de aarde? Het zal er schaarsch worden gevonden, ook al zal het er zijn! De vraag is allereerst of het bij ons wordt gevonden. De rechtvaardige zal door het geloof leven! Door het geloof. Ja, maar er door leven; leven in gemeenschap met Sions grooten God en Koning. Wat minder beschouwingen en wat meer levend geloof daaraan heeft onze tijd dringend behoefte. Leven des geloofs door den Geest!
Temidden der wereld behoort de kerk te zijn als een stad boven op een berg die niet verborgen kan blijven en de belofte heeft, dat zij niet kan worden veroverd noch uitgeroeid. De beekjes der rivier zullen verblijden de stad Gods.
Vier wagens... strijdwagens... en Ik zette mij op de wagens van mijn vrijwillig volk. Den wagen Amminadad. Ja, Hij vaart op den hemel tot hulpe van Jeschurun!
Hij noodigt de zijnen om bij hem plaats te nemen; nü in zijn gerichten eenmaal in zijn troon om met hem de wereld te oordeelen.
De profeet blikt omhoog en ziet de vier wagenen... hij staart in de verte. Voor het oog zijner ziel ontrolt zich een wonder tafereel. Het boeit hem, maar ook het grijpt hem aan tot in het diepst van zijn gemoed.

2. Twee bergen.
En ik hief mijne oogen weder op en ik zag; en ziet: vier wagens gingen er uit van tusschen twee bergen en die bergen waren bergen van koper.

De wagens gingen uit; dat is: kwamen te voorschijn. In de verte neemt de profeet ze waar. Zij komen aanrijden van tusschen twee bergen. Dus uit een dal ziet hij ze op komen. Als uit de donkerheid komen ze op in het licht. Nu is de vraag: wat wordt bedoeld met die twee bergen. Is het louter inkleeding, Oostersche inkleeding voor den uitgang des hemels? Staan die twee bergen daar slechts als geweldige zuilen om den uitgang van het hemelsche paleis te markeeren?
Dit wordt wel gezegd maar is toch niet aannemelijk. Dan keert de vraag terug: wat beduiden die twee bergen als het niet louter Oostersche inkleeding is om het tafereel tot een geheel te maken? Aan gissingen heeft het niet ontbroken. Trouwens het is wel zeer moeilijk, zoo niet onmogelijk, om tot zekerheid te komen.
Men heeft gedacht aan de heiligheid en gerechtigheid Gods. Daarop zouden die twee bergen van koper wijzen. Of wel: de volken Israël en Juda zijn hiermee bedoeld. Van daaruit komen de oordeelen voort. Al aanstonds geldt tegen deze opvatting dat Israël reeds eeuwen was verstrooid en niet teruggekeerd uit de ballingschap terwijl het gericht over Assyrië reeds was voltrokken.
Het komt ons voor, dat in eene andere richting de oplossing moet worden gezocht. De wagens trekken uit, nadat zij hebben gestaan voor het aangezicht des Heeren. Zeker, dat is de hemelwoning waar ook Gods troon is, maar gezien in het licht der heilsopenbaring aan het bondsvolk moeten wij daar toch niet bij blijven staan.
De woonplaats Gods is in den hemel. Zeker, maar in de bedeeling der schaduwen kan toch ook nog wel meer worden gezegd. De Heere woonde op den Sion te Jeruzalem. Wel was de ark niet meer in den tempel die vernieuwd werd in deze tijden, maar toch woonde de Heere nog onder zijn bondsvolk, dat was wedergekeerd naar Jeruzalem. Toen de Heere Jezus op aarde verkeerde noemde Hij den tempel nog het Huis zijns Vaders, ook al voorzegde Hij, dat geen steen op den anderen zou worden gelaten. In verband met deze bergen denken wij aan het gezegde in psalm 68: Waarom springt gij op, gij bultige bergen? Dezen berg heeft God begeerd tot zijne woning. Ook zal er de Heere wonen in eeuwigheid. De Heere kiest niet den Basan
of den Karmel om zijn Huis daarop te laten gronden en bouwen maar den nederigen Sion. Zoo verkoor Hij het onedele. Hoe afgunstig men ook was, Gods keuze is bepaald. Door de tegenwoordigheid op Sion is dit de verhevenste berg. Gods verkiezing is ook hier de brief van adeldom. De Moria en de Sion waren de twee voornaamste toppen van het gebergte waar des Heeren woning verrees. Rondom Jeruzalem zijn bergen, alzoo is de Heere rondom degenen die hem vreezen. Bij den profeet Joël lezen wij: De Heere zal uit Sion brullen en uit Jeruzalem zijne stem geven, dat hemel en aarde zullen beven.
Denk ook nog aan dit merkwaardige woord van Zacharia ( 1 4 : 4 ) . En de Heere zal uittrekken en Hij zal strijden tegen die heidenen... en zijne voeten zullen staan te dien dage op den Olijfberg die vóór Jeruzalem ligt, tegen het Oosten en de Olijfberg zal in tweeën gespleten worden naar het Oosten en het Westen...
Doch genoeg om een algemeen beginsel te vinden vanwaar uit wij ook deze bergen kunnen verklaren. Het uitgangspunt van Gods gerichten is zijn troonzetel temidden zijns volks. Natuurlijk moet in dit aardsche beeld de eeuwige gedachte gegrepen worden. De wereld wordt niet geregeerd vanuit Genève, Berlijn. Londen, Parijs, Moskou of New-York. Daar worden wel plannen gesmeed doch Gods krijgsraad beslist. De volkeren, bewindslieden, zijn slechts instrumenten in Gods hand. Hij regeert en zal zijn almacht toonen.
Hoewel, zóó moest Jezaia profeteeren van Assur, hoewel h" het alzoo niet meent zoo zal de koning van Assur vele volken moeten verdelgen. Hij is de stok in Gods hand, de bijl waarmede God houwt.
Doch dat niet alleen. De Heere woont op den Sion en den Moria. De Kerk Gods verblijft niet in een uithoek der aarde. De wereld is geen middelpunt, maar Sion de erve van den levenden God. De Wereldheerscher en de Wereldrechter woont in Jeruzalem. En dat Jeruzalem is boven hetwelk is vrij en... wie in Sion is geboren uit water en Geest die mag belijden: hetwelk is ons aller moeder.
Uit Sion gaat de wet uit en zijn Woord uit Jeruzalem. Daar heeft de Heere zijn raad ontworpen; vandaar gaan zijn bevelen uit en worden zijne gerichten voltrokken. Daar heeft Hij zijn Koning gezalfd. Om Sions wil zal Hij niet zwijgen. De volken hebben zijn gezalfde aangerand en daarin zijn volk gehoond. Christus kan van zijne Kerk niet worden gescheiden. Zij zijn een hoog en hemelsch zaad en tot een Koninkrijk geboren. Zij zijn erfgenamen Gods medeërfgenamen van Christus. Hun leven is met Christus verborgen in God. Hoort ge het wel hoe dit afschrapsel en uitvaagsel bemind is door den Heere en deelt in zijn hooge gunst en eere?
Neen, die mensch als een eenzame musch op het dak, als een steenuil der wildernis kan niet gelooven, dat hij in zooveel gunst zou deelen. En toch zal het waar blijken te zijn. Wij zijn gasten en vreemdelingen op de aarde en toonen klaarlijk een Vaderland te zoeken. De Heere is zeer te prijzen in de stad onzes Gods. op den berg zijner heiligheid. Schoon van gelegenheid, eene vreugde der gansche aarde is de berg Sion.
De wagenen kwamen van tusschen twee bergen; de twee bergen. Van den Sion uit Jeruzalem gaat het gericht uit. Dit is eene troostvolle waarheid ook in onze dagen. Die God, die door zijne gerichten de aarde vervaren zal zoodat de volken beven, is nu toch de God van dat volk hetwelk de getrouwigheden bewaart.
Ik zal in het midden van u doen overblijven een arm en ellendig volk, die zullen op den naam des Heeren vertrouwen. Alles is uwe, hetzij leven, hetzij dood, hetzij tegenwoordige, hetzij toekomende dingen, doch gij zijt van Christus en Christus is Gods. Het is dan ook duidelijk, dat alleen wie daar woont bij Gods altaren onder de bedekking des bloeds veilig is en... kan meeleven. In de handen klappen als de wagenen uitrijden van tusschen de twee bergen. Wanneer Gods kinderen omzwerven en afzwerven zullen zij niet de bewaring des Heeren maar wel zijne gunst derven. Zij vreezen en beven of gaan in koudheid des harten hun weg. Meeleven kan ook niet de ziel die gebogen onder den last harer zonde niet weet in Sion geboren te zijn, hoe ook de altaren trekken en de wereld woest en ledig wordt voor het gemoed. De wagenen gingen uit van tusschen twee bergen. Wij kunnen het in de taal van het Nieuwe Testament ook zóó zeggen: Het boek met zijne zeven zegelen ligt in de handen van den Koning van Sion, de leeuw uit den stam van Juda, de wortel Davids. Hij had macht dat boek te openen. Zie zóó het beloop der historie; let op de beweging van Immanuëls hand die de zegelen opent en...die Man, deze Koning is ons van Isrels God gegeven. Hier is een hechte troostgrond temidden van Gods oordeelen. W^ij hebben ook in den weg uwer gerichten, o Heere, U verwacht; tot uwen naam en tot uwe gedachtenis is de begeerte onzer ziel. In de gerichten verwachten wij den Heere tot zaligheid. De Heere is in de gerichten. Wij verwachten hem alzoo, gelijk een licht dat straalt temidden van een pikzwarte wolk. Dit licht kan echter de wereld niet zien. Wij verwachten dat de Heilige Geest ons pad zal bestralen dien de wereld niet kan zien, maar... gij ziet hem, want, Hij zal bij u blijven en zal in u zijn.
Wij verwachten, dat de Koning aan de spits zal treden dergenen die ons hulpe biên. Wij zullen gered uit zwarigheden onzen lust aan zijne haters zien. Zoo moet de Koning eeuwig leven!
De Heere zal den scepter zenden uit Sion en zeggen: Heersch in het midden uwer vijanden. Neen, nu zien wij nog niet, dat hem alle dingen onderworpen zijn en toch wij zien hem ook heden in den geest — op dit oogenblik — met eer en heerlijkheid gekroond. Ons hart brengt hulde aan den levenden God ook als wij hooren het bolderen der raderen van de wagenen des gerichts die uitgegaan zijn van tusschen de twee bergen. K.

P.S. In de serie Genade voor Genade gaven wij een preek over het zevende visioen: de vrouw in de epha. Op verzoek hebben wij nu ook het achtste hier bewerkt.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 oktober 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Gods gerichtswagens

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 oktober 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's