Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De lovende pelgrim II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De lovende pelgrim II

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Psalm 103 vers 1—5. Een psalm Davids. Loof den Heere, mijne ziel, en al wat binnen in mij is, zijnen heiligen naam. Loof den Heere, mijne ziel, en vergeet geen van zijne weldaden; die al uwe ongerechtigheden vergeeft, die alle uwe krankheden geneest; die uw leven verlost van het verderf, die u kroont met goedertierenheid en barmhartigheden; die uwen mond verzadigt met het goede, uwe jeugd vernieuwt als eens arends.

Loof den Heere, mijne ziel, en al wat binnen in mij is zijnen heiligen naam. Zoo wekt de gewijde zanger zichzelven op om den Heere groot te maken; zijnen heiligen naam te loven. Z i j n hart is verblijd; hij wil al de krachten zijner ziel stellen in den dienst des Heeren, die in zoo rijke mate hem heeft gezegend. Zijn hart is in den Heere verblijd, omdat hij op den naam zijner heiligheid vertrouwt.
In zijn n a am is geen vlek. Hij is de heilige Israëls. D e heiligheid Gods is de wachteres van al zijne deugden. Hij handh a a f t zichzelf als God, is a f g e z o n d e r d van het zondige niet alleen maar verheven boven al het geschapene. Deze heiligheid moet alles wat God niet in eerbiedenis houdt en niet rein is van hart verbranden.
Alleen door den tusschentredenden Borg wordt die heilige naam ons eene poorte des levens en geen doorgang des doods. Onheilige lippen kunnen dezen heiligen naam niet prijzen, alleen lippen a a n g e r a a k t met een kool van het altaar, een mond gereinigd door bloed en een hart ontstoken door de liefde des Geestes kan dien heiligen naam op de rechte wijze loven. Ook dan nog heeft onze bede en lof verzoening noodig door den eenigen Hoogepriester des heiligdoms. Hij legt de dankzegging en lof in het gouden wierookvat zijner verdiensten en biedt deze den V a d e r aan. Zoo is de dankzegging zijner kinderen hem aangenaam.
Loof den Heere mijne ziel en vergeet geene van zijne weldaden.
D a v i d herhaalt zijne opwekking. Het is als grijpt hij zichzelf vast en zegt: opstaan, aandacht, loven... en hij krijgt zichzelf mee. N o g is hij niet tevreden en weer zegt hij: Loof den Heere mijne ziel... Hij slaat opnieuw de stemvork aan om den toon te doen trillen tot op den bodem van zijn hart, j a , tot in de diepste vezelen van zijn bestaan. Zeker kunnen wij den Heere niets toebrengen; o neen, want wie heeft hem eerst gegeven, dat hem wedervergolden zou worden? W at hebt gij, dat gij niet hebt ontvangen?
Z o o bedoelt D a v i d het ook niet. Neen, hij wil den Heere niets toebrengen naar het geschonkene aan zijne voeten leggen.
Z i j n d a n k o f f e r s wil hij den Heere betalen, zonder iets te verdienen. Ons leven, onze dankzegging kan slechts de vrucht zijn van des Heeren zegenen. Want hoe zou de duisternis het licht kunnen dienen. Geven door te ontvangen. Maar door te geven verliest de Heere niets en door te ontvangen vermeerdert zijn rijkdom niet. E e n drop uit den oceaan zou nog iets aan den oceaan ontnemen zoodat bij het terugwerpen van dien eenen druppel er iets bij den oceaan kwam, wat er tijdelijk niet in was.
M a a r als de Heere meedeelt raakt Hij toch niets kwijt en als hem lof wordt toegebracht vermeerdert zijne heerlijkheid niet, want Hij is de algenoegzame in zichzelf. Loof den Heere mijne ziel...
Dit loven is geen verdienstelijk werk maar wel een zalig werk. Het geeft voldoening. D a a r t o e zijn zij geroepen uit de duisternis tot Gods wonderbaar licht.
Het is hunne levensbestemming in den tijd, hun altoosdurend werk in de eeuwigheid.
Loof den Heere mijne ziel en vergeet geene van zijn weldaden.
De vermaning des Heeren luidde eenmaal: Alleenlijk wacht u, en bewaart uwe ziel wel dat gij niet vergeet de dingen die uwe oogen gezien hebben, en dat zij niet van uw hart wijken a l l e de dagen uws levens; en gij zult ze aan uwe kinderen en kindskinderen bekend maken.
D a v i d ziet des Heeren weldaden; zijn oog wordt er door geboeid; zijn hart is er mee vervuld. Doch ook alles wat de Heere schonk in het verleden gaat aan zijn zielsoog voorbij. E n . . . het wordt alles nieuw, het is als doorleeft hij het opnieuw.
G o d s indachtmakende Geest stelt het voor hem en geeft hem den smaak van G o d s weldaden. Die weldaden zijn groot en vele in natuur en genade beide.
Hij was het toch, die ons eene plaats onder zijne schepselen gaf; ons op deze wereld stelde en onderhield, droeg en zegende.
Van dat wij werden geboren ging des Heeren zorg over ons. Hij gaf ons voedsel en kleeding en deksel. En boven het leven heeft Hij weldadigheid aan ons gedaan en zijn opzicht heeft onzen geest bewaard.
Dag aan dag overlaadt Hij ons. Wanneer de Heere Jezus de vraag tot zijne jongeren richt: heeft u iets ontbroken? moeten zij verlegen antwoorden: neen Heere!
Wij werden geboren in een land waar zijn Kerk was en leefden onder het Woord en werden opgevoed onder dat Woord. De een zal hier anders spreken dan de ander, als hij terugziet op zijn leven, maar allen die reizen met David naar Sion zullen toch hierin overeenstemmen, dat zij moeten belijden: de Heere was goed: zijne weldaden hebben mij omringd ook toen ik er nog geen oog voor had en ze doorbracht in de zonde.
Ik ben geringer dan al de weldadigheid en al de trouw die Gij uwen knecht hebt bewezen. Weldaden waren het, onverdiend, niet gezocht noch begeerd zelfs, wanneer wij letten op de geestelijke zegeningen die ons toekwamen uit de onverdiende genade des Heeren. Hij nam redenen uit zijn vrijmachtig welbehagen om ons te ontdekken aan zonde en schuld; ons te begiftigen met het zaligmakend geloof en Christus te openbaren en te schenken.
Hoe kostelijk zijn mij, o God, uwe gedachten; hoe machtig vele zijn hare sommen, zou ik ze tellen, harer is meer dan des zands, worde ik wakker zoo ben ik nog bij U. Kennen wij de sprake des geloofs in dit woord vervat? Hij had van eeuwigheid gedachten des vredes over ons. Hij bewaarde ons, toen wij nog leefden in de wereld en de zonde, voor ondergang.
Wie zal in orde al zijne weldaden verhalen? Vergeet geene van zijne weldaden mijne ziel. Ook zijne beproevingen die geen zaak van vreugde waren toen zij tegenwoordig waren, blijken toch weldaden te wezen. Want zij geven een vreedzame vrucht der gerechtigheid, wanneer wij door dezelve geoefend worden. Ik dank u, Heere, dat Gij toornig op mij geweest zijt, want eertijds dwaalde ik maar nu onderhoud ik uwe wet.
Mozes zingt van Gods weldadigheid en trouw: Gij leidet door uwe weldadigheid dit volk, dat Gij verlost hebt en Gij voert hen zachtkens naar de liefelijke woningen uwer heiligheid. En als Mozes, gekomen aan het eind van zijn pelgrimstocht, terug ziet dan spreekt hij het uit: Heere, Gij zijt ons geweest eene toevlucht van geslacht tot geslacht.
David mag den Heere loven. Zie hier een weldaad, want anders is onze mond gesloten en spreken wij geen lof ter gedachtenis van Gods heiligen naam. Is u dat tot smart, telkens weer? Vergeters en vertreders van Gods weldadigheden zijn wij. Den rotssteen die u gegenereerd heeft hebt gij vergeten, en gij hebt in vergetenis gesteld den God die u gebaard heeft. Ja, de Heere klaagt bij den profeet: Zij hebben mijner vergeten dagen zonder getal .
Het was en is eene weldaad Gods wanneer wij dat vergeten mogen bekennen en beweenen. Gelukkig, dat bij ons vergeten de belofte vast blijft: Israël, gij zult door mij niet vergeten worden. Soms meenen zij door den Heere vergeten te worden en klagen, maar wat is het antwoord des Heeren: Kan ook eene vrouw haren zuigeling vergeten? dat zij zich niet ontferme over den zoon van haar schoot, schoon deze vergate zoo zal Ik toch u niet vergeten. Zie, Ik heb u in mijne beide handpalmen gegraveerd, uwe muren zijn steeds voor mij.
Daarom is ons noodig den dankenden Hoogepriester in het oog te krijgen gelijk de dichter bad: aanschouw toch het aangezicht uws Gezalfden.
Maar David komt tot een reeks bijzondere weldaden. Hij neemt de parel uit het juweelkistje van Gods liefde en houdt ze omhoog, één voor één. Laat de hand des geloofs een parel nemen en haar opheffen voor het oog onzer ziel.

Ie. Die al uwe ongerechtigheden vergeeft...
Zoo spreekt de dichter ons van een vergevend God, die de zonde en de overtreding vergeeft. Hier is een der grootste weldaden der genade, want de zonde bracht ons onder het oordeel en stelde ons verdoemelijk voor God. De ongerechtigheid staat tusschen God en den mensch. Zij maakt eene scheiding, graaft eene klove, bewolkt Gods aangezicht in toorn. Opent de hel en sluit den hemel.
Hoe kent David zich nu hier, wanneer hij zijne ziel opwekt om den Heere te loven? Als een overtreder, als een over wien ongerechtige dingen de overhand hebben. Een weerspannig overtreder weet hij zich, zoodat hij niet kan bestaan voor God, die de zonde niet ongestraft kan laten.
David spreekt zichzelven aan als een overtreder van Gods heilige geboden; hij verbergt zijne zonden niet. Het woord ongerechtigheid wijst op een gaan buiten het spoor. Buiten het spoor, gederailleerd. Geen wonder, dat wij zonder wederkeer op den rechten weg zullen uitkomen in het verderf. Zoo klaagde de dichter: Mijn leven is verteerd van droefenis en zuchten, mijne kracht is vervallen door mijne ongerechtigheid en mijne beenderen zijn doorknaagd.
Dan weer: mijne ongerechtigheden gaan over mijn hoofd, als een zware last zijn ze mij te zwaar geworden. Zoo leven wij in onzen natuurstaat tegen Gods wet en rechten in. En wat het ergste is? Wij hebben er geen last van. Wij gaan voort op het eigen gekozen pad; willen niet eens terugzien vanwaar wij kwamen. Wij kozen eigen weg en weven eigen kleed. Hunne webben deugen niet tot kleederen en zij zullen zichzelven niet kunnen dekken met hunne werken; hunne werken zijn werken der ongerechtigheid, en een maaksel des wrevels is in hunne handen; hunne gedachten zijn gedachten der ongerechtigheid. Zoo oordeelt de Heere!
David had voor deze werkelijkheid oog en hart gekregen reeds vroeg in zijn leven toen hij de schapen zijns vaders nog hoedde. Maar hij had in zijn verder leven leeren verstaan, dat de ongerechtigheid hem vergezelde overal, ja, woonde in zijn hart.
Nu zou ons dit alles niet kunnen baten wanneer de Heere zelf geen verzoening had aangebracht, Maar Hij heeft gedacht aan zijn genade in den grooten Davids-zoon. De belofte van dien Spruite kende David; mocht hij omhelzen in het geloof telkens weer. Hier was nu een groote weldaad. David zag in het geloof de verzoening. Geen wonder, dat hij in zijn zangen meldt hoe gaarne hij vertoefde bij Gods altaren, waar de offergeur omhoog steeg. Waarlijk Hij heeft ons aller ongerechtigheid op hem doen aanloopen. Want Ik zal hunne ongerechtigheden genadig zijn en hunne overtredingen zal Ik geenszins meer gedenken. Hier is nu het vergeten Gods om Christus wil. Zoo mocht de man naar Gods hart schuilen in de wonden van het Lam, dat geslacht is van voor de grondlegging der wereld. Hij had geleerd door het geloof, dat er eene fontein geopend was tegen de ongerechtigheid van het huis Davids en de inwoners van Jeruzalem.
Die alle uwe ongerechtigheden vergeeft, zoo spreekt David tot eigen hart bij het oproepen tot den lof des Heeren. David, laten wij het zóó zeggen, David kende een vergevend God om de verdiensten van den Middelaar, die in schaduw voor hem opdoemde.
Alle uwe ongerechtigheden. Wie zal de overtredingen tellen, wie bepalen het getal zijner zonden? Want ook de ijdele gedachte stelt ons schuldig voor Gods heilig aangezicht. Ja, ons bestaan, ons zondig wezen, klaagt ons aan. Ook als de onreine fontein van ons hart voor een tijd geen slijk of modder opwerpt dan is die fontein er toch. Wij dragen altijd met ons om ons verdorven bestaan.
Dit vergeven wil zeggen: niet toerekenen, niet om straffen, Hoe kan dit? Omdat zij gestraft zijn in het offer. Daarom is deze vergeving geen schending des recht maar toepassing van het recht door de verdiensten van Christus die in zijne lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid volkomen heeft voldaan. De straf gedragen en gerechtigheid aangebracht.
Die al uwe ongerechtigheden vergeeft...
Er staat eigenlijk: die is vergevende, een tijdlooze vorm van het werkwoord. Hij vergaf, vergeeft en zal vergeven. David kent een genadigen, vergevenden God. Het gaat hier niet om de statelijke rechtvaardigmaking die in de spheer van het strenge recht plaats grijpt en ons overbrengt in den staat der rechtvaardigen voor immer en in het kindschap. Het gaat hier over de standelijke rechtvaardiging, door geloovig toegaan tot de vergevende liefde en schuldverzoenende kracht van het bloed des Lams.
David kende een genadigen vergevenden God dien hij mocht naderen geloovig opziend tot het offer. Naar de rr.ate van het licht des Geestes verspreid onder de oude bedeeling, mocht hij vrede smaken van tijd tot tijd. Telkens echter benauwen hem zijne zonden en, zooals ons de apostel leert, was de stand der Kerk vóór de komst van Christus in het vleesch en de uitstorting des Geestes in het bijzonder, van dien aard dat zij hun leven lang met vreeze des doods waren bevangen en slechts bij oogenblikken vrede kenden. De weg tot het Vaderhart was nog niet geheel ontsloten. Zij hebben de beloften omhelsd, maar de vervulling was er nog niet. Doch daarop gaan wij thans niet nader in. Alleen moeten wij vast stellen, dat het voor David en allen die met hem deze vergeving van ongerechtigheid kenden zalig was en vrede hun gemoed doorstroomde telkens als zij door het geloof dien vergevenden God mochten naderen. God is in Christus een gaarne vergevend God. Hij droeg de straf die ons den vrede aanbrengt. In volle klaarheid is het licht opgegaan over het offer van Immanuël die met zijn eigen bloed is ingegaan in het binnenste Heiligdom om daar te verschijnen voor allen die de Vader hem gaf.
De toepassing echter blijft ook heden noodzakelijk voor den ontdekten zondaar die met den rechterlijken God te doen krijgt. Anders kan van toepassing des Geestes, die het bloed sprengt op de conscientie, geen sprake zijn.
Wanneer wij met den apostel Paulus mogen belijden: wij dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof hebben vrede met God door onzen Heere Jezus Christus, leeren wij óók kennen de toegang met vertrouwen tot den troon der genade om dien vrede te beleven, dien vrede, die alle verstand te boven gaat! Die alle uwe ongerechtigheden vergeeft. Zoo zien wij den Borg als Voorspraak bij den Vader, die daar voor ons pleit en de Geest, de Geest van Pinksteren is het die in ons getuigt van dien vrede.
Gezegend zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus die naar zijne groote barmhartigheid ons gezegend heeft van boven in Christus.
David mocht dus kennen de vergevende liefde Gods; ervaren de kracht van de Middelaarsverdiensten. Wat bij den Heere was aan vergeving der ongerechtigheden, leefde David uit in geloofstoegang des harten wanneer de Geest hem deze zijde van Gods wezen ontdekte. Anders was hij benauwd van hart en werd hij gekweld door zijne ongerechtigheid zoodat Gods toorn over zijn ziel voer als een heete adem, die zijn hart vervaarde. Deze vergeving der ongerechtigheid past bij zijn heiligen naam. Deze vergeving is noodig om andere weldaden te kunnen genieten. Kent gij die vergeving in geloovig toegaan tot de geopende fontein? Is uw hart besprengd met het bloed des Lams? Vergeten wij toch niet, dat het brandaltaar stond in den voorhof van het heiligdom en niet in het heilige der heiligen. Aanstonds, als de Israëliet kwam tot den offerdienst zag hij daar staan het altaar der verzoening. In onze dagen zijn er velen die zich christen, geloovige, noemen en van het altaar geen besef hebben. Dit is een gevaarlijk teeken van geestelijke onkunde; een bewijs, dat men de rechtvaardigheid Gods niet kent noch haar onderworpen is. Anders toch zou het besef opwaken dat wij verzoend moeten worden met God dien wij door onze zonden hebben vertoornd.
Anderen hebben rust voor hun hart als zij eens mogen zien op het kruis en het bloed. Doch van de vrijspraak ten leven weten zij niet, daarom wordt hun vrede overhoop geworpen. Zij leven op hun gestalten zonder door staatswisseling zich te kennen als vrijgemaakt in Christus, en zonder te leven in de bewustheid aangenomen te zijn in den Geliefde.
Maar, dat punt roeren wij thans slechts even aan om ons te verlustigen in de blijdschap van David. Wie ligt onder het vonnis om te sterven kan den zegen van het verbond niet genieten zonder vergeving van ongerechtigheden. Vergeving der zonden is het aanlichten vai. den dag waarop geen avond meer zal volgen.
Vergeven de zonden zonder tal; vergeven voor eeuwig. Hij zal niet meer toornen noch ons schelden in der eeuwigheid. Zalig in vrijheid toe te gaan tot een verzoenden God en Vader. Gelijk de Vader zich bestendig verlustigt in de voorspraak des Zoons gaat er van hem een stroom van vrede uit over Sion door den Heiligen Geest die ons gegeven is.
Indien gij van deze geestelijke werkelijkheden geen kennis draagt leef er dan toch niet overheen want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus om weg te dragen wat in het lichaam geschied is, naar dat wij gedaan hebben, hetzij goed, hetzij kwaad. Gijlieden gelooft niet, sprak Jezus, omdat gij van mijne schapen niet zijt. En dit is de wil des Vaders, dat gij gelooft in dengene dien de Vader gezonden heeft... Is het u bang? Weet dan, dat de fontein overvloedig is gevuld.
Al had gij al de zonden van Adams nakroost, de verdiensten van den Zaligmaker zijn allesovertreffend van waardij. Onze God is altijd vergevend, dat is zijn doorloopend werk omdat Hij altijd het aangezicht van zijn gezalfden Koning ziet, die met ééne offerande eene eeuwige verlossing heeft teweeg gebracht.
David prijst den Heere als een vergevend God, die reeds tot Mozes had gesproken toen Hij hem in de klove der steenrots verborg onder de schaduw zijner hand en zijn naam uitriep: Barmhartig en genadig, die de overtredingen en de ongerechtigheid vergeeft. De Heere is altijd vergevend — in Christus namelijk — want buiten den Zaligmaker den eenigen Hoogepriester kan Hij met ons riet van doen hebben, moet Hij ons haten en straffen, want de zonde wekt zijn toorn op.
Daarom is het noodig dezen eenigen rechtvaardigen God te kennen in het aangezicht van Christus Jezus, die te zijner tijd voor goddeloozen is gestorven. Wondere vrede daalt in het gemoed wanneer wij knielen voor de ark met de hand op het verzoendeksel, pleitende alléén op Jezus' bloed en gerechtigheid. Aan dat offer heeft God genoeg, ook onze ziel mag er in rusten. Is dit nu uwe levenservaring?
Deze genade der vergeving, als zijnde in God door Christus, wordt gekend door het geloof in den Middelaar Gods en der menschen, als ontbloot in onszelf, maar geborgen in hem. Onze ongerechtigheden zijn vele zelfs als wij wandelen in het licht. Gods gekenden zijn dwaze, dwaalzieke, verkeerde, onwijze schepselen. Die alle uwe ongerechtigheden vergeeft. Het is voor David een waarheid die hem persoonlijk raakt, hem zegen brengt en vrede schenkt.
Het is geen waarheid, die hij belijdt voor anderen maar waarvan hij gewaagt voor zichzelf. Loof den Heere mijne ziel en vergeet geene van zijne weldaden... die al uwe ongerechtigheden vergeeft! Uwe ongerechtigheden. Er ligt eene onmiddellijke kracht in voor zijn h*trt, dat de Heere een gaarne vergevend God is.
Het is een persoonlijke weldaad. Genade is pas recht genade als zij mij redt. Wie gelooft in den naam van Jezus die zal vergeving van ongerechtigheid hebben. Het is eene volmaakte weldaad, die al uw ongerechtigheden vergeeft. Niet één uitgezonderd, want de zonde tot den dood, de zonde tegen den Heiligen Geest, kunnen Gods gekenden niet begaan. De genade waakt, dat zij genade niet kunnen verachten.
Eéne zonde, die onvergeven bleef, zou den eeuwigen dood vorderen van den overtreder. Zoo de Heere de ongerechtigheden gadeslaat, wie zal bestaan? Maar bij Hem is vergeving opdat Hij gevreesd worde. Ik delg uwe overtredingen uit als een nevel en Ik gedenk uwer zonden niet.
Het is een weldaad zonder prijs. Van den schuldenaar in de gelijkenis lezen wij: toen hij niet had om te betalen schold hij hem alles kwijt. Zonder geld en zonder prijs, aan de zijde des menschen om den prijs en het rantsoen van Jezus, die leed van krib tot kruis en nu in het Vaderhuis is gezet aan de rechterhand Gods om als bedienaar des heiligdoms gaven uit te deelen aan wederhoorigen, die eeuwig bij hem zullen wonen.
Zoo mocht David naderen tot een God dien hij kende als vergevend van aard. Niet anders leert de apostel Johannes, als hij schrijft aan de geloovigen: indien wij onze zonden belijden Hij is getrouw dat Hij ons de zonden vergeve.
Een tweede weldaad wordt genoemd in onzen text die tot loven wekt.

Die al uwe krankheden geneest.
Onze krankheden heeft Hij gedragen, zoo wordt voorzegd van den Messias, daarom is de Heere de ware Refajah, de Heere geneest. Het behoort tot zijn wezen om krankheden te genezen. Door de zonde zijn ziekten en kwalen in de wereld gekomen en gaat een stroom van lijden over de menschheid. De geneeskunde kan zich inspannen de kwalen der menschheid te onderkennen en geneesmiddelen op te sporen, zij kan het lijden zelf in den wortel niet wegnemen want het vindt zijn oorsprong in de zonde. Onder onze lezers zijn ook kranken, die de neiging vertoonen van koning Asa van wien wij lezen: Asa was krank aan zijne voeten, tot op het hoogste zijner krankheid; daartoe ook zocht hij den Heere niet in zijne krankheid maar de medicijnmeesters. Wat krankheden aangaat daarin wedervaart wereld en Kerk hetzelfde. Ziekte en kwalen worden hun niet bespaard.
David is meermalen ziek geweest, ernstig krank lag hij op den rand van het graf zooals ook uit de psalmen blijkt. Dan was het hem vaak bang, maar de Heere genas zijne krankheden. Het gebeurde dat in zijn ziekte de zonde hem benauwde en hij het aangezicht des Heeren ernstig aanriep. Daarom wekt hij zijn ziel op tot lof aan dien God die al zijne krankheden genas in het verleden. Ik zal u de gezondheid doen rijzen, spreekt de Heere. Als wij ons leven overzien mogen wij wel hetzelfde belijden en met verwondering letten op de daden des Heeren. En in onze krankheid kan Hij ons zalig vertroosten en doen ervaren, dat zijn genezende hand op de wonde wordt gelegd. Volkomen gezond zijn slechts weinigen. Ziekteprocessen en ziektetoestanden plagen de menschheid. Alleen Adam en Eva in den staat der rechtheid genoten een volkomen gezondheid, waarin alle leden van hun lichaam harmonisch samenwerkten. Ook was er algeheele harmonie tusschen hen en de overige schepping; hun geheele organisatie naar ziel en lichaam was zeer goed. Zóó gezond is na den val niemand meer. Ziekte en dood vormen één proces na den zondeval. Alleen Gods algemeene genade verhinderde de doorwerking des doods in zijn volle kracht zoodat er nog tot op zekere hoogte kan worden gezegd van den gevallen mensch, dat hij gezond is van lichaam en geest. Zoo ligt aan den wortel van de gezondheid de knagende worm der zonde. Daarom zullen wij wel niet mistasten wanneer wij aannemen, dat David hier niet alleen doelt op lichamelijke krankheid maar ook de kwaal der zonde insluit.
Van het nieuwe Jeruzalem staat geschreven, dat geen inwoner zal zeggen: ik ben ziek, want het volk dat daarin woont zal vergeving van ongerechtigheid hebben.
Als Rechter begenadigt de Heere, als Heelmeester werkt Hij genezing van de kwalen der zonde die onreinheid brengen over onze ziel.
Onze ellenden zijn de weg tot nieuwe weldaden. Ik zou niet weten welk een Geneesmeester de Heere is indien ik niet zooveel kwalen had. Wie zal de afdwalingen verstaan. Daarom is de bede gepast: reinig mij van mijn verborgen zonden.
Het is een weldaad, dat wij onze kwalen zien. En naar den medicijnmeester vragen. Genees mijne ziel, want ik heb tegen LI gezondigd. Heere, ik ben zoo ziek, ziek van de zonde. De steen mijns harten pijnigt mij en de kanker van boosaardigheid kwelt mij. De koorts van vijandschap woelt in mijne aderen zoodat de blos van eigengerechtigheid mijn aangezicht kleurt. Heere, ik ben ziek, genees mijne ziel. Zoo is telkens de bede. Die Hij tevoren gekend heeft, die heeft Hij tevoren verordineerd den beelde zijns Zoons gelijkvormig te wezen. Blindheid verduistert mijn oog en eigenwijsheid doet mij dwalen. Daar is ook het zeer van ongeloof. Wij zijn bovendien lastige patiënten, die maar zelden aanstonds bereid zijn onze kwaal te laten ontdekken en behandelen. Toen Juda zijne krankheid zag toog hij naar Assur. Maar, zoo zegt de Heere, die zal u niet kunnen genezen. Zalig met David een genezend God te kennen. Die al uwe krankheden geneest. Hij verwondt maar óók: zijne handen heelen. De Heere neemt de zijnen onder behandeling hun leven lang. Hij doorgrondt hun gansche zijn en daarom is de bede noodig: doorgrond en ken mijn hart.
Wat kan de zonde woelen in een menschenhart, in zijn gedachtenleven. Daarom is omgang met dien hemelschen Medicijnmeester noodzakelijk eiken dag opnieuw. In psalm 38 klaagt de dichter over zijne zweren en etterbuilen die niet uitgedrukt zijn noch met olie verzacht. Wij hebben de plaag der melaatschheid in onze ziel en zijn onrein voor het aangezicht des Heeren. Alleen de genezende hand van Immanuël kar onze krankheden genezen. Zijn bloed is medicijn. Door den Geest des Heeren verdort de melaatschheid en smelt ons harde hart. Is het soms niet. dat de kwaal ongeneeslijk lijkt, zoodat wij klagen over onze onbekeerlijkheid en hardigheid des harten?
Wanneer dan de Heere zijn genezende hand over ons uitstrekt verandert Hij ons gansche bestaan en Hij doet ons de gezondheid rijzen.
De dichter roept zijne ziel op om den Heere voor deze weldaad te loven. Wie is toch een God als Hij? Ontzondig mij met hysop en mijn ziel nu gansch melaatsch zal rein zijn en genezen. In den Middelaar beschikte Hij niet alleen het eenige zoenmiddel maar ook het reinigingsmiddel. Hij is ons van God geworden tot rechtvaardig- en tot heiligmaking.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 november 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De lovende pelgrim II

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 november 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's