Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De ster uit Jacob II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De ster uit Jacob II

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Numeri 24 vers 17. Ik zal hem zien, maar nu niet; ik zal hem aanschouwen, maar niet nabij. Daar zal een ster voortgaan uit Jacob, en daar zal een scepter uit Israël opkomen; die zal de landpalen der Moabieten verslaan en zal de kinderen Seths verstoren.

Zoo teekent ons Bileam in kernachtige bewoordingen hetgeen zijn oog ziet in die geestelijke wereld; hetgeen hij aanschouwt achter het gordijn der eeuwigheid door den sluier der toekomst heen. Vele eeuwen zijn vervloden sedert deze waarzegger- profeet werd ontboden door Balak den koning der Moabieten om Israël te vloeken.
Maar hij moest hen zegenen; hij kon niet anders, ook al zou hij anders hebben gewild.
Een gezegend volk is Israël om de verkiezende genade des Heeren die hen verkoor uit alle volkeren der aarde om zijn bijzonder eigendom te zijn.
Vele eeuwen zijn voorbijgesneld sedert dit woord in Bethlehem aanvankelijk is vervuld. Doch nog is de Kerk des Heeren belaagd van alle zijden. Maar geen nood, de ster uit Jacob schijnt met onverflauwde kracht en Hij richt de voeten op het pad des vredes.
Hij heeft beloofd: Ik zal raad geven, mijn oog zal op u zijn. Hij ziet in gunst op allen die hem vreezen. Hij vergadert nog zijn Rijk, terwijl de rijken dezer wereld wankelen op hunne grondvesten.
De ster is ook beeld van de schittering zijns Rijks.
Wanneer wij van fonkelende schoonheid en schittering willen spreken dan wijzen wij op de sterren aan den nachtelijken hemel.
Die er velen rechtvaardigen zullen blinken als de sterren aan den hemel. Dat geldt van zijne dienaren die zich verteeren in zijn werk en als de zeven sterren, omklemd door Jezus' rechterhand, licht geven voor en van hem, die het licht der wereld is. Onze Koning is enkel heerlijkheid. De ster, de helderste ster, is slechts duisternis bij zijn licht, dof bij zijne schittering.
Hij is de heerlijkheid van de eere zijns Vaders. In hem was vlek noch rimpel. Het is waar, Hij heeft zichzelven vernietigd, de gestaltenis van een dienstknecht aangenomen maar toch bleef Hij heerlijk. Hoor maar naar Johannes: wij hebben zijne heerlijkheid aanschouwd, eene heerlijkheid als des eeniggeborenen van den Vader, vol van genade en waarheid. Deze Koning is schoon als de sterren, smetteloos rein, heerlijk als de zon, wanneer zij schijnt in hare kracht.
Hij geeft schijnsel in den nacht onzer zonde. Van hem straalt uit het licht der kennis. De wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus geworden. Hij is zoowel de wijsheid als de kracht Gods. Ja, zijn vijanden moesten zelfs getuigen: wij weten, dat Gij den weg Gods in der waarheid leert en... een groot profeet is opgestaan.
Hoor hem door de profeten heen, vele eeuwen vóór zijn komst in het vleesch, getuigen van het voornemen der genade, van de onuitblusschelijke vlam der goddelijke liefde, van de gerechtigheid die Hij zou verwerven en de zaligheid die Hij heeft verdiend. Wanneer dit licht in onze ziel schijnt dan wijkt de duisternis en zingen wij van de wegen des Heeren. Zijn Woord is als een licht, dat de donkerheid op doet klaren.
De sterren spreken ons van het meest blijvende en onvergankelijke in deze wereld. Ontelbare veranderingen voltrekken zich aan de schepselen. Rijken komen op, blinken en verzinken. De sterren schijnen nog steeds over diezelfde aarde die eenmaal in water onderging en uit het water opkwam. Zij werpen hun licht in het nachtelijk donker op den akker der dooden waar zij slapen wier plaats onder de menschen niet meer wordt gevonden. Hij is als de grootste en helderste ster onder het gesternte dat zich om hem beweegt. Heeft de Heere Abraham niet uitgeleid uit zijne tent in den nacht om op te blikken naar boven naar de menigte der sterren, die schitterden aan het strakke Oostersche firmament? Zoo zal uw zaad zijn, sprak God!
Eenmaal waren de sterren er niet en sliep de wereld in Gods gedachten. Al is het, dat de ster uit Jacob zal opgaan toch was Hij er reeds. Ja, zijne uitgangen zijn van ouds van de dagen der eeuwigheid. Zij gaat op uit Jacob, Hij neemt onze natuur aan, doch Hij zou zeggen: eer Abraham was ben Ik. En bij het opgaan verscheen Hij in onze natuur in deze geschapen wereld en vereenigde zich de ongeschapen gegenereerde Zoon met het geschapen menschengeslacht. Hij nam ons vleesch en bloed aan uit de maagd Maria. Hij bleef wat Hij was en werd wat Hij niet was. Daar zal een ster voortgaan uit Jacob en daar zal een scepter uit Israël opkomen.
Hij gaat voort uit Jacob ook in dezen zin, dat vervuld Wordt de profetie: Het is te gering dat Gij mij een knecht zoudt zijn om op te richten de stammen Jacobs en weder te brengen de bewaarden in Israël, Ik heb U óók gegeven ten lichte der heidenen om mijn heil te zijn tot aan de einden der aarde.
Daar zal een ster voortgaan uit Jacob. Hij komt op uit Jacob en gaat voort den ganschen hemel langs om te verlichten de heidenen en vele eilanden zullen op zijne leer wachten.
Ook heden gaat de ster uit Jacob voort. Wij denken in dv verband aan de zending. Als wij niet meer zullen zijn zal Hij nog stralen aan den hemel der Kerk. Wat profeten en apostelen zagen in hem mogen wij ook zien. Hier is dan een ontmoetingsveld voor vele oogen. Vaar over de onmetelijke oceanen het zijn toch dezelfde sterren die schitteren in den nacht.
Maar deze ster is over de heele wereld te zien indien namelijk onze oogen verlicht zijn. U zoekt mijn hart, mijn oog blijft op U staren. Hij heeft David eene lamp toegericht. Groot is de invloed van deze ster. Van oude tijden geloofde men aan den invloed der sterren op het lot der menschen. Men kende de sterrewichelarij en heden trekt men .— waar ongeloof met bijgeloof wordt verbonden — de horoscoop om iemands lot te voorspellen uit den loop der sterren. De ster waaronder iemand geboren is zou invloed hebben op zijn levensgang. Hier is modern bijgeloof. Maar zeker is de invloed van de ster in Jacob opgegaan groot op de menschen. Zalig de mensch die onder dit gesternte is geboren en herboren.
In deze ster schuilt groote kracht en zij straalt uit de diepste diepten des hemels in menschenharten. Neen, wij willen geen kerstboomlichtjes maar het Woord dat een helder licht wordt bevonden; het licht van de ster uit Jacob schijnt erin. In zijn licht alleen zien wij het licht.
Ja, deze sterre Jacobs is een licht op het vaak donkere levenspad. Er zijn sommige sterren waar de zeelieden bijzonder op letten om koers te houden op de ommetelijke zeeën die de aarde omgolven. Vooral de Poolster is hun van groote beteekenis. Welnu, Jezus is onze Poolster. En dat niet alleen, Hij schijnt niets slechts aan den hemel maar in ons hart en leven. Ja, Hij is tevens aan boord van het schip, want naar zijne genade, majesteit en Geest wijkt Hij nimmermeer van ons. Is Hij zóó uw deel, door tijd noch eeuwigheid te scheiden? Daarop komt het toch aan. Adventskinderen, kinderen der hope! Als het geloofsoog hem schouwt en het oor de redenen des Almachtigen hoort, is zekerheid des levens in ons hart. Mogen wij weten niet te schande te zullen worden. Hij zal ons geleiden tot den dood toe.
Neen, bij ons is het niet den weg te vinden of te houden maar Hij gaat ons met zijn heillicht voor. In hem is alles wat tot het leven en de godzaligheid noodig is. Gij moogt zoowel in de hel den hemel zoeken als gerechtigheid in uw eigen hart. Houdt temidden van al de dwaallichten die flitsen werpen op uw pad de ster uit Jacob in het oog. Daar zal eene ster voortgaan uit Jacob.
Mogen wij verder ons niet verwonderen over den opgang en voortgang dezer ster? Toen wij kinderen waren zagen wij die kleine lichtjes als stukjes goud uitgezaaid aan den hemel. Wij weten, dat de sterren groote bollen zijn maar slechts klein schijnen omdat zij zoover van ons verwijderd zijn. De aritmetica laat ons hier in den steek en de sterrekundigen werken met getallen waarvan wij eigenlijk geen begrip hebben. Wij zien nu slechts iets van zijne heerlijkheid maar zullen eenmaal volmaakt kennen.
De ster uit Jacob. Hoewel Hij oneindig is in vermogen, zijne heerlijkheid alle begrip ver te boven gaat, wil Hij toch ons hart en leven verlichten. En als Koning zijne onderdanen bezoeken en inkeeren niet slechts om als reiziger te vernachten doch om eeuwig te blijven; door hem gemaakt medeburgers en huisgenooten Gods. De Heere is mijn licht, wien zou ik vreezen; de Heere is mijns levenskracht voor wien zou ik vervaard zijn? In deze bange tijden is de troost des Evangelie's des te grooter omdat alle houvast der aarde ons begeeft. Daarom mag de vraag niet ontbreken of wij hem kennen in zijn opgang in het hart, verlicht met zaligmakende kennis. Hoe hoog de nood dan ook zal gaan, welke ellenden ons mogen treffen, dit ééne zal blijven: Hij is mijn heil alleen. Dit weet ik, dat God met mij is.
Wanneer Bileam van dezen Koning in zijn opgang uit Jacob als ster gewaagt, verbindt hij deze verschijning onmiddellijk met zijn koninklijke macht.
en daar zal een scepter uit Israël opkomen.
De ster wordt in de Schrift óók gebruikt als beeld van een heerscher. Luister slechts naar den profeet Amos: Hebt gij mij veertig jaar in de woestijn slachtoffer en spijsoffer toegebracht, o Huis Israëls? Ja, gij droegt de tent van uwen Mèlech en den Kijun, uwe beelden, de ster uws gods dien gij uzelven gemaakt had. Amos spreekt daar over den stergod Kijun, dien Israël had vereerd, als een vorst. Zijn beeld vereerden zij.
Dat was afgoderij. Maar om Jacobs ster, de Zoon des levenden Gods, vergaderen zich alle harten die zijn licht hebben gezien om den waren godsdienst te oefenen tot heerlijkheid Gods des Vaders.
Bij Amos gaat het dus over afgoderij. Jezaia geeft een voorbeeld waar zeer bepaald een vorst met den naam van morgenster wordt genoemd.
Wij denken aan Jezaia 14. Hoe zijt gij uit den hemel gevallen gij Zoon des dageraads. Dat is de morgenster.
De diepe vernedering van den koning van Babel, die ermee wordt bedoeld, teekent de profeet als het vallen van een ster uit den hemel.
Sommigen denken bij die morgenster, — zoon des dageraads naar Hebreeuwsch taaleigen genoemd — bepaald aan satan. Toch is dit niet allereerst bedoeld. De zoon des dageraads is de morgenster. Nu vertaalde de Latijnsche vertaling (de Vulgata) het Hebreeuwsche woord: zoon des dageraads, met Lucifer. Dit wil letterlijk zeggen: lichtdrager en betrok het op den duivel. Zoo is nu dat Woord Lucifer in gebruik gekomen voor de morgenster en... voor den vorst der duisternis. Denk maar aan Bunyan die het dikwijls bezigt.
Waar het ons hier om gaat is slechts een bewijs te geven dat een vorst met het woord ster, morgenster, zoon des dageraads wordt genoemd. Zeker, om dit nog even op te merken, wordt Babel's koning bedoeld. Doch als vertegenwoordiger der Gode vijandige machten staat het toch ook in betrekking tot den vorst der duisternis. Hier is nu de Vorst, de morgenster, zooals er geen tweede is.
Uit het verkoren volk Jacob-Israël komt de scepter op, onafscheidelijk verbonden aan dezen Koning op wiens schouder naar Jezaia's getuigenis de heerschappij zou zijn.
Daar zal een scepter uit Israël opkomen.
Bileam ziet in de gezichten Gods de koningsmacht van dezen Vorst. Vader Jacob had reeds geprofeteerd: de scepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tusschen zijne voeten totdat Silo komt; hem zullen de volkeren gehoorzaam zijn.
In psalm 45 lezen wij: de scepter uws Koninkrijks is een rechtmatige scepter. Jezus heeft een eeuwig Rijk, dat niet kan bewogen worden. Het is gebouwd op recht en gerechtigheid. In hem zijn de droomen van Jozef werkelijkheid geworden. Laat hem gekroond worden met majesteit en heerlijkheid die zijn hoofd boog in den dood. Hier is de algemeene heerlijkheid van de broederschap van Gods Huis. Zijn zegepraal is het lied der overwinning voor Israël.
De Heere zal den scepter uwer sterkte zenden uit Sion. Hij zal zeggen: heersch in het midden uwer vijanden.
Deze scepter spreekt ons van onderwerping, verzoening en gehoorzaamheid. Van onderwerping. Hij heerscht met mogendheden. Met koninklijke macht en alvermogen buigt Hij de harten en Hij leert ons door Zijn Geest smeeken om den vrede.
Van nature zijn wij in opstand tegen onzen Maker. Wij hebben de gehoorzaamheid opgezegd en buigen onzen trotschen nek onder satans dwingelandij. Wij zoeken onze eer in onze schande. Helaas, dat wij het niet eens beseffen en ons verhoovaardigen in onze schande. Daar zal een scepter uit Israël opkomen. De Heilige Geest ontdekt ons aan onzen opstand tegen God en zijn Gezalfde. Wij worden beschaamd. Gebroken, keeren ons af van de wereld en eigen hart. God zet vijandschap tusschen ons en den vorst der duisternis. Wij gevoelen ons besloten in zijn greep en kunnen ons niet aan zijn macht ontworstelen. Maar de scepter van dezen Koning dwingt satan ons los te laten, buigt ons hart tot onderwerping. Het gaat ons als Esther die zeide: ik zal tot den koning gaan; kom ik om, dan kom ik om. Maar dan juist blijkt het dat Israëls Koning een goedertieren Koning is, want Hij reikt ons den gouden scepter der genade toe.
En niet tot de helft van het Koninkrijk wordt ons geboden, doch alles wordt ons deel door onderwerping aan hem. Alles is uwe, hetzij leven, hetzij dood, hetzij tegenwoordige, hetzij toekomende dingen, doch... gij zijt van Christus en Christus is Gods.
Zoo is deze scepter de staf der verzoening. De Koning bewijst genade omdat Hij ook Priester is. Hij onderwijst den weg der zaligheid omdat Hij tevens profeet is. Zoo komt het tot gehoorzaamheid aan Sions Vorst en Heere. Hoor, o dochter, en zie, en neig uw oor, en vergeet uw volk en uws vaders huis; zoo zal de Koning lust hebben aan uwe schoonheid; dewijl Hij uw Heere is, zoo buig u voor hem neder.
Afstand doen van alles wat ons bindt en lief is valt zwaar en toch de Koning vraagt het. Een gedeeld hart kan Hij niet verdragen. Niet echter de natuurlijke banden worden door de genade verbroken doch wel de banden der zondige natuur, de banden der goddelooze verwantschap. De onderdanen van dezen Vorst hebben veel te leeren en niet minder af te leeren. Maar waarom zouden wij aan Egypte blijven hangen? Gedenken wij liever aan het ijzeren juk dat ons klemde, den slavenarbeid van den doodaanbrengenden Farao der hel. Het is toch een verlaten van de dwaasheid voor de wijsheid, wij geven inbeeldingen op voor eeuwige geluk; doen afstand van de leugen voor de waarheid; verlaten de ellende voor de zaligheid; de afgoden voor den levenden God. Jezus, onze Koning heeft zijn onderdanen zeer lief, Hij mint hen als Bruidegom. Zijn Geest wordt smart aangedaan als zij zich vermengen met de wereld. Hij heeft geheel recht op hen.
Hij heeft koninlijke rechten op hen. Door zijne nederbuigende genade wordt zijn gezag niet verminderd, maar wel versterkt. Onze Zaligmaker is onze Koning en wetgever. Leert van mij, dat Ik nederig ben van hart en gij zult rust vinden voor uwe zielen, want mijn juk is zacht en mijn last is licht.
Zoo spreekt deze scepter van onderwerping, verzoening en gehoorzaamheid. Gehoorzaamheid toch is beter dan offerande en opmerken dan het vette der rammen.
en daar zal een scepter uit Israël opkomen. Bileam ziet dus een Koning in de gezichten Gods, zijn oog is ontsloten voor de majesteit van dezen Vorst. Balak zal wel zooveel begrepen hebben, dat zijn rijk in gevaar kwam door dezen gebieder.
Maar den diepen zin der woorden heeft hij niet kunnen verstaan evenmin als ook Bileam zelf. Deze kwam wel onder den indruk van zijn profetie doch naderde den scepter van dezen Koning niet om hem hulde te doen.
In den tijd, toen Jezus op aarde verkeerde, riepen de scharen wel uit: hoedanig een is deze, dat ook de winden en de zee hem gehoorzaam zijn, maar zij zelf weigerden voor hem te bukken, zelfs als zij God verheerlijkten en erkenden dat Hij machtig was in woorden en werken. Velen beleden hem met de lippen, terwijl toch hun hart zich verre van hem hield. En zoo is het nog. Ook in adventstijd! Wie vraagt naar den Heere en zijne sterkte? Toch is alleen ware vrijheid onder zijn heerschappij, die wijs, rechtvaardig en zacht is. Hij is God en mensch. Blind zijn de oogen, die in dezen Vorst God niet zien.
Het is ons heden eene vreugde, dat Hij heerscht op een troon die nooit wankelt, rustend op recht en gerechtigheid. Indien Jezus ophield te regeeren zouden zijn onderdanen ophouden zalig te zijn. Hij bewaart en beschermt hen tegen alle gevaar. Onze Koning is geen overweldiger of onderdrukker. Hij matigt zich geen gezag aan, dat hem niet toekomt, want de Vader heeft hem gezalfd en al het oordeel gegeven. Zelfs als Hij zijne vijanden verplettert met eene ijzeren roede, zal Hij toch niemand onrecht aandoen. Zijn wraak is even rechtvaardig als zijne genade.
Hij heeft gerechtigheid lief en haat goddeloosheid.
Staan wij nu nog stil bij ons laatste punt:
Het oordeel dat Hij brengt.
die zal de landpalen der Moabieten verslaan en zal al de kinderen Seths verstoren.
In die dagen toch waren de Moabieten en Edomieten de erfvijanden van Israël. Wel waren zij in tegenstelling met de Amorieten van Semitischen oorsprong uit de dochters van Lot, den neef van vader Abraham gesproten, maar, dat neemt niet weg, dat zij afvallig waren geworden en stonden buiten het verbond der genade en de bediening daarvan temidden van het volk Israël. Zij haatten Israël met een doodelijken haat.
Zoo was het ook met de Edomieten, die waren ontsproten aan den stam van Ezau, die zijn eerstgeboorterecht had verkocht aan Jacob voor een schotel linzenmoes. Het blijkt ons dus, dat afscheidingen plaats hebben gehad van het bondsvolk uit Abraham gesproten, die vervreemden van den God van Abraham, Izaak en Jacob.
Zij keerden zich tegen den God hunner vaderen en werden afgesneden van het verbond. Zij beroemden zich op hun afkomst maar waren vervreemd van het beginsel der vreeze Gods in het verbond geëischt en beloofd. Bitter was hun haat tegen het volk van Gods keuze. Altijd weer in de historie hebben zij getracht dit volk te treffen met hun vijandschap. Zij versperden hun den weg als zij maar konden.
alak toont dit wel zeer duidelijk, want hij heeft Bileam ontboden om dit volk te vloeken. Doch hij kan niet maar moet het zegenen, keer op keer. Zijns ondanks moet hij dit doen en Balak is verbitterd, jaagt Bileam weg. Doch vóór hij vertrekt kondigt hij ook over Moab het oordeel aan. Die Koning wiens geklank in het midden van Israël wordt gehoord zal hen verdelgen, verdelgen voor eeuwig.
Hetgeen Bileam hier zegt van den Messias is geteekend in aansluiting bij den tijd waarin Bileam leefde.
Die zal de landpalen der Moabieten verslaan.
Wat zien wij nu in de historie gebeuren? De Moabieten, hoewel zij een bijna gelijke taal spraken als Israël (zooals blijkt uit den Mesasteen) hebben hen steeds bestreden. Als Israël Kanaan is binnengetrokken kan Moab weer zijn oude grenzen herstellen; Rubens land afnemen; zich zelfs in Jericho nestelen en Benjamin tot het brengen van schatting dwingen (Richt. 3). In Sauls dagen komen ze weer in nauwe aanraking met Israël. In nog sterker mate onder David toen deze zoo snel de eerste werd onder de Palestijnsche volkeren. David verstond, dat Israël geen rust zou krijgen in het Overjordaansche als de Arameërs niet waren teruggedrongen en Ammon en Moab waren onderworpen. Bileams voorspelling gaat dan in vervulling. In David verslaat Jezus de Moabieten. Maar Moab verheft zich weer. Na Salomo's dood herkrijgt het zijn vrijheid en alleen als er een koning is van wien kracht uitgaat in het noordelijke Rijk worden Moab en Ammon bedwongen. Doch telkens weer verhief Moab zich na onderwerping. Zoo waren zij in de dagen van Eliza zelfs in staat stroopend den Jordaan over te trekken (2 Kon. 1).
En onmiddellijk vóór den tijd van Amos, den profeet, vieren zij hun vijandschap tegen Israël bot op schandelijke wijze in Gilead. (Amos 1 : 13).
Doch dan neemt Jerobeam de tweede bloedige wraak en weet hen te onderwerpen. Doch weer verheffen zij zich en altijd keeren zij zich tegen Israël. Zij verbinden zich met Assyrië; staan aan de zijde van Nebukadnezar in later eeuw. die hen gebruikt om Juda af te stroopen. (2 Kon. 24). Met innige vreugde hebben zij Jeruzalems ondergang aangezien zooals uit de profeten Ezechiël, Zefanja en Jeremia blijkt.
Zoo beweegt alles wat wij van Moab weten, zich om worsteling en strijd met het broedervolk Israël. Ook Amos en Jezaia weten slechts van roof en bloedstorting van Moab. Alleen Ruth de Moabietische maakt een uitzondering en is als een lichtstraal in donkeren nacht. Rust hier even uit, mijn lezer, en bewonder den scepter uit Israël.
In later tijd hebben opschuivende Arabische stammen Moab geheel verdelgd kort voor den tijd der Maccabeën. Dan verdwijnen zij uit de geschiedenis.
Zoo wordt des Heeren oordeel vervuld over Moab. Toch moet nog iets anders naar voren worden gebracht. Moab is ook het beeld van de Gode vijandige machten die zich keeren tegen het volk des Heeren. In de Messiaansche profetie blijkt dat duidelijk. Wij hebben daar reeds op gewezen. In Jezaia treedt Moab op als vertegenwoordiger der hoogmoedige en Gode vijandige wereld. Moab wordt echter neergestampt als stroo in het water van een mestkuil. Moabs sterkten worden neergeworpen in het stof.
En Amos profeteert, dat de vervallen hut Davids weer zal worden opgericht, opdat zij erfelijk bezitten het overblijfsel van Edom.
an Moab geldt dus tot op zekere hoogte wat van Babel wordt geleerd, dat het vertegenwoordiger is van de Gode vijandige machten, die door den Vorst van Sion worden verdelgd of overwonnen gelijk een Ruth, die Naomi volgde.
Nog één gedachte voegt Bileam toe:
en zal de kinderen Seths verstoren.
Hier rijst een moeilijkheid voor de verklaring. De Sethieten leefden vóór den zondvloed. Zij waren gesproten uit Seth die in de plaats kwam van Abel en behooren dus tot de menschheid voor den zondvloed. Zij waren bekend om hun godsvrucht, door hen liep de heilige linie der verkiezende genade om de moederbelofte voort te dragen in de menschheid. Doch wij weten, dat die heilige linie doorgaat tot Noach en daar in drie takken wordt gesplitst van Sem, Cham en Jafet, waaruit de menschheid na den vloed opkomt en waarbij de heilige linie wordt doorgetrokken in Sem.
Het is dus wel zeer de vraag of hier van Seth sprake kan zijn. Sommigen denken dan ook aan een Moabitischen stam van dezen zelfden naam. Maar waarschijnlijker is dat het geen eigen naam is doch beteekent: rumoer, gedruisch. De kinderen van het krijgsrumoer, zou dan de beteekenis zijn, de hoovaardige trotsche natie. Er staat dus: en zal de kinderen der trotschheid of van het gedruisch verstoren. En die kinderen der trotschheid zijn dan de Moabieten.
Zoo komen wij tot den juisten zin. Vergeleken kan dan worden hetgeen Jeremia voorzegd: Maar een vuur is uitgegaan van Hesbon en eene vlam van tusschen Sihon, en heeft de hoeken Moabs en den schedel van de kinderen van het gedruisch verteerd.
Die kinderen van het gedruisch zijn daar de Moabieten. (Jeremia 4 8 : 4 5 ) . Dan vervolgt de profeet: Wee u, Moab. het volk van Kamos (de god der Moabieten) is verloren.
och zullen resten van Moab — het Gode vijandige volk — nog heil aanschouwen zegt Jeremia: Maar in het laatste der dagen zal Ik Moabs gevangenis wenden, spreekt de Heere. Zij zullen in hun verstrooide resten, opgelost in andere volkeren der aarde, deelen evenals Babel en Egypte in het Messiaansche heil als de Evangelietijd zal zijn aangebroken. Zoo ver gaat hier Bileam niet. Dat zou ook voor Balak niet bestemd zijn geweest, maar voor later eeuw ter onthulling bewaard blijven.
Daarom is dus het einde van Moabs bestaan als volk, door Bileam aangezegd, geen bezwaar tegen de heilsbelofte voor verstrooide resten.
Zoo blinkt Gods wondere leiding uit in de geschiedenis van menschheid en volkeren. In den toorn is Hij des ontfermens gedachtig.
Maar de Vorst uit Israël opgekomen zal toch zijne vijanden verslaan. Hem als een ontbloote vesting verdelgen door zijn macht.
God zal alle vijanden van den Messias leggen tot een voetbank zijner voeten.
En als Hij verschijnt spreekt Hij zelf: Ik ben tot een oordeel in de wereld gekomen. Hij is gesteld tot een steen des aanstoots en een rots der ergernis.
Dit is ook heden waar nu Gods gerichtswagens de wereld doortrekken. Het wereldgericht brengt Sions heil. Daarom, kust den Zoon. opdat Hij niet toorne. Veracht zijn bloed niet, volhardt niet in uw opstand, want het zal zijnen vijanden kwalijk vergaan. Temidden van de krijgsbazuin beluisteren wij de klaroen des vredes over allen die den Zone Davids erkennen voor hun Heere. Welgelukzalig zijn die allen, die op hem betrouwen.
Verkondigende vrede door Jezus Christus welke een Heere is van allen! Alle tong zal hem belijden tot heerlijkheid Gods des Vaders.
Heden, zoo gij zijne stemme hoort, verhardt u niet maar laat u leiden.
Indien gij niet wandelt in het licht van de sterre Jacobs zult gij in eeuwigen nacht verzinken, waar geen ster der hope lichten zal.
Zalig echter het volk welks God de Heere is, die hem kennen en door deze ster worden verlicht en geleid, onder dezen scepter dienen.
Hunne oogen zullen den Koning zien in zijne schoonheid in het vergelegen land. Hij voert ons zachtkens ten berge zijner heiligheid, naar zijne liefelijke woningen. De Koning leve!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 december 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De ster uit Jacob II

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 december 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's