Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het einde en zijne voorteekenen (3e serie)  XVI

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het einde en zijne voorteekenen (3e serie) XVI

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

2 Thessalonicensen 2 : 3 en 4. Dat u niemand verleide op eenigerlei wijze, want die komt niet, tenzij dat eerst de afval gekomen zij en dat geopenbaard zij de mensch der zonde de zoon des verderfs. Die zich tegenstelt en verheft boven al wat God genaamd of als God geëerd wordt, alzoo, dat hij in den tempel Gods als een God zal zitten, zichzelven vertoonend, dat hij God is.

Gods Woord ontsluit dus aan Gods Kerk een diep inzicht in het historisch leven, wanneer het ons een toekomst profeteert, waarin de afval komt en als vrucht daarvan de openbaring van den mensch der zonde. Indien er iets is, waardoor wij nu na den oorlog bij het naderend einde bepaald worden, dan is dat zeker wel door den ingetreden afval en door de historische verschijnselen van onzen tijd. Wij moeten niet uit het oog verliezen, dat de geschiedenis, die de menschheid doorloopt, een zeer ingewikkeld proces is, waarin een ongekend en voor ons niet eens altijd na te sporen aantal factoren werken. Zooals elk mensch afzonderlijk een vraagstuk voorstelt, waarin allerlei bekende en onbekende zielkundige krachten werken, zoodat wij vaak worden verrast door wat wij van bepaalde personen, met wie wij in aanraking kwamen, niet hadden verwacht, zoo is dit in nog veel hooger mate het geval met de krachten en stroomingen, die de geestelijke beweegkrachten der geschiedenis zijn. Ook hierbij hebben wij van doen met een oneindig aantal factoren, waarvan wij er slechts enkelen kennen. Maar God doorgrondt en kent ze alle en zijn Woord openbaart er ons van, door ons heel dat historisch proces voor te stellen in het licht van schepping en voleinding. God schept sinds den val een nieuwen hemel en eene nieuwe aarde. Deze is Hij scheppende, zoodat heel deze menschheidsgeschiedenis, hemel en aarde saam, als in een barensnood verkeeren. Geestelijke stroomingen en geestelijke krachten werken daarin samen met alle natuurkrachten, die de kosmos in zich draagt. En Gods Woord laat het ons alles zien als dringend naar het einde, waardoor eene nieuwe hemelsche orde ingeleid wordt.
Welnu, wij hebben gewezen op de historische verschijnselen, die onzen tijd hebben voortgebracht, hoe de revolutie een Napoleon baarde, hoe onze tijden gelijksoortige sociale processen vertoonen, die heenwijzen naar wat hier de apostel den mensch der zonde, den zoon des verderfs, noemt en die uit den afval als gegenereerd zal worden. Ja, de afval is er als vrucht van vele, sinds eeuwen zich op .den voorgrond dringende geestelijke bewegingen, die uit den val ontsprongen, in altijd nieuwe vormen toch het zelfde wezen deelachtig zijn.
De geest van het oude Babyion, die in het Oude Testament verschijnt en die de hooge cultureele heerlijkheid dier oude wereld heeft voortgebracht, was geen andere dan die in het paradijs als God wilde zijn, maar is ook dezelfde, die in de Westersche volken een antichristelijk karakter aangenomen heeft. Hoor maar. hoe die geest was, waarvan Ezechiël profeteert: „Want de koning van Babel zal aan de wegscheiding staan, aan het hoofd van twee wegen om waarzegging te gebruiken, hij zal zijne pijlen slijpen, hij zal de teraphim vragen, hij zal de lever bezien. De waarzegging zal aan zijne rechterhand zijn op Jeruzalem, om hoofdmannen te stellen.' Zoo kondigt Ezechiël Jeruzalems val aan, want Israëls koning was ,,een onheilig en goddeloos vorst", wiens dag zal komen ten tijde der uiterste ongerechtigheid (Ezech. 21).
In beginsel is daar hetzelfde conflict van elkander tegengestelde wereldbeschouwingen, die in verband staan met het regiment eenerzijds van Hem, die zeggen kan: Ik, Ik ben de Heere en er is geen Heiland behalve Mij" en anderzijds met de goden van Babel, die zij zichzelven verdicht hadden in hun onverstandig en duister hart, dus de scheppingen waren van den natuurlijken menschelijken geest. Die antigoddelijke macht was in Babel tot volle openbaring gekomen en Israël kende haar in haar tegenstelling met den Heere zijnen Bondsgod.
En de apostel Paulus zag nu, hoe met Christus' verschijning diezelfde machtige antithese in nieuwe vormen zich zou doen gelden. Hij had haar in Christus' kruis en opstanding werkzaam gezien, in zijn eigen levensgang ontdekt, toen hij als een vervolger, neergeworpen op den weg naar Damascus, overwonnen was. Van dat oogenblik af had hij een klaar inzicht in heel het geestelijk proces, dat de menschheid doorloopen moest, en was het hem duidelijk, hoe de menschen in hun val de heerlijkheid des onverderflijken Gods veranderd hadden in de gelijkenis eens beelds van een verderflijk mensch en zelfs in nog lager schepselen, ja, hoe zij de waarheid Gods veranderden in den leugen, het schepsel eerend boven den Schepper, die in eeuwigheid te prijzen is. Hij zag in den diepen afgrond onzer verlorenheid, en peilde de diepten van Satan en schouwde de uiterste consequentie van dit menschelijk zondeleven, dat hij zag uitloopen op de sociale voortbrenging van „den mensch der zonde, den zoon des verderfs". Deze verschijning zou het resultaat zijn, waartoe de afval leiden moest.
Dit ligt trouwens in het karakter van den afval, waarbij niet behoeft gedacht te worden aan wederkeer tot het heidendom, maar aan een volstrekt antigoddelijk leven, dat zich in een wereld- en levensbeschouwing openbaart, die in strikten zin atheïstisch, in plaats van den God en Vader onzes Heeren Jezus Christus, dus in plaats van God en zijn Gezalfde zich met een God-looze wereld en een God-loos leven bevredigen wil. Dat kan dus een wereldbeschouwing zijn, die op religieuse gevoelens teert, hoewel daarbij van God zeiven geene sprake meer is. Ook daarmede heeft onze tijd gelijkenis, daar de moderne mensch, hoewel hij den mond vol heeft over religieuse gevoelens en religieus leven, toch van niets minder wetenschap heeft, noch hebben wil, dan van den levenden God. De afval blijkt dan ook van veel bedenkelijker aard dan het heidendom. Van het heidendom zegt de apostel, dat zij God kennende, Hem als God niet hebben verheerlijkt of gedankt. Zij hebben de heerlijkheid des onverderfelijken Gods veranderd in de gelijkenis eens beelds van een verderflijk mensch, van gevogelte en van viervoetige en kruipende gedierten en zij veranderden de waarheid Gods in de leugen. Maar de afval gaat nog veel verder en komt tot een absoluut Godloos leven, zooals wij dat in dezen modernen tijd kunnen waarnemen.
Een typisch, maar ook sprekende uitdrukking daarvan is in een man als Friedrich Nietzsche (gest. 25 Aug. 1900) verschenen. Het leven van dezen man is de zuivere openbaring van het wezen van dit moderne leven. Zijn ontroerend leven is eene weerspiegeling van al de geesten, die in onzen tijd gisten. En zoo baarde hij eene wereldbeschouwing, waarin alle grenzen tusschen goed en kwaad werden weggevaagd, alle geestelijke en zedelijke waarden omgekeerd werden, om in die omkeering van alle goddelijke en menschelijke orde het hoogste menschen-type te laten verschijnen. Christus wordt hem de vijand van het ware leven, de deugd van den Renaissance-mensch wordt voor hem de eenige deugd. Dat het zwakke onderga, is zijne leuze, want hij walgt van den kudde-mensch, van de gelijkheid der democratie, zoodat Christendom en socialisme beiden hem als de symptomen van den ondergang verschijnen. En tegenover dat alles prijst hij aan het geloof in zichzelven, hardheid tegenover zichzelven en tegenover anderen, hoogheid en zelfgewisheid, zelfverheerlijking en geweld. Het slechte wordt hem hetzelfde als het lage, gemeene, verachtelijke. En het goede valt bij hem saam met wat God het booze noemt. Zoo smaalt hij op de slavenmoraal van het Christendom en verheerlijkt daar tegenover de Heerenmoraal van den ..Übermensch", die in volle openbaring voor ons wordt gesteld in zijn laatste geschrift ,,de Antichrist". En daarin spreekt zich onbeteugeld den haat uit tegen wat hij noemt, de lafhartige, verwijfde, suikerzoete banden van den Christen. Cesare Borgia, de gewetenlooze strever naar glorie en macht, die Machiavelli inspireerde tot het ideaal van een heerscher, die God niet vreest en niemand en niets ontziet, stelde hij verre boven een man als Luther, die door Christus gerechtvaardigd wilde worden. Zoo werd deze leer eene verheerlijking der macht, een cultus der macht, de ..Übermensch", een nieuwe mensch, die bij Nietzsche de plaats inneemt der religie. Zijn eigen levensbeeld, de ontwikkelingsgang zijner wezenlijk redelooze genialiteit, eindigt in de krankzinnigheid eener gruwelijke zelfverdwazing. Het moge waar zijn, dat hij meer een kunstenaar dan een wetenschapelijk denker is geweest, toch was hij in zijne afscheiding van alle autoriteit van goddelijke en menschelijke wet, een duidelijk karakterbeeld van het moderne geesteswezen.
Welnu, zie hier de teekening van den afval, zooals deze in het moderne cultuurwezen optreedt in een wereld, die eens gekerstend, afviel van God, van zijn Woord, van zijn Souvereiniteit en recht en die wel bewust, zooals de Psalmist ons het leert, de touwen van zich werpt en niet wil, dat Hij, de eeuwige God, nog Koning wezen zal.
Dit is duidelijk, dat zulk een geesteswereld veel verschrikkelijker is dan wat de heidenen gekend hebben. En wanneer wij nu zien welk een wereldbeeld Nietzsche heeft geschilderd niet alleen, maar ook hoe duizenden en duizenden er mee dwepen of het practisch trachten te verwezenlijken, dan wordt het duidelijk, hoe een bandelooze maatschappij geboren werd, die ten slotte ook bij machte kan blijken zulk een „Übermensch", zulk een mensch der zonde, te openbaren, die zelve een zoon des verderfs, als een verderver zal verschijnen. De geschiedenis leert, dat de groote geestelijke strooming in het sociale leven zich ten slotte als incarneeren in groote historische figuren. En dat zal ook zoo zijn met wat er in de diepte van het sociale leven woelt en werkt en de bron is van wat aan de oppervlakte opwelt. Wat er geestelijk in den afval werkt, zal zich ten laatste openbaren in „den mensch der zonde".
Het absoluut antichristelijk karakter van dezen „mensch der zonde " blijkt zeker wel daaruit, dat zijn verschijnen als eene openbaring wordt gekenschetst, die met hetzelfde woord ook door den Heere Jezus toegezegd wordt in 2 Thess. 1 : 7, waar, tegenover de verdrukking van Gods kinderen in de wereld, de vergelding den onderdrukkers wordt aangezegd en de verkwikking van Gods kinderen „in de openbaring van den Heere Jezus van den hemel met de engelen zijner kracht". Zoo wordt hier dus de „apocalypsis", de openbaring van den mensch der zonde, in tegenstelling met de openbaring van den Heere Jezus van den hemel met de engelen zijner kracht, in volle klaarheid gesteld. En dat wij hierbij van doen hebben met het hoogtepunt van het zondeproces in zijne absolute tegenstelling met het proces van regeneratie, dat de Vader in den Zoon door den Heiligen Geest tot stand brengt, kan ook daaruit blijken, dat ook de openbaring van den mensch der zonde, een „mysterium". eene verborgenheid der ongerechtigheid", wordt genoemd. Tegenover de verborgenheid der godzaligheid, die groot is „God geopenbaard in het vleesch", wordt hier de verborgenheid, „het mysterie" der ongerechtigheid gesteld. God Drieëenig in Zijn werk van wederbaring stuit, om zoo te zeggen, op dat mysterie der ongerechtigheid, dat het zedelijk wezen der gevallen wereld typeert.
En zooals ik nu telkens er op gewezen heb, hoe wij in de geschiedenis van doen hebben met eene procesmatige ontwikkeling, zoo is dit ook hierbij duidelijk in de Schrift ons zoo geteekend, als zij spreekt van eene „openbaring van den mensch der zonde". De afval is er eerst als de vrucht van eene geestelijke strooming. Ook in dien afval werkt dat absolute zonde-principe, dat den mensch der zonde kenmerkt, maar hij zelve blijft nog verborgen, treedt nog niet op den voorgrond, het blijven altijd nog verborgen sociale zondekrachten, die in den afval werken om eerst later, als die afval doorgewerkt heeft, zich als „mensch der zonde" te openbaren.
De Heere Jezus Christus zelve is ook als vrucht van een proces van openbaring verschenen in de volheid des tijds. Dat openbaringsproces vangt aan in het paradijs, wordt in zijne tegenstelling met de antigoddelijke macht, in de moederbelofte profetisch ons geteekend, zoodat heel de geschiedenis in het licht dier tegenstelling van vrouwen- en slangenzaad alleen kan worden begrepen. En in v e r b a n d met het einde, dat door Christus' verschijning wordt ingeleid, wordt die tegenstelling steeds meer toegespitst, zoodat tegenover de openbaring Christi de openbaring van den mensch der zonde wordt voorgesteld. En zooals nu van Christus gezegd wordt, dat in Hem ,,de goedertierenheid van God onzen Zaligmaker en zijne liefde tot de menschen verschenen is", tot zaligmaking, zoo verschijnt in absolute tegenstelling daarmede de openbaring van dien ,.mensch der zonde", die van „den zoon des v e r d e r f s " . Zooals met Jezus bereid wordt ware „philanthrop i a " Gods, zoo brengt „de mensch der zonde" het verderf.
Deze voorstellingswijze leert ons dus, dat zooals Gods verborgen wederbarende werking eeuwen in het verborgen zich had doen gelden, totdat eindelijk de volheid des tijds kwam, zoodat de wereld toebereid was voor Christus' verschijning, zoo ook is er eene verborgen werking der ongerechtigfieid, die doelt op den ondergang en het verderf der wereld en die ook eenmaal in de o p e n b a r i n g van „den mensch der zonde" haar hoogtepunt bereikt. En dat zal dan zijn als de „parousie", Jezus' wederkomst, a a n s t a a n d e is. De mensch der zonde, „de zoon des v e r d e r f s " , gaat aan die ,.parousie", aan Jezus' toekomst vooraf. De Zoon Gods verschijnt hier tegenover „den zoon des verderfs".
Ook die k a r a k t e r i s e e r i n g „zoon des v e r d e r f s " wijst ons aan, hoe hij als uit de ongerechtigheid der wereld, uit haar wereldzonde, uit haren afval, opkomt. Zooals de V a d e r den Zoon van eeuwigheid genereert, de Zoon van eeuwigheid gegenereerd wordt, zoodat het Concilie van Nicaea van den eeniggeboren Zoon belijden kan ,dat Hij is „geboren uit den Vader voor alle eeuwen: God uit God en licht uit licht, waarachtig God uit waarachtig God, geboren en niet gemaakt, van hetzelfde W e z e n met den Vader, door welken alle dingen gemaakt zijn", of zooals de Geloofssom van Athanasius zegt 22 : de Zoon is van den Vader alleen, niet gemaakt, noch geschapen, maar gegenereerd", zoo is ook hier sprake van den „zoon des v e r d e r f s " . En dit natuurlijk niet wat zijn wezen aangaat, doch alleen wat betreft de wijze van zijn ontstaan. De zoon des verderfs, het genetisch product van het verderf, van het innerlijke antigoddelijk wezen, dat der ongerechtigheid eigen is, komt er uit op met noodwendigheid. De zoon des verderfs groeit uit het verderf op, waarvan hij de belichaming is. Zooals nu in Christus' verschijning Gods „philanthropia" (Tit. 3 : 4 ) geopenbaard werd, zoo wordt in dezen „mensch der zonde", des menschen verderf, zijne verwoesting, zijn diepe ellende openbaar. Daar is dus sprake van de tegengestelde uitwerking in beider verschijning. Beide komen op uit een mysterium: Christus, het vleesch geworden Woord, is de groote verborgenheid der godzaligheid. In Hem is de opstanding en het leven der wereld. En tegenover Hem staat in onverzoenlijke tegenstelling de mensch der zonde, waarin de verborgenheid der ongerechtigheid openbaar wordt en in wien dood en verderf, vervloeking en ellende, aan den dag treedt.
En nu legt de apostel er nadruk op, dat de afval dezen mensch der zonde in zijn absoluut antigoddelijk en antichristelijk wezen eerst zal moeten voortbrengen, voordat de „parousie kan intreden. Dat ligt trouwens daarom voor de hand, dat als de overwinning van Christus werkelijkheid zal worden, dit toch noodzakelijk veronderstelt, dat eerst zijn tegenstander in de volheid zijner kracht zal moeten verschijnen. Als hij verschenen is, dan zal de Heere Jezus Christus opstaan ook in de volheid Zijner kracht en dan zal het blijken, hoe alle satanische machten saam in vergelijking met den Heere Jezus Christus niets beteekenen, zoo weinig, dat zij alleen reeds door den Geest zijns monds, dus als door Zijn ademtocht worden te niet gedaan.
Doch wordt het tevens duidelijk, waarom de Heere Jezus zijnen discipelen en in hen zijne gansche gemeente met zooveel nadruk waarschuwde om toch vooral toe te zien op de geestelijke stroomingen, die er door het wereldleven gaan. Mocht het in deze donkere tijden door Gods Kerk toch Worden uitgeroepen te midden van dit moderne geslacht: „Ziet toé, dat u niemand verleide", nu velen komen onder zijnen Naam, zeggende: „Ik ben de Christus", terwijl zij slechts profeten zijn van den mensch der zonde, van den zoon des verderfs. W a n t, laat ons dit niet uit het oog verliezen: „De verborgenheid der ongerechtigheid wordt aireede gewrocht". Dit proces is in vollen gang, zooals onze dagen het te aanschouwen geven.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 februari 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Het einde en zijne voorteekenen (3e serie)  XVI

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 februari 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's