Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het berouw van Petrus II (Slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het berouw van Petrus II (Slot)

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Lucas 22 : 60b—62. En terstond als hij nog sprak, kraaide de haan; en de Heere zich omkeerende, zag Petrus aan, en Petrus werd indachtig het woord des Heeren, hoe Hij hem gezegd had: Eer de haan zal gekraaid hebben, zult gij mij driemaal verloochenen. En naar buiten gaande, weende hij bitterlijk.

Wonderlijke blik van den Zaligmaker geworpen op Petrus als in het voorbijgaan. Maar welk een voorbijgaan? Tot bewaring voor den dood, den vervloekten dood des kruises. Het offerlam komt steeds dichter bij zijn slachting. Hij legt zijn leven af voor zijne schapen. Daarom heeft hem de Vader lief. Terwijl Hij daar in bewaring is wordt het hooge college voltallig gemaakt en de ontbrekende leden ontboden om in het vroege ochtenduur de eindzitting bij te wonen ten einde het gevelde doodvonnis te bekrachtigen.
Petrus is diep getroffen. Het scheen, dat hij niet meer terug gebracht kon worden. Iemand die zich zeiven had vervloekt en met eede betuigt, dat hij Jezus niet kende noch minder met hem was geweest! Hij kon den blik van Jezus' oog niet verdragen want hij wist zeer goed wat hij misdeed, maar de liefde in dien blik overtrof in kraeht het verwijt, zoodat zijn hart brak. Gelukkig, een verbroken en verslagen hart veracht de Heere niet, want het is zijn eigen werk. Hier is nu het o f f e r , dat Jezus zich bereidde door dien blik. Het is uit zijne verdiensten, al maakt het Petrus niet verdienstelijk.
En Petrus werd indachtig het woord des Heeren, hoe Hij hem gezegd had: Eer de haan zal gekraaid hebben, zult gij mij driemaal verloochenen.
Simon was geweest op den betooverden grond, gevangen in de netten van Apollyon, den menschenmoorder. De betoovering is op eenmaal gebroken, hij komt tot zichzelf. Het leven gaat het winnen van den dood, de geest van het vleesch. De duivelsche bedwelming heeft opgehouden. Het oor wordt hem geopend; hij komt tot bezinning, zijn roes is over, hij wordt nuchter, waakt op.
De zonde wordt gezien en doorvoeld wat hij misdeed, waaronder zijn ziel zoo zeer leed. Zijn hart smelt als sneeuw voor de zon, die hem met hare stralen trof in middaghoogte. Wie niet in deze strikken zat weet niet wat het zegt: de strik is gebroken en ik ben ontkomen. En het wonderlijke is daarbij, dat de Heere ons dan nooit kwaad kan doen, alles, alles verdiend en nu verschoond... het is haast te groot om waar te zijn en om te ervaren. Het is om te bezwijken.
Deze ervaren verschooning en liefde doet het harte pijn; ach, kreeg ik maar slaag; die liefde is nauwelijks te dragen. Waarheen heeft mij toch het vleesch gebracht, hoe werd ik weggestormd als kaf door den wind, den wind der hel. Zeide de Meester niet op den weg: Eer de haan tweemaal zal gekraaid hebben, zult gij mij driemaal verloochenen? En toch ben ik doorgegaan, heb niet geluisterd.
Wee mij, dat ik in dwaze zelfverheffing het zoo heb verzondigd. Ik beloofde met hem in de gevangenis te zullen gaan en nu ben ik de eerste die hem verloochende en afzwoer. Alles alles vliegt hem aan, hij wordt als bij de keel gegrepen en zou in zijn schaamte en smart te gronde zijn gegaan als de liefde van dat oog zijn hart niet had verbonden toen Hij het verbrak.
Hoe kan de aarde mij nog dragen? W a t heb ik gedaan, wat heb ik gedaan? Hij zag mij aan en kende mij in ontferming. Daarom is zijn smart bitter-zoet. Er is geen wanhoop in maar aanklevende liefde wordt geboren. Neen, zóó lief als heden, nu gansch verbroken, heeft hij den Meester nog nooit gehad. Ach, dat Hij mij, mij kind des doods, nog verwaardigt met zulk een blik. Hij kon het hoofd voor immer van mij afwenden.
Ik ken den mensch niet... Ik weet niet wat gij zegt! Ja, dat alles heb ik gezegd, zucht Petrus en de vloek die over het binnenhof was gezworven door nachtelijke luchten keert als in zijn boezem terug en wordt opgelost in berouw, dat zweert: Ik zal hem nooit vergeten, hem mijn helper heeten al mijn hoop en lust.
De tranen-doek had Jezus reeds aangewezen toen Hij sprak: als gij eens bekeerd zult zijn zoo versterk uwe broederen.
Wondere kracht gaat er uit van Jezus. Zijne oogen waren rood van bloedig zweet dat in den hof afdroop in groote droppelen ter aarde. Hij was vermoeid, bij walmende fakkels had men het licht der wereld gezocht en men zal het zoeken uit te blusschen. Doch dit is de weg voor schooner opgang dan in den nacht van Bethlehem.
Het zal worden: De Heere is waarlijk opgestaan en... is van Simon gezien.
Zóó had Petrus toch Jezus nog nooit gezien. Zeker, dikwijls had hij tot hem opgeblikt in bewondering. Maar een vleeschelijke trek vermengde zich met het geloof, zoodat hij nog zoo onzuiver zag. Thans echter waakt in zijne ziel een wondere aandoening op van de vergevende liefde van den Middelaar. Deze heeft hem geroepen van achter het vischnet. deze deed hem wandelen op de zee. deze nam hem mee naar den Tabor. Ja, Hij is dezelfde van voorheen, maar meer hemelsch ook al is zijn oog betraand van bloed. Het geloof van Petrus heeft niet opgehouden door zijn voorbede, neen, het is er nog en... het is verdiept verinnigd. Petrus zinkt door het geloof dieper weg in Jezus dan ooit te voren. De doorn moet hem druiven dragen.
Geen wonder, dat hij bitter begint te weenen. Neen, hij heeft hem niet prijsgegeven in het diepst van zijn ziel, daarom verfoeit hij zijn wangedrag des te meer.
Zijn waarschuwende woorden doorklieven zijn ziel als een ploegschaar die het land open maakt, den grond breekt. Zijn ik breekt in stukken. Zooals de landman den ploeg diep door de aarde doet gaan om het vruchtbaar te maken zoo doorploegde Jezus' blik het hart van Petrus. En terwijl de Meester reeds voorbij is gegaan, zich weer heeft omgekeerd om zijn weg te vervolgen tusschen de krijgsknechten om zijn doodvonnis af te wachten, ondergaat Simon het doodvonnis in zijn ziel. De vruchten van Jezus' zielearbeid zijn er. Dit doodvonnis in zijn ziel maakt ruimte voor het leven der genade, brengt Jezus op den troon temidden van de puinhoopen van eigen bestaan. Een machtig wonder grijpt hier plaats op het binnenhof van het rechtsgebouw. Om den arbeid van Jezus' ziel wordt Petrus gezegend met waarachtig berouw.
Weest niet hooggevoelende maar vreest, want God wederstaat den hoovaardige doch den nederige geeft Hij genade. En die nederige is nu hier geboren. Doorgebroken door de dwaasheid van eigen bestaan. Als gij eens zult bekeerd zijn... Neen, Simon denkt niet: nu ben ik bekeerd, nu wordt zijn woord in mij vervuld. Neen, daaraan denkt Petrus niet doch het is bezig te geschieden. Want wat uit Jezus lippen gaat kan niet worden verbroken. Simon wordt hier bekeerd door de genade en hij bekeert zich. Hij wendt zich af van eigen bestaan ais verfoeielijk en keert zich tot den Liefhebber zijner ziel. Nooit had hij geweten, dat zooveel genade in hem was. Nimmer vermoedde hij wat dat hart voortbrengt aan liefde en vergeving.
Zijn zelfvertrouwen is grondig verbroken, en zijn geloofsoog staart op Jezus. Dat oog ziet hem aan. het doorboort hem nog steeds, maar er is iets onzegbaars in. Zijn hart wordt verteerd. Simon, gij hebt den meest beminnelijken, teersten, reinsten, hemelschen Gezant veracht. Dat heb ik gedaan, en dan toch nog niet verworpen, maar bemind.
Hoor hoe in zijn ziel weerklinkt wat Jezus had gezegd: En Ik zeg u, gij zijt Petrus en op deze petra zal Ik mijne gemeente bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. Ach, waar moet Petrus met dit alles blijven? Niet verworpen, niet verworpen, maar in genade aangezien. Verder kan hij niet komen op heden.
Hij heeft Jezus verloochend in de meest droevige omstandigheden toen hij hem het meest had moeten eeren. Ja, dat heb ik gedaan, geen verontschuldiging brengt hij bij. De verzwaring zijner zonde schuift hij niet van zich af! Hij zegt niet: ja, maar de satan kwelde mij zoo, het was toch niet zoo bedoeld. Deze en dergelijke vonden raapt een mensch gaarne bijeen als hij geen schuldenaar wil worden en zichzelf handhaven zelfs als hij ontdekt wordt aan zijn schuld, als een dief betrapt op de daad. Neen, niets daarvan is bij Petrus. Jezus' blik is ingeweven in de lijdensgeschiedenis, in de borgtocht, in het offer des levens. Hij was ook voor Petrus gebonden, ook voor Simon ging Hij in den dood.
De smart der gekwetste liefde in zijn ziel is onuitsprekelijk. De wet kan doen sidderen, doen beven voor recht en oordeel, verteeren het gebeente, zoodat wij vergeten ons brood te eten en zijn als de roerdomp in de woestijn, de steenuil der wildernis, doch de liefde verteert de vijandschap. Dan moet ik geheel vallen. Droefheid naar God maakt ons als een smachtende hinde, vervolgd door de jagers, die hijgt naar water.
Als een vogel boven de zee die vleuggellam wordt zakt hij naar beneden, zinkt neer in de wateren van vrije ontferming. De spranken des geloofs en der liefde die schenen uitgedoofd worden aangeblazen. Het vuur laait op in uitschietende vlammen.
En zijn tranen die beginnen te vlieten uit zijn gebroken hart blusschen het niet, neen, dit water wakkert het vuur aan.
En Petrus naar buiten gaande weende bitterlijk.
Nu weet hij op eenmaal de deur te vinden en niemand belet hem heen te gaan. Het was de ure van Gods genade. De deur werd hem thans ontsloten. Welk een verschil. Judas, het was nog maar eenige uren geleden, was ook uitgegaan naar buiten. Ook hem had Jezus aangezien en hem gezegd: wat gij doet doe het haastelijk. En hij ging in het holle van den nacht door Jeruzalems straten om Jezus te verraden en over te leveren. Daarna was Judas weergekeerd aan het hoofd der bende en had hem den kus des verraads op de lippen gedrukt. Judas, verraadt gij den Zoon des menschen met een kus? Judas pakte zich weg... maar te laat, voor eeuwig te laat kreeg hij berouw, maar niet van harte.
Zeg mij nu eens, gij brave geloovige lieden, wat onderscheidt nu Petrus? Toch enkel genade. Is er dan geen tweeerlei aanzien? De blik die het oordeel voltrekt en de blik die het oordeel voorkomt? Kom, wijze lieden, verklaar dat nu eens als gij kunt uit andere oorzaken dan het vrijmachtig welbehagen.
Jezus is in arbeid om Simon, niet om Judas. Jezus lijdt om Simon te redden en is bezig Judas' oordeel te maken tot zijn triumph.. Hier zijn de verborgen diepten van Gods raad, en de onnaspeurlijke rijkdom der vrije genade.
En Petrus naar buiten gaande weende bitterlijk.
Na een bangen nacht komt met het hanengekraai niet alleen het morgenkrieken in de schepping maar ook in het nachtelijk donker van Petrus' ziel licht een ster der hope. De duisternis omringt hem nog wel, maar toch is er een lichtstraal in zijn ziel doorgebroken. Naar buiten leidt hem de Heere om alleen te zijn met zijn smart. Neen, want al is het dat Jezus nu lichamelijk van Simon is verwijderd naar zijn genade en Geest werkt Hij door in aansluiting bij dien wonderen blik van stil verwijt en inwinnende liefde. Simon vindt in deze tranen Jezus terug, doch pas later — nog een drietal dagen — zal het zijn: En is van Simon gezien. En nog weer eenigen tijd later zal de vraag driemaal tot hem worden gericht: Simon, Jona's zoon, hebt gij mij lief? Dan wordt Petrus, nadat de persoonlijke betrekking is hersteld op Paaschmorgen ook in zijn ambtelijke bediening gesterkt om Jezus' schapen en lammeren te weiden. En opnieuw weende hij.
Vernieuwende genade, uitgestort in het hart, is de dood voor alle zelfverheffing doch niet minder voorkomt zij de wanhoop. W e hooren van broeder Petrus niet meer vóór den morgen der opstanding. Hij bleef op den achtergrond tot de Heere hem riep. Jezus' blik heeft Petrus gescheiden van de bende der krijgsknechten en dienaren, zette hem weer volkomen aan de zijde van Jezus.
Hij zoekt de eenzaamheid om zijn misdaad te beweenen, te beweenen met bittere tranen, die hem toch zoet zijn. Want n,iemand dan die het ervoer weet hoe zoet dit bitter is. Te mogen weenen, te kunnen weenen, aan den boezem van Jezus. Als ons hart stijf is en koud denken wij dat het nooit zal breken, totdat op eenmaal, ons gansche bestaan wordt omgekeerd. Wij hebben met een God te doen die opent en niemand sluit, die sluit en niemand opent.
Hij weende bitterlijk.
Alles, alles bekent hij den Heere, zonder verschooning van zichzelf. Hij verhoogt den geringe uit het stof, maar de hooge oogen vernedert Hij. Dit ervaart Petrus nu.
Wie niet weenen kan lijdt het meest .Een opgebonden, een ingehouden smart is een vreeselijke smart. Tranen in het oog als uiting in het lichaam van de boetvaardigheid des harten zijn beter dan 't zweet van angst bij een toegesloten ziel.
Wanneer wij zóó Petrus naar buiten zien gaan om bitterlijk te weenen, dan is er een toon van dankzegging in ons hart om den Heere te prijzen voor zijn ontferming. Hier is een bronwel van vertroosting voor benauwde zielen, dat de Heere zoo getrouw is als sterk, die zijn werk niet laat varen maar zeker zal voleindigen.
De Heilige Geest komt in met zijne vertroostingen. Aan het zaaien van deze tranen zal een oogst van blijdschap verbonden zijn. Ze zijn als de parelende dauw in den lentemorgen. Bij het opgaan der zon zullen hare stralen worden weerspiegeld in dezen dauw des hemels, neergedaald uit de verbondswolk van Gods ontfermen.
Deze tranen zijn vrucht van Jezus' zielezweet en bloed en tranen. Ze zijn duur betaald, en worden opgevangen in Gods tranenflesch. Deze tranen spreken van nog niet verstorven leven ook al scheen het uitgebluscht. Satan heeft het verloren in den strijd tegen Jezus. Hij blijft overwinnaar en geeft zijn volk de zege.
Deze tranen zijn als diamanten die weerspiegelen het ontfermend oog des Heeren. Ze getuigen van heilig vergrimmen tegen de zonde, van teedere liefde tot Jezus. Al zijn verlangen en zuchten is zich te mogen vertroosten met de vertroostingen des Heeren. De oude Simon gaat hier in den dood en Petrus staat op uit het graf, waarin hij als levend was begraven. De steen is afgewenteld. Petrus verrijst als het ware na besloten te zijn geweest in het graf. Waar is het banger voor het leven dan in den kuil des doods?
De overlevering wil, dat Petrus' oog altijd heeft getraand zijn leven lang; dat een trek van weemoed hem bijbleef na dezen nacht der verloochening. Hoe dit zij zeker is, dat deze les hem goed heeft gedaan en rijke vruchten heeft gedragen voor zijn leven als christen en apostel.
Zijn hart leefde van nu voortaan veel meer in de verborgenheid des kruises. Hij zal de zwakken troosten en hen leeren, dat zij in de kracht Gods worden bewaard tot de zaligheid. Hij zal gewagen van het dierbare bloed des Lams en vermanen: weest dan nuchteren en waakt, want uw tegenpartijder de duivel gaat om als een brieschende leeuw, zoekende wien hij zou mogen verslinden.
Hij haalt het Schriftwoord aan: De oogen des Heeren zijn tegen degenen die kwaad doen. Het was een klagend weenen door zondesmart, en een biddend weenen door hope op vergeving.
Nu kwam Petrus van de zeef van satan. De tarwe was blanker geworden, het kaf weggestoven. Zoo heeft de duivel moeten ziften, hard ziften, als knecht van Jezus. Had hij dat geweten geen hand had hij geslagen aan de zeef. Hij heeft zich gepijnigd doch het doel gemist.
Toen Jacob worstelde met den engel des verbonds in den eenzaamsten nacht van zijn leven bij den Jabbok weende hij en bad, zoo lezen wij bij den profeet. Het oog des geloofs is een vochtig oog ook al wordt het niet steeds openbaar in de traan uit het lichamelijk oog. De vader des kinds roepende met tranen zeide: Ik geloof Heere, kom mijn ongeloovigheid te hulp.
In deze tranen is eene uitzuiverende kracht, want door de droefheid des aangezichts wordt het hart gebeterd, zegt Salomo. Bekeert u tot mij met geween. Ja, zij zullen komen met geween en met smeekingen zal Ik ze voeren. Ik zal ze leiden in den rechten weg. Zeker, niet de tranen van Petrus waren de oorzaak der vergeving doch alleen die van Jezus in zijn zelfofferande, maar de tranen waren het teeken van waarachtige boetvaardigheid. ..Zijne tranen leggen voor God en zijne engelen getuigenis af van de waarachtigheid zijner bekeering. Hij biedt zich Gode aan", merkt Calvijn hier op. Maar zijn alle tranen bewijs van boetvaardigheid des harten? O neen! Ezau heeft ook geweend maar vond geen plaats des berouws. Zijne tranen zijn niet in Gods flesch gelegd. Het volk van Israël weende en wierp zich ter aarde evenals de tien verspieders die een kwaad gerucht brachten van Kanaan, of liever van den Heere omdat zij zeiden: het land is wel goed, overvloeiende van melk en honig, maar... er wonen reuzen... het is onneembaar. Daarom vertoornden deze tranen den Heere. Zoo is het nog. Hij die harten en nieren doorzoekt, onderscheidt óók onze tranen. Soms zijn ze bewijs van ons medelijden met ons zelf, dan weer teeken van geveinsdheid, of wel afgeperst door vreeze, zooals het water afdruipt van den heet gestookten waterketel.
De droefheid der wereld werkt den dood, maar de droefheid naar God werkt een onberouwelijke bekeering tot zaligheid. Kunnen wij nu ook zingen met een dichter:

Heeft Petrus driemaal U verloochend, Heere,
En driemaal U daarmede in 't hart gestoken,
Hoe menigmaal heb ik de trouw gebroken;
'k Heb U miskend, verloochend, keer op keer,
Doch 't doet mij als Petrus innig leed.
Want ik zie ook uw oog op mij geslagen
Vol medelij, om 't geen ik U misdeed,
Vol troost en kracht om mijne ziel te schragen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 maart 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Het berouw van Petrus II (Slot)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 maart 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's