Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het einde en zijne voorteekenen (3e serie)  XVII

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het einde en zijne voorteekenen (3e serie) XVII

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

2 Thessalonicensen 2 : 4 . Die zich tegenstelt en verheft boven al wat God genaamd of als God geëerd wordt, alzoo dat hij in den tempel Gods als een God zal zitten, zichzelven vertoonende, dat hij God is.

De apostel gunt ons dus een diepen blik in de geschiedenis van het geestelijk proces, dat de menschheid doorloopen moet. Hij laat het licht voor Gods gemeente opgaan over den diepen, duisteren ondergrond des levens, zooals het in den loop der eeuwen openbaar zal worden en het einde inleiden zal. Hij onthult ons de absolute tegenstelling, die het menschheidsleven overheerscht, door ons te laten zien, hoe de afval intreedt, welks laatste en rijpste vrucht openbaar wordt in de verschijning van den mensch der zonde, den zoon des verderfs, die in alles Christus' tegenbeeld is, de volkomenheid der anti-goddelijke drijfkrachten, waardoor sinds den val het geestelijk leven der menschheid gedragen wordt.
De Schrift laat er. zooals wij reeds opmerkten, geen twijfel over bestaan, dat deze mensch der zonde, wiens wezen en werk het verderf is, waaruit hij opkwam en leeft, door Christus overwonnen en te niet gemaakt wordt. Doch daarbij blijft nu de apostel niet staan, maar omdat het er op aankomt, dat de gemeente de teekenen der tijden zal kunnen onderscheiden, laat hij ook het licht vallen op de kenteekenen, waaraan hij kan worden onderscheiden. Gods Woord daalt in de bijzonderheden af, opdat de gemeente de beginselen van haar leven zal kennen in hun onderscheid met die, waaruit de wereld leeft. Gods Woord hecht groote waarde aan beginselen, leert ons die kennen als de zaden van het ware en het goede of ook van de leugen en het kwade. De Schrift legt er nadruk op, dat de mensch maait hetgeen hij zaaide, om ons de groote verantwoordelijkheid te doen kennen, ons dus te dringen met beginselen ernst te maken. Misschien is het een teeken van het naderend einde, dat er zelfs door hen, die beweren de waarheid des Woords te begeeren als levensnorm, zoo weinig ernst gemaakt wordt met de beginselen dier waarheid. Het wordt nauwelijks meer verstaan, dat wij met Gods Woord en daarin dus met God zeiven van doen hebben. Maar de apostel leert het ons anders en hij draagt er daarom zorg voor, dat wij met Gods Woord en daarin dus met God zeiven van doen hebben. Maar de apostel leert het ons anders en hij draagt er daarom zorg voor, dat de gemeente de gegevens zal ontvangen om te onderscheiden tusschen licht en duisternis. En daarom geeft hij nu nog een vollediger teekening van dien mensch der zonde, van dien zoon des verderfs.
Allereerst laat hij daartoe het licht vallen op zijn wezen, als hij hem noemt ,,de tegengestelde". In den grondtekst wordt daarvoor een woord gebezigd, dat aanduidt, hoe deze mensch der zonde een wezen deelachtig is, dat in eene volstrekte tegenstelling is met God en zijnen Christus. In de eerste plaats is dat Satan zelf, want dit woord beteekent tegenstander, dus vijand, niet slechts met stoffelijke wapenen, maar vooral met geestelijke, dus hij, die aanklaagt, die vervolgt met beschuldigingen en lasteringen, dus de tegenstander in het gericht.
Zoo wordt in Bileams geschiedenis (Num. 22 : 22) van den Engel des Heeren gezegd, dat hij zich stelde in den weg. ,,hem tot eene tegenpartij". En in het 32e vers zegt de Engel des Heeren: „Zie, ik ben uitgegaan u tot eene tegenpartij. Welnu, daar staat in den grondtekst van den Engel des Heeren, dat Hij was geworden tot een „Satan", dus tot een tegenstander, „wederpartijder", zooals in onze vertaling overgezet werd. Doch datzelfde woord wordt nu ook gebezigd om den vijand, den tegenstander bij uitnemendheid te noemen en dan wordt daaronder verstaan het bovenzinnelijke wezen, dus het geestelijk wezen, dat als de groote vijandelijke, boosaardige aanklager optreedt, zooals in Zacharia 3 de Satan staat aan Jozua's rechterhand om hem te wederstaan en door den vloek des Heeren daarom getroffen wordt, omdat hij zich stelt tegen de vervulling van Gods verkiezende genade-raad, dus tegen Hem. van Wien de apostel zegt: God is liefde. Tegen het liefdewezen Gods keert hij zich. En hij doet dat, zooals hier de apostel zegt, omdat hij ,,de tegengestelde" Gods is.
En zoo zien wij hem dan ook telkens in de Schrift optreden tegen dien genade-raad Gods. Denk slechts aan de verzoeking in de woestijn, waar de duivel, ..diabolus", de beschuldiger, de lasteraar, Hem verzoekt, op de proef stelt, opdat Hij tot ongehoorzaamheid aan zijnen Vader zal worden verleid. En als Petrus tracht Hem terug te houden van die hooge gehoorzaamheid, die in den dood des kruises bewezen wordt, dan hoort Jezus daarin een Satans woord en zegt Hij tot Petrus: ,.Ga weg achter mij, Satanas! gij zijt mij een aanstoot, want gij verzint niet de dingen, die Gods zijn, maar die der menschen zijn." Jezus spreekt daar van een „skandalon", een aanstoot, een ergernis, die strekken moet daartoe, dat Hij zal worden terug gehouden van zijne goddelijke roeping tot gehoorzaamheid, die gaat tot in den dood des kruises. Ook in Openb. 12:9 treedt hij op als de groote draak, de oude slang, die genaamd wordt duivel en satanas, die de gansche wereld verleidt. En hij is niet alleen, maar hij verschijnt met zijne engelen, als hoofd zijns rijks, dus van eene georganiseerde, geestelijk booze macht. Want indien het slechts een ordelooze macht was, zou de kracht weinig beteekenen kunnen, daar een rijk tegen zichzelf verdeeld, niet kan bestaan. Om de kracht van Satan te verhoogen, gaat er van hem over de wereld der gevallen geesten een heerschende, dus organiseerende, bevelende macht uit, waardoor hij tot gehoorzaamheid dwingt en de krachten doet samenspannen, opdat er geweldiger kracht van hem uitgaan zal. Zoo laat ons de Schrift dus zien, dat er diepten des Satans zijn, afgronden, om de tegenstelling te teekenen met Hem, die den hemel heeft tot zijn troon, de aarde tot een voetbank zijner voeten, hem dus in zijn absoluut anti-goddelijk karakter ons voor te stellen.
De mensch der zonde, de zoon des verderfs, is dus naar zijn wezen de aan God en zijnen Christus tegengestelde. En omdat hij zoo naar zijn wezen de tegengestelde van God is, moet hij dit ook wel naar zijne werken zijn, dus in elke levensuiting openbaren. Doch nu was hij dit krachtens schepping niet. Krachtens schepping was alle creatuur tot Gods verheerlijking. Doch hij werd alzoo in zijn tegendeel verkeerd door het misbruik zijner gaven. De engelen zijn schepselen van andere orde dan wij menschen, want zij zijn geestelijk zelfstandige wezens, die geen lichaam behoeven, geschapen als geestelijke schepselen naar den beelde Gods, tot Zijne heerlijkheid en eere, daarom ook tot Gods dienst. Als naar den beelde Gods geschapen, zijn zij ook geestelijk zedelijke wezens, die het karakter van het zedelijke dus in hooge volkomenheid deelachtig zijn. Daarom konden zij ook tot een een val komen. Dat houdt de Heere Jezus dan ook den Joden voor, als zij Hem willen dooden. Dan verklaart Hij hunnen haat daaruit en hun onvermogen om zijn woord te hooren, aldus: „Gij zijt uit den vader, den duivel en wilt de begeerte uws vaders doen, die was een menschenmoorder van den beginne en is in de waarheid niet staande gebleven, want geene waarheid is in hem. En zoo noemt Jezus hem ,,een leugenaar en de vader derzelve leugen' , Joh. 8 : 44. En zoo zegt de apostel Judas, vers 6: „En de engelen, die hun beginsel niet bewaard hebben, maar hunne eigene woonsteden verlaten hebben, heeft Hij tot het oordeel des grooten dags met eeuwige banden onder de duisternis bewaard." Zij hebben dus niet bewaard, wat zij hadden ontvangen en konden, krachtens het zedelijk karakter, dat hun als naar den beelde Gods geschapen, eigen was, zedelijk besluiten tegen wat met eigen levenswet strijdt. Zooals elke zonde, ook die des menschen, vrucht is van een zedelijk besluit, dat indruischt tegen eigen wezenswet en dus noodzakelijk door den dood gevolgd wordt. Ook de gevallen geesten hebben, als de gevallen menschheid, zichzelven gedood, krachtens hun eigen wilsbesluit en daad.
De Schrift laat ons zien, dat de val der geesten zijn oorsprong heeft genomen in hen zeiven, doordat zij kwamen tot eene geweldige zelfoverschatting. De apostel wijst daarop, als hij 1 Tim. 3 : 6 over de opzieners spreekt en dan zegt, dat deze niet mag zijn een „nieuweling, opdat hij niet opgeblazen worde en in het oordeel des duivels valle." En dat „opgeblazen worden" is de overzetting van een woord, dat ook in het bij ons nog in gebruik zijnde woord „typhon" voorkomt, waardoor een geweldige wind- en waterhoos wordt genoemd, die vooral in Oost-Azië voorkomt, een wervelstorm, die ook „cyclon" wordt genoemd, en het water als door een schroef zeer hoog opvoert, als werd het een toren.
Zoo doet dus de apostel ons denken aan een geweldige hoogmoed, de grenzelooze zelfoverschatting van der engelen heir, dat onder de leiding van zijn overste Gods souvereine majesteit zich aannemen wil en tot den Eeuwige zegt: ik wil niet, dat Gij Koning over mij zijt, want ik wil in uwe plaats treden. Dat is dus ook in der engelen val de begeerte: als God te zijn. En daar slechts de Heere alleen God is en alleen God zijn kan. sluit die val in zich de volstrekte ontkenning van Gods souvereine majesteit, den wil om zelve God te zijn en dus om Hem te onttronen, die alleen God de Heere is en die Zijne eere aan geen ander geven kan. Zoo treedt dus Satan op als de tegen-God, als de anti-God, als die in Gods plaats wil staan. Hij steekt dus God naar de kroon, wil Hem onttronen, die alleen God is. En als zoodanig spreekt nu hier de apostel van den mensch der zonde, van den zoon der verderfenis als van „den tegengestelde", als die zich tegenstelt, omdat hij de volstrekte tegenstelling van het goddelijke Wezen en dus ook van zijnen Christus is.
Nu moet daarbij in aanmerking worden genomen, dat zulks in zeker opzicht van elk creatuurlijk wezen eveneens kan worden gezegd. Naar zijn wezen is elk schepsel, hoog of laag, in volstrekten zin als schepsel van het goddelijk Wezen onderscheiden, zoodat het schepsel altijd, omdat het schepsel is. als niet-God verschijnt. Juist daarom behoort het aan Gods ordinantie onderworpen, de plaats in te nemen, die het als schepsel toekomt. En het redelijk schepsel, dus engelen en menschen, hebben als redelijke wezens deze ordinantie niet alleen te kennen, maar ook te erkennen en er zich aan te onderwerpen, zich daarnaar te voegen en aldus in gehoorzaamheid aan de hun van God bereide levenswet zich als uit te leven. En nu is dit het vreeselijke, dat gevallen engelen en menschen beide, krachtens den hoogen aanleg van hun wezen, een macht bezitten, die de lagere schepselen missen, om in strijd met hun eigen levenswet, zich te stellen tegen Gods scheppingsordinantie, de scheppingsorde te breken om alzoo Gods souvereiniteit te ontwrichten.
En het is dat proces der zonde, dat in de menschheid die geweldige anti-goddelijke geestelijke stroomingen opwekt, die hare geschiedenis beheerschen en als een sociale donkere levensgrond den afval doet geboren worden, die zich toespitst in groote historische figuren, die als representanten van de geesten uit de diepte verschijnen en ten slotte zich belichamen in den mensch der zonde, den zoon des verderfs. En deze wordt nu de zich tegenstellende genoemd, die zich stelt in de plaats van God.
En nu laat ons de apostel ook het gevolg van het karakter van dezen mensch der zonde, van dezen zoon des verderfs, met zijn tegengesteld anti-goddelijk, anti-christelijk wezen zien, opdat de Thessalonicensen en ook wij zullen weten, welke kenteekenen dit meebrengt.
Dat anti-goddelijk wezen openbaart zich nu noodzakelijk daarin, dat hij „zich verheft boven al wat God genaamd, of als God geëerd wordt". Dat is het noodzakelijk gevolg van zijn tegengesteld-zijn aan de Godheid. In zijn wezen, als aan God tegengestelde macht, ligt opgesloten, dat zulk een wezen zich boven God verheft, „boven al wat God genaamd wordt", dus van goddelijke wezenheid is. De mensch der zonde treedt alzoo in de wereld op allereerst door te zeggen en ook te handelen, te spreken en zich te gedragen, alsof er geen God is. Dat ligt toch voor de hand: deze „aan God tegengestelde verkondigt reeds door zijne ,,tegengesteldheid", dat God niet is en dus zijn heilig, heerlijk, goddelijk deugdenbeeld geen bestaansgrond heeft.
En wie nu onze hedendaagsche cultuur, waarop de wereld zoo trotsch is en zich zoo vaak verheft, beluistert, hoe de moderne mensch meent en uitspreekt, dat hij de wereld als in zijne hand heeft en bestuurt, die kan vernemen, hoe deze God-loochening hoogtij viert als nooit te voren. Er is in de geschiedenis der menschheid geene periode aan te wijzen, die daarin met onzen tijd overeenkomt. Het is merkwaardig, dat de Grieken wel een woord hebben, dat de goddeloosheid en de godvergetenheid des menschen noemt, maar dat het begrip, dat later eeuwen met het woord „atheïsme" verbinden, hun vreemd is. Dat woord „atheïsme" is door latere eeuwen uitgevonden om de loochening van het bestaan van elk goddelijk principe te noemen. Eerst philosophen uit den revolutie-tijd, Lammetrie en Holbach, Feuerbach en Nietzsche, om bij dezen alleen te blijven, voerden dezen term in.
Atheïsme als zoodanig is een modern verschijnsel, dat de oude volken niet hebben gekend. De ontkerstening heeft de hedendaagsche cultuur volstrekt verwereldlijkt onder den in de moderne menschheid levenden drang zich door inspanning van eigen kracht te verwerven wat zij meent, dat haar het geluk kan bereiden. In den tijd der Reformatie verscheen de Renaissance en later ontwikkelde zich de Duitsche „Aufklärung", dus de verlichting en daarmede trad de aan alle religie vijandige drijfkracht op, die met name het staatkundig leven het groote overwicht bereidde, waardoor heel ons moderne leven gekarakteriseerd wordt. De a-religieuse staat deed zijne intrede, breidt zijn macht en heerschappij uit over heel het leven in den vorm eener absolute monarchie of van eene burgerlijke democratie of, zooals in Rusland, van een Radensysteem, terwijl het algemeene streven blijkt de religie uit het openbare leven geheel terug te dringen.
Indien uit iets, dan blijkt uit dit verschijnsel de volstrekte ontkerstening, waardoor ons cultuurleven een tegenbeeld geworden is van alle vroegere culturen zonder onderscheid. Alle beschavingsvormen van oude en middeleeuwsche en reformatorische volken waren religieus bepaald, want vele volken leefden nog onder de glansen van een eeuwig licht. Doch de moderne wereld is daarvan bevrijd. De moderne menschheid kent slechts een leven, welks horizon door het aardsche is begrensd. De groote massa kent slechts het streven naar wat het aardsche leven materialistisch kan verrijken. Daarom is er de scheiding van Kerk en Staat en ook van de school als eisch der verliberaliseerde of socialistisch geworden massa. De heidensche wijsbegeerte leefde in nieuwe vormen op en bracht een rationalisme, dat van Gods openbaring niet wil weten en in een positivisme der exacte wetenschap niet slechts een methodisch beginsel, maar een wezenlijke wereldbeschouwing ziet. Heel ons cultuurleven emancipeerde zich van eeuwige dingen, zoodat de moderne menschheid met haar naturalisme en materialisme dè tegenvoeter is geworden van de middeleeuwen en de Reformatie saam.
En daarmede werd de moderne mensch een natuur-wezen, kreeg zijn cultuur een materialistisch karakter, zoodat de techniek niet alleen, maar ook het Mammonisme, de gouddorst en al wat het leven schijnt te verrijken, eene overheerschende macht werd. In verband daarmede is ook verklaarbaar, hoe het komt, dat de lichaamscultuur, lichaamskracht, sport en genieting van natuurlijken aard, zulk een groote vlucht heeft genomen, dat overal in onze steden het stadion weer verrijst en de vele duizenden in zijne amphitheaters- gewijze gebouwde, vaak geweldige, ruimte vele tienduizenden verzamelen kan. Heel het onderwijs sluit daarbij aan. Want al moge dan ook hier te lande nog in onze Christelijke scholen de religie eene plaats en een functie schijnen te hebben, de wereldlijke vakken zijn toch de hoofdschotel, hebben een overwegende plaats en er zijn landen, waar zij alle religieus onderwijs geheel hebben verdrongen.
Daarbij komt dan nog de moderne pers, die goeddeels ook hier te lande alle religieuse inspiratie mist, aan de religie een zeer ondergeschikte plaats inruimt en haar dan nog vaak als in een karikatuur vernedert, terwijl het moderne grootestadswezen duizenden en duizenden zoo volkomen ontkerstent, dat er van een heidendom kan worden gesproken, dat in religiositeit verre achterstaat bij het oude heidendom van Grieken en Romeinen.
Zoo is er eene algemeene verwereldlijking des levens geboren, die onze moderne cultuur tot een atheïstische cultuur heeft gestempeld. En daarmede is de toestand ingetreden, die de apostel profetisch ons verkondigd heeft, toen hij aan de gemeente van Thessalonica leerde te letten op de teekenen der tijden. De geschiedenis zou leeren, dat de tijd naderde, waarin de mensch der zonde, de zoon des verderfs, geopenbaard zou worden, waarin hij zich in zijne absolute tegenstelling met den God en Vader onzes Heeren Jezus Christus zou toonen en hij zich zal verheffen boven al wat God genaamd of als God geëerd wordt. Die vreeselijke tijd schijnt nu aangebroken, zoodat wie er nog onder ons zijn, die vragen naar Hem, die als het Gods Lam onze zonden weggenomen heeft, meer dan ooit te voren voor zichzelven en voor hunne kinderen hebben te luisteren naar de vermaning des Heeren: „Ziet toe, dat u niemand verleide". De dag is nabij gekomen, waarvarr de Heere Jezus gezegd heeft: De Zoon des menschen, als Hij wederkomt, zal Hij ook geloof vinden op de aarde?

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 maart 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Het einde en zijne voorteekenen (3e serie)  XVII

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 maart 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's