Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de kerk der zending VI

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de kerk der zending VI

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zooals wij reeds opmerkten, moet deze als „Christian Instruction" ons bewaarde samenspraak tusschen den Favorlanger en den Vreemdeling gewaardeerd worden naar haren algemeenen indruk. Zij strekt er toe ons eenigszins te doen begrijpen op welke wijze de gesprekken met de inboorlingen werden geleid. Zij geeft dus een soort schets van de wijze, waarop in het bewustzijn van deze Favorlangers het besef gewekt werd van het eerste der Twaalf Artikelen, dat spreekt van het geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde. Zij trachtten vragen bij hen op te wekken, die op hare beurt prikkelen tot eene weetgierigheid, terwijl hun doel was deze te leiden naar de bron, waaruit de stroomen des levenden waters opwellen.
Nu zijn de heidenen nimmer zonder godsdienstige gevoelens, al gaan deze uit naar een wereld van geestelijke wezens, waaronder de afgestorvenen eene voorname plaats innemen. En ook deze Favorlangers zijn zonder een wereld van geesten niet geweest. En onder deze geesten was zeker een der voornaamsten de figuur, die in de geschriften onzer Predikanten onder den naam van „haibos" ons voorgesteld wordt. In het woordenboekje, dat achter deze geschriften opgenomen werd, staat aangegeven, dat het woord „haibos" de duivel beteekent.
Dit woordenboek is echter niet afkomstig van de Predikanten, die op Formosa werkten onder de heerschappij der Oost-Indische Compagnie, maar behoort bij een, eveneens door Campbell in zijne verzameling opgenomen samenspraak onder dezen titel A dialogue Between a Japonese and a Formosan about some points of the religion of the Time, by G. P—m.. .r. Quid rides Fabula, London: Printed for Bernard Lintott at the Cross-Keys next Nando's Coffee-House, Fleetstreet. 1707. De woordenlijst behoort bij deze samenspraak en wordt aangediend als ..Happart's Favorlang Vocabulary". Deze woordenregisters, hoe belangrijk ook op zichzelf, behooren niet tot het werk der predikanten en zijn ook van lateien tijd. En daarom, als daarin vermeld wordt, dat „haibos de duivel beteekent, dan is het wel verklaarbaar, hoe men tot die overzetting gekomen is en ook dat een eeuw later de Favorlangers den duivel onder dat woord hebben aangeduid.
De geschiedenis toch leert, dat als het Christendom was binnengedrongen in de heidensche maatschappij, de voorheen, door de voorgeslachten vereerde, geesten als tot de duivelen behoorende, werden beschouwd. Doch oorspronkelijk waren zij geestelijke grootheden, waarvoor de heidenen buitengewoon bevreesd waren en die zij daarom op allerlei wijzen en door allerlei middelen, trachtten te verzoenen of althans gunstig voor zich te stemmen. Vandaar dat het godsdienstig leven dezer volken vaak eene marteling is. Van de wereld der geesten verwachten zij dan ook meestal weinig goeds. En het ligt dus voor de hand, dat zij later onder den invloed der Christelijke religie, ook bekend geworden met de machten der duisternis, deze geesten met de duivelen in verband brachten. En zoo is het ook begrijpelijk, dat deze ..haibos ', die zeker eene der voornaamste geesten was in het religieuse leven der Favorlangers, later duivel genoemd werd. M a a r uit de samenspraak, die onze gereformeerde predikanten van de Oost-Indische Compagnie ons hebben nagelaten, blijkt daarvan niet, dat „haibos" hetzelfde beteekent als de duivel.
Als dan ook de Vre. meent bewezen te hebben, dat Jehovah alle dingen, hemel en aarde, zon en maan, geschapen heeft, dan is de Favorlanger daar nog niet mee tevreden en oppert hij twijfel en komt dan 34 met de vraag: „Misschien heeft haibos dit alles gemaakt?" Nu ligt het voor de hand, dat hij die vraag niet zou stellen, indien deze geestelijke macht op ééne lijn stond met wat de Schrift onder den duivel verstaai. Merkwaardig is dan ook het verder verloop van het onderhoud. Op de vraag van den Favorlanger: „Misschien heeft haibos dit alles gemaakt?" antwoordt Vre. „Houdt gij haibos voor den Schepper van hemel, aarde en zee?" En dan zegt de Favorlanger: ,,Ik houde."
Dus hij erkent, dat hij de geestelijke macht, die hij met het woord „haibos" noemt, dat vermogen toekent. Daarom zegt dan Vre.: ,,Soo sal dan haibos ware God syn?" En dan luidt het antwoord: „Misschien hy ist." En om dan dit geloof in de geestelijke grootheid, die de Favorlanger „haibos" noemt, te ondermijnen, komt Vre. met de vraag: „Kond gy dat bewysen, of laat gy 't u slechts dunkken?" En dan blijkt uit het antwoord van den Favorlanger, hoe natuurgetrouw dit gesprek is weergegeven, want de Favorlanger zegt: ,,Ik volge het geloof van myn voorouders van over veel jaren."
Dit antwoord is daarom zoo natuurgetrouw, omdat alle volken op dezen trap van ontwikkeling der natuurvolken zich steeds grondden op de traditie, op hetgeen zij van de Vaderen hebben geleerd. De gewoonten der vaderen waren hun het einde van alle tegenspraak. En zoo blijkt uit deze ons 'bewaarde samenspraak, hoe volkomen in overeenstemming met de werkelijkheid ons de Favorlangers worden voorgesteld, want dat is steeds de grond, waarop hun levensbeschouwing en ook hunne dagelijksche gewoonten rusten: de Vaderen hebben het ons zoo voorgedaan en zoo geleerd.
Dit hangt samen met den eeredienst der voorouders. Wat de voorvaderen gedaan en geleerd hebben, is de tot norm geworden gewoonte. En daarop deden dan ook de Favorlangers blijkbaar een beroep in hunne gesprekken met de predikanten en legden dezen er zich op toe dat geloof in het voorvaderlijke te ondermijnen. De aantasting van het van de vaderen geërfde, de twijfel daaraan, is het eerste moment, waardoor een bres geslagen en de weg geopend wordt voor het nieuwe, dat de zending brengt. Juist daarom is het van zooveel belang, dat het Evangelie hun in zuiverheid gebracht wordt, opdat de heidenen, in de plaats van hetgeen zij verliezen, het ware goede weder ontvangen in Hem, die de weg. de waarheid en het leven is. Het Woord, dat de Zending brengt, het Evangelie, dat zij predikt, kan dus nooit genoeg in overeenstemming zijn met het ware Woord Gods, dat Christus zelve is en spreekt. De heidenen verliezen het van de Vaderen geërfde en dus is het roeping daarvoor in de plaats hun het gouden kleinood van Gods Woord en het brood uit den hemel te geven.
Zoo werkten ook de predikanten op Formosa aan op de ondermijning van het voorvaderlijk geloof. En als dus de Favorlanger zich op het geloof zijner vaderen beroept, dan antwoordt Vre.: „Dat is een ydel gevoelen of geloof. Uw voorouders en hebben den waren God niet gekent, zyn onkundig geweest van het beschreven Woord Gods." En dan vraagt de Favorlanger met verbazing: „Wel wat, isser een beschreven Woord Gods? W a t is dat voor een beschreven woord?" En dan luidt het antwoord: „Een woord des Goddelliken seggens van Syn eigen wesen of persoon." En daarop komt dan weer de van verbazing getuigende vraag: ..Heeft God Syn eigen persoon selffs te kennen gegeven? En dan wordt daaraan toegevoegd de vraag: „Wanneer?" En dan antwoordt de predikant hem: „Over lang, van den beginne af, dat alle dingen gemaakt zijn." Zoo opent zich dan de weg tot eene nadere verklaring over de Heilige Schrift.
Nu neemt dit onderwijs in deze samenspraak een zeer beknopten vorm aan en wordt ons de weg van het onderwijs in korte trekken geteekend. Doch er blijkt duidelijk uit, dat het geheel in zulke schriftuurlijke banen geleid wordt, waardoor allengskens het oog ontsloten wordt voor hetgeen Gods Kerk den Favorlangers heeft te brengen. Het gesprek toch wordt geleid naar de bron der openbarende daden Gods, die de Heere in Israël heeft ontsloten. De vraag wordt den Favorlanger als in den mond gelegd: „Aan wat volk heeft God syn Woord te kennen gegeven?" En het antwoord luidt: „Aan het Joodsche volk en d' rechtveerdige propheten, die van ouds geweest syn, als Abraham, Jacob, Moses, Samuël, David, welcke de Goddellikke leere ontfangen hebben, ten einde sy als verstandige leermeesters het gemeene volk souden onderwysen."
Zoo was er dus ook een onderwijs in de Bijbelsche geschiedenis en werd den Favorlangers een inzicht bijgebracht in Gods openbarende daden, dat gepaard ging met eene zelfkennis, die onmisbaar moet geacht om voor de ontvangst des Evangelies rijp te worden. Want als den Favorlanger er op gewezen was, dat wij van nature onbekwaam zijn tot de kennisse Gods, dan wordt de vraag opgeworpen, „waarom wij van ons selven den waren God niet kennen". En dan luidt het antwoord: „Neen; ofschoon dit gantsche gebouw van boven tot beneden synen Schepper aanwyst, datter een seker persoon ofte Geest sy, de alderverstandichste, de aldermachtigste, die alle dese dingen gemaakt, en haar cieraad gegeven heeft; of al schoon syn wysheid ende macht gesien werd, soo ist noch geenszins kenbaar, wie desen Schepper sy. De Schepper soude gantschelik verholen blyven, soo God syn Woord niet hadde toegevoegt, soo in syn beschreven Woord van over veel jaren hy niet afgemaalt hadde een gelykkenisse van Syn eigen persoon."
Zoo wordt dus op een kinderlijk eenvoudige wijze de Favorlanger door vragen en antwoorden onderwezen, opdat hij zal leeren inzien, dat Gods onzienlijke dingen van de schepping der wereld aan uit de schepselen worden verstaan en doorzien, beide zijne eeuwige kracht en Goddelijkheid. En zoo moeten zij ook leeren beseffen, dat de heerlijkheid des onverderfelijken Gods veranderd werd in de gelijkenis van allerlei creaturen. Daarom moest de Favorlanger vragen, waarom God voor ons natuurlijk oog verborgen bleef. En het antwoord luidde: „Hy is geheel een geestelik wesen, 't welk niet gesien, noch getast word gelyk de lighamen. God heeft geen beenderen, senuwen, bloed, vleesch ofte lighaam."
En dan komt van den Favorlanger de vraag, of dan ook „haibos" een geest is. Doch dan blijkt, hoe deze leeraren der heidenen ook 1 Cor. 10 : 19 en 20 kennen, waar gezegd wordt, dat „hetgeen de heidenen offeren, zij den duivelen offeren en niet Gode". Daar blijkt het, hoe in Paulus' waardeering de goden der heidenen daemonen genoemd worden, met een woord dus, dat het booze, anti-goddelijke van hun wezen typeert. En zoo leerden ook deze Predikanten, als de vraag gesteld wordt, of „haibos" dan ook niet een geest is, dat zij „haibos en syn boosaardicheyd" niet kennen. En als dan de Favorlanger vraagt met verwondering of „haibos" dan ook boos is, dan wordt hij door den leeraar herinnerd aan zijn godsdienstig leven en aan de wijze, waarop de heidenen zich de verhouding van de geesten tot de menschen voorstellen. Daarom luidt dan ook het antwoord op die vraag: „Wel trouwen, uwe voorouders van over veel jaren, en gy selffs, mord en knord gy niet geduerig op haibos, klaagt gy niet, dat hy u slaat en krank maakt, noempt gy hem niet den boosen haibos?"
En dan aarzelt de Favorlanger toch nog „haibos" als een daemonisch wezen te beschouwen. Ja, het was wel waar, dat „haibos" gevreesd was en al het leed, dat den mensch overkomen kan, van hem afgeleid wordt. De geestelijke grootheden der heidenen worden immers daarom zoo zeer gevreesd! Maar de geesten doen toch ook wel goed soms. Niet al wat zij doen, is slecht voor de menschen, al vreezen zij hen elk oogenblik. De geesten doen ook nog wel eens een enkele maal goed. Daarom antwoordt de Favorlanger: „Misschien hebben wy misverstand." Hij twijfelt aan het absoluut daemonisch karakter van zijn „haibos", dien immers ook zijne vaderen hebben vereerd, zoolang menschenheugenis reikt. Het kan misverstand zijn.
Doch het ligt niet op den weg van dezen zendeling-predikant de twijfeling van den Favorlanger te stillen. Omgekeerd, moet deze juist weten, dat „haibos" de drager en bewerker van het booze is, waaronder de Favorlanger dagelijks lijdt. En daarom zegt hij tot zijn tegenspreker: „Geensins: hy is certein boos, en geheel boosaardig. Hierom word hy „haibos" genaamt, den boosen, dat is te seggen, een belhamer van wederspannicheid ende booswicht." Doch ook daarmede is de twijfel van de • Favorlanger niet bezworen, want hij weet het, dat deze ,,1 ibos" niet alleen het booze brengt. Daarom antwoordt hij: „ W y noemen hem ook den goeden haibos."
En dan blijkt, hoe deze predikanten de lancet hunner critiek op dezen „haibos" laten werken door de vraag te stellen of „haibos" dan tegelijkertijd goed en kwaad kan worden genoemd. Daarom zegt Vre.: „Wat is haibos quaad, en is hy goed ook? Indien hy quaad is, waarom pryst gy den booswicht? Is hy goed, waarom knord en klaagt gy over syn boosaardigheid?" Zoo tast dus deze predikant het absoluut menschelijk karakter der heidensche godheid aan. En komt de Favorlanger met de poging om ook datzelfde anthropomorphe in den waren Christelijken God aan te wijzen, want hij antwoordt den predikant: „Den Schepper van hemel, aarde, see, hebt gy te vooren gepresen wegen syn mildheid ende weldaden." De Favorlanger tracht dus diezelfde reine menschelijkheid ook in dien God te ontdekken, dien de predikanten hem verkondigd hebben. En dan erkennen zij, dat het recht is den Schepper te prijzen, die „de menschen soo lief heeft en even staag onser gedenkt, de sonne doet opgaan, het akkerwerk beregent en jaarlix het gewas vruchtbaar maakt." Welnu, zoo zegt de Favorlanger, zoo prijzen wij „haibos" ook en „noemen hem den goeden haibos".
En dan laten zij aan dezen heiden het licht opgaan, dat de apostel Paulus i;i Rom. 1 over den godsdienst der heidenen ontsteekt, want dan moet de Favorlanger hooren, hoe hij, door „haibos" daarvoor de eere te geven, het schepsel verheerlijkt. „Aldns schryft gy de eere, die God alleen eigen is, haibos toe, doï'.r onwetendheid en dat gy noch niet en kend de weldaden Gods." En daarop wordt dan de twijfel in de ziel van den Kivorlanger geboren, want hij antwoordt: „Het laat hem aansien, volgens u bewys, dat het geloof aan haibos, aan Adam, yikl en bedrog van haibos sy".
Daaruit nu wordt duidelijk, dat in die dagen onder de bewoners van Formosa, onder de Favorlangers dan, een totemistisch geloof heeschte. Dit blijkt vooral uit hetgeen deze predikanten antwoorden in verband met den hier genoemden Adam. Aldus toch zegt Vre.: „Dat is waar; ik kenne syn bedrog, gelykerwys in den beginne, als alle dingen geschapen waren, by den eersten mensche die Adam genaamt was, bedrogen heeft, mitsgaders alle syne nakomelingen als daar syn alle andere vremdelingen op den aardbodem, alsoo heeft hy ook voor desen misleid uwe voorouders van over veel jaren, ende hare nakomelingen, even als alle inwoonderen deses eilands, datse gelooven de woorden van een ouwe leugenachtige totebelle, datse geloove stellen in het gesang van een kleen vogelken, 't welk den naam voert van Adam, als onsen eersten voorvader."
Uit deze opmerking blijkt, dat zich de „totem",1 ) die een vogel is in dit geval en waarvan de Favorlangers hunne afkomst .ifleidden, op den weg stelde van deze predikanten en dat zij de Favorlangers trachtten te verklaren, dat uit éénen bloede de menschen gesproten zijn, want de Favorlanger antwoordt: „Den haibos heeft gesegt, dat hy selffs Adam doel singen en voorseggen."
Wa s deze „haibos" dus de „totem", van wien de Favorlan>;; rs hun oorsprong afleidden, dan wordt duidelijk, hoe zij hier onderwijs ontvingen in de leer door den apostel Paulus aldus ons voorgehouden, Rom. 5 : 1 4 : „Maar de dood hec't geheerscht van Adam tot Mozes toe ook over degenen, die iüet gezondigd hadden in de gelijkheid der overtreding van Adam, welke een voorbeeld is desgenen, die komen zou."


1 ) Het totemisme komt vooral voor onder de Roodhuiden en trok daar vooi de aandacht. In de godsdienstgeschiedenis werd het de technische term voor het dier, de plant, soms zelfs de ster, de ,,totem" van den stam. die vereerd wordt.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 april 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van de kerk der zending VI

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 april 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's