Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pinksteren I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pinksteren I

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zacharia 12 vers 10. Doch over het huis Davids en over de inwoners van Jeruzalem zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden, en zij zullen Mij aanschouwen dien zij doorstoken hebben en zij zullen over hem rouwklagen als met de rouwklage over eenen eenigen zoon. en zij zullen over hem bitterlijk kermen gelijk men bitterlijk kermt over eenen eerstgeborene.

Het is Pinksteren, de vijftigste dag na Paschen. Herdacht het volk van Israël met Paschen den uittocht uit Egypte, toen de verderfengel voorbijging aan de huizen der Israëlieten omdat bloed van het Paaschlam aan de posten der deuren was gestreken, met Pinksteren herdacht het bondsvolk de wetgeving op den Sinai.
Aan beide feesten was in der tijden loop ook verbonden het natuurgebeuren. Met Paschen werden den Heere gebracht de eerstelingen van den gerstenoogst en vijftig dagen later de fijne meelbloem van de tarwe die dan in de schuren was verzameld.
Zoo was Pinksteren voor Israël ook het feest van den voltooiden oogst.
Het is niet toevallig, dat onze christelijke feesten samenvallen met die van Israël. Immers met het Joodsche Paaschfeest ter gedachtenis van den uittocht, valt samen ons Pascha, zooals de apostel zegt: want ook ons Pascha is voor ons geslacht.
In den nacht des verraads, op den avond heeft de Heere Jezus den Paaschmaaltijd opgeheven tot Nieuw-Testamentisch- sacrament van het Avondmaal. Doe dat tot mijne gedachtenis.
Vijftig dagen na den uittocht uit Egypte was Israël gelegerd aan den Sinai en gaf de Heere zijne wet. Jaarlijks werd deze beteekenisvolle gebeurtenis herdacht en hierbij kwam, zooals we reeds opmerkten, de erkentenis van des Heeren daden in den oogst geschonken. Het was nu ook vijftig dagen na Paschen dat op het Joodsche Pinksterfeest de Heilige Geest is uitgestort naar de belofte des Heeren; het feest van den voltooiden oogst der Kerk. Pinksterfeest... vol van den Geest, vol van God. Die uitstorting kon pas geschieden nadat Jezus verheerlijkt was in de hemelvaart en zijn zitting ter rechterhand Gods. En die hemelvaart veronderstelde zijn opstanding en de opstanding zijn lijden en sterven en zijn dienstknechtsgestalte; zijn ingaan in onze natuur: geboren uit de maagd Maria.
Heden willen wij onze Pinksterstof kiezen uit een der kleine profeten. De text is minder bekend, biedt ook bijzondere moeilijkheden bij de verklaring in het verband waarin zij voorkomt. Wij willen echter onze aandacht concentreeren op den zin van dit woord bij het licht der vervulling. Ons doel is vooral practisch de stof met u te behandelen en moge het zijn, dat de Geest die woont in Gods Kerk,
De Heere heeft de uitstorting van den Geest in het midden zijner gemeente van oude tijden af beloofd door den mond der profeten. In aansluiting bij verschillende omstandigheden waarin zijn oude volk verkeerde, droegen deze toezeggingen een bepaald karakter, want anders konden de vromen, wier ziel smachtte naar den regen des Geestes, er geen troost uit putten, hadden zij er geen vat aan. Daarom moeten wij onderscheiden tusschen het bijkomstige door de omstandigheden en het blijvende voor alle tijden. Ook voor het heden, waarin wij leven en werken, temidden van een wereld die ten ondergang neigt, licht het profetisch woord.
De geest uit den afgrond doet zich krachtig gelden, maar van den Geest des Heeren en zijn werk wordt spaarzamelijk vernomen in het midden der kerke Gods. Waar is Hij, zoo mogen wij met den profeet wel vragen: waar is Hij, die zijnen Heiligen Geest in het midden van hen stelde? En met Mozes mag ons gebed wel zijn: Och, dat al het volk des Heeren profeten waren. Want zonder den Geest wonen wij in het dorre, gaat er geen kracht uit van Gods gemeente.
Het is kennelijk, dat de Geest, hoewel uitgestort en inwonend in de gemeente des Heeren zich terugtrekt in zijn werkingen omdat wij hem hebben bedroefd. Ja. wij deden zijnen Heiligen Geest smarten aan, waarvoor de Schrift zoo waarschuwde: bedroefd den Heiligen Geest Gods niet. Daarom moge dit Pinksterfeest wel staan in het teeken van onzen text, van rouwklacht en geween. Heere, geef daartoe uwen Geest in ons midden, opdat wij verootmoedigd en verbroken mogen smachten naar den regen des Geestes als den Geest der vertroostingen die Christus verheerlijkt en toepast.
Onze text is van bijzondere beteekenis als Pinksterbelofte van den Geest en zijn werk. De vervulling vangt aan met den Pinksterdag, zooals ons nader zal blijken. Het Schriftwoord spreekt van den heilstijd; van het rouwbeklag over den Doorboorde.
In de voorafgaande verzen is beschreven de overwinning op de vijanden, nu wordt gehandeld over innerlijke zegeningen. Allereerst wordt toegezegd de uitstorting van den Geest over het huis van David. Wij hebben dus een profetie van beperkten omvang, bij Joël is zij veel universeeler. Daar heet het: Ik zal van mijnen Geest uitstorten op alle vleesch en uwe zonen en uwe dochteren zullen profeteeren. Hier is zij beperkt tot het huis Davids en de inwoners van Jeruzalem. Het volk buiten Jeruzalem wordt niet genoemd, ook al is het niet buiten gesloten, want het gaat op naar Jeruzalem om feest te vieren met de scharen die heengingen naar de gewijde stad. W i j kunnen het zóó zeggen: in Jeruzalem is het geheele volk vertegenwoordigd. Joël mocht door den Geest der profetie wijde perspectieven openen tot de wederkomst toe, want Pinksteren en wederkomst worden verbonden en gesproken wordt van het verduisterd worden van de zon en het bloed worden der maan. De doorluchtige dag des Heeren wordt in uitzicht gesteld, verbonden met Pinksteren. Alles ligt in één vlak, wat in de uitwerking eeuwen van elkaar is gescheiden. Een feit, dat in de profetie herhaaldelijk onze aandacht trekt en tot recht verstand der Schriften steeds moet worden bedacht. In onzen text is de uitstorting des Geestes in zijn eerste werkingen geteekend en daarbij bleef hij staan. De Geest wordt genoemd: de Geest der geruide en der gebeden.
De vruchten van zijn werking worden beschreven: en zij zullen naar mi| zien. Bewerkt door den Geest zullen zij letten op den I leere. Dengene dien zij doorboord hebben, over hem zullen zij rouw bedrijven. Blijkens Johannes 19 : 37 ziet dit zeer bepaald op den Christus. Daarom kunnen wij allerlei vragen over den Doorboorde laten rusten en het uitsluitend op den Heere Christus betrekken omdat de Schrift ons daarin voorgaat. De profeet heeft het oog op den knecht des Heeren uit Jesaja 53. Hij is geslagen en verwond, met de overtreders gerekend. Zoo bepaalt ons Pinksteren bij het borgwerk van den Gezalfde, die zijn leven heeft afgelegd om hetzelve wederom te nemen. Nooit kunnen wij de volheid des Geestes kennen zoo wij niet in Christus ingeplant zijn, leven uit zijn offer, bekleed met zijne gerechtigheid. De Geest kan alleen rusten in het offer van Christus. De duif vindt rust in Noach's hand. Maar ook: nooit kunnen wij den Christus kennen zonder het werk van den Geest.
Onze text vindt zijn vervulling op den Pinksterdag. Het is als wordt ons hier een schilderij geboden van het Pinkstergebeuren te Jeruzalem. Een innerlijke verandering grijpt plaats tegenover den doorboorde. Het volk dat hem beweent heeft hem eerst veracht. De gestalte van den Christus wordt met klaarheid onthuld. Wel is de profetie nog omsluierd maar bij het licht van Pinksteren wordt zij doorzichtig.
Staan wij stil bij een viertal punten:

le. De uitstorting des Geestes.
2e. Het werk van den Geest.
3e. De verbrokene ziet den doorboorde.
4e. De geboren rouwklacht.

Onze text spreekt van de uitstorting des Geestes:
Doch over het huis Davids en de inwoners van Jeruzalem zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden.
Het uitgangspunt van de weldaad van Pinksteren is een goddelijke daad.
Ik zal uitstorten Ach, als dat ook niet zoo was dan ware er geen hope voor eenig Adamskind, want wij liggen midden in den dood; zijn afkeerig van hart en weigeren ons te bekeeren. Ik zal. Aan dit machtwoord der genade is geen ontkomen.
Hardheid van hart, afkeerigheid van den weg der genade, kan Gods daad niet verhinderen, maar juist haar goddelijk karakter ten toon spreiden. Afkeerigheid van God en Christus is een bitter kwaad, het zal ons den eeuwigen dood baren, want de zonde is zwanger van oordeel. En dat bitter kwaad vinden wij niet slechts in de wereld maar ook in de kerk, want velen zijn ongeloovig van hart. De natuurlijke vijandschap van ons hart keert zich tegen God en alles wat recht is en waar. Wij brengen Christus aan het kruis en roepen met de Joden: weg met dezen. W i e het niet zoo leerde kent zijn hart niet, evenmin het Evangelie. Neen. het is niet zoo mooi met ons gesteld van nature. W i j zijn vijanden van God en zijn Gezalfde. Dit kwaad woont in de gemeente, onder de bondelingen, die toch den bonds-God niet kennen, zooals het ook was in Israël. Zij beroemden zich kinderen Abrahams te zijn en deden de werken des duivels. Velen komen onder het Woord en bekeeren zich niet, blijven onvernieuwd van hart en leven. Den weg des vredes hebben zij niet gekend.
Gebed zonder begeerte en lof, zonder aanbidding maakt beide tot een bespotting voor Gods aangezicht, die vraagt naar waarheid in het binnenste. Ongevoeligheid is een kenmerk des doods. Hoe is het u, mijn lezer, op den dag van Pinksteren? Welke geest beweegt uw leven? Alleen, die door den Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods. De geest des satans werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid. Hebt gij wel ooit in waarheid gebeden om vernieuwing en bekeering tot God. zooals Hij al zijn volk bekeert, die van nature vijanden waren gelijk de anderen?
Maar hoor nu de belofte: Ik zal uitstorten... Ik zal! Ik doe het niet om uwentwil, o huis Israëls, maar om mijns heiligen naams wille, dien gij ontheiligd
Bewogen door vrijmachtige liefde en onkreukbare trouw houdt de Heere woord. Wat uit zijn lippen is gegaan blijft vast en onverbroken. Ja, dan verstaan wij de uitspraak: ik kon het niet helpen, dat God mij bekeerde, staande hield op mijn weg naar het verderf, want anders was het nooit gebeurd. En dat ik gewillig gemaakt ben daarvan was niets bij van mij, alles van dien grooten: Ik zal:
Zalig, wie leerde leven uit hem, die met zijn Ik zal borg staat voor de zaligheid zijns volks. Hij is het, die sluit en niemand opent, die opent en niemand sluit. Wie zal tot hem zeggen: wat doet Gij? Zou Ik het zeggen en niet doen, spreken en niet bestendig maken? Ja, hebben wij niet ervaren in allerlei omstandigheden des levens dat zijn Woord waar is, zijn belofte nimmer faalt? Het zal ons gaan als Jozef, dien de rede des Heeren heeft doorlouterd tot op den tijd dat zijn wgord kwam, Komen doet het gewis. Ik zal... en gij zult! Ik zal uitstorten den Geest.hebt.
Dit uitstorten spreekt van overvloed. Zeker werkte de Geest in de kerk alle eeuwen door. Eva en Adam werden door hem herboren en ontvingen geloof om de moederbelofte te omhelzen tot zaligheid hunner zielen. Zonder den Geest zou de schepping versterven. Nu zien wij weer voor onze oogen, dat de Geest het gelaat des aardrijks vernieuwt. Hij werkt en maakt levend. Geen geestelijk leven is er zonder den Geest. Toch was de Geest nog niet uitgestort. De nieuwe bedeeling brengt een overvloed der bediening niet alleen, maar zooals Jezus zeide: Hij zal bij u blijven en in u zijn. De betrekking, waarin de Geest zich stelt, de schatten die Hij ontsluit zijn rijker dan voorheen. Johannes schrijft: De Geest was nog niet, overmits Christus nog niet was verheerlijkt. Nu wordt Hij inwonende Geest, die de rijkdommen van den Vader en den Zoon ontsluit in al zijn diepten.
Niet slechts zijne gaven maar de Geest zelf wordt uitgestort. Teekenen kondigden die uitstorting aan en gaven er de beteekenis van aan. Het geluid, als van een geweldig gedreven wind werd gehoord en vervulde het geheele huis waar de discipelen zaten; tongen als van vuur werden van hen gezien, en het zat op een iegelijk van hen. En dan komt het feit van Pinksteren: en zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest. En daarna zal het geschieden, dat Ik mijnen Geest zal uitstorten op alle vleesch. Ja, ook over de dienstknechten en de dienstmaagden zal Ik in die dagen mijnen Geest uitstorten.
Zoowel in de breedte als de diepte wordt de bediening rijker, want ook de heidenen zullen deelen in den Pinksterzegen.
Onze text spreekt echter vooral over de machtige werkingen van den uitgestorten Geest in de Pinkstergemeente. Zie in den geest de saamgestroomde schare bij den tempel.
De discipelen waren volhardende in het bidden en smeeken geweest de tien dagen na de hemelvaart, door de werking des Geestes en nu onverwacht werd Jezus belofte vervuld: Ik zal den Vader bidden en Hij zal u eenen anderen Trooster zenden, die zal bij u blijven in der eeuwigheid en u in al de waarheid leiden, want Hij zal het uit het mijne nemen en u verkondigen. Zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest. Zij zijn vol van God. Neen, hoeveel zaligheid zij ook reeds hadden gesmaakt, deze diepte der ontsluiting van het goddelijke wezen in die uitstorting des Geestes was hun toch niet bekend geweest. Nu gaat hun het licht ten volle op over kruis en graf, over de verzoening der zonden, den vrede met God. Vol van God: Abba Vader is in hun hart en op de lippen.
In hen is de Geest als een fontein, springende tot in het eeuwige leven. Hier is het Pinksterwonder: vol van God door den ingedaalden Geest in hunne harten. Ik zal uitstorten den Geest... en het is geschied. Met een enkel woord kunnen wij thans hierop slechts wijzen. Reeds meermalen stonden wij bij dit punt uitvoerig stil in verschillend verband in onze Pnksteroverdenkingen.
Maar de vraag mag toch niet ontbreken: kennen wij dan dien vervullenden Geest, die Vader en Zoon verheerlijkt? Heeft de Christus een gestalte in ons hart verkregen, en hebben wij gestaan voor den richterlijken God om rekenschap af te leggen, gedagvaard voor de vierschaar, waar Jezus als Borg intreedt?
Anders komen wij aan de heilgeheimen van Pinksteren niet toe. Zeker, kunnen wij dan wel bediening des Geestes kennen in ontdekking en vertroosting, maar wij weten niet wat het zegt: vol van God. De Geest, als Pinkster-Geest, vervult, geeft vrede in het hart.
De discipelen beginnen te spreken in vreemde tallen, zooals de Geest hun gaf uit te spreken. De schare is toegestroomd want God zal wonderen doen. Hij wil zich een naam maken in betooning van zijn alvermogen der genade.
Het huis Davids. de natie in haar kern, en de inwoners van Jeruzalem luisteren wat dit toch mag zijn. Dan houdt Petrus zijn Pinksterrede. De almachtige Geest openbaart zich aanstonds in degenen die Hij vervulde naar buiten. Hij drong vanuit en door de discipelen die Pinksteren hadden, door met zijn werking in de schare, die was toegestroomd van alle zijden en waaronder ook vele Jodengenooten waren. Maar allereerst wordt zijn bondsvolk bezocht, pas later zal de Kerk als zendingskerk uitgaan in het midden der wereld om het Evangelie allen creaturen te verkondigen. Hier is het begin van den nieuwen dag.
De Geest was uitgestort in de Kerk, in de kern, die de discipelen en de discipelinnen des Heeren vormden. Zij hadden reeds met Paschen zich verblijd over de verrijzenis, naar den Geest verlangd en genoten van zijne werkingen in hunne harten.
Zoo was het bij velen van de omstanders niet. Van ouds bewoog de Geest de wateren en door zijn macht kwam er orde temidden der verwarring. Nu broedde de Geest over de zielen der hoorders en dan wordt de chaos van onzen natuurstaat omgezet in leven en licht.
Daar ligt nu de hope voor onze geruïneerde natuur. De Heere, die ons formeerde kan ons ook herscheppen. Ons hopeloos geval ligt niet buiten zijn macht.
Hij kan den molensteen van ons hart veranderen in een springvloed van tranen. God heeft mijn hart week gemaakt.
Zoo ging het nu ook op den Pinksterdag bij de uitstorting van den Geest. Ik zal uitstorten, zegt de Heere. In onzen text wordt van de drie personen in het ééne goddelijke wezen gesproken. De Vader spreekt van uitstorting van den Geest, en de menschen zullen zien op Jezus, dien zij hadden doorstoken. De Geest, gezonden van Vader en Zoon volvoert het raadsplan Gods door den Zoon te openbaren, en . zoo worden de harten der menschen bereid om het heil te ontvangen, hun bereid.
De Kerk, waarin de Geest werd uitgegoten was uitziende- Kerk, kende reeds Paschen en hemelvaart. Doch ook deze heilsfeiten worden pas volkomen klaar en in hun diepte beleefd wanneer de Geest alles komt verklaren. Anders weten wij niet wat ons in Christus is geschonken, leven wij in armoede.
W i j zien de werkingen der drie Personen tot het ééne doel om zichzelf te verheerlijken en zondaren te zaligen. De Geest werkt in gemeenschap met den Vader en den Zoon. Pinksteren stelt ons voor de heerlijkheid van het drievuldige wezen Gods. Wanneer de Geest als trekking des Vaders onze ziel verbrijzelt, wordt daarin de Vader verheerlijkt en de Zoon groot gemaakt want dit is de weg die voert tot hem, die de weg, de waarheid en het leven is; die zijne ziel gaf in den dood en verrees tot onze gerechtigheid. Dit is een innerlijk werk, niet zichtbaar voor de oogen.
2e. Het werk van den Heiligen Geest.
De Geest wordt door den Heere zelf geheeten: de Geest der genade en der gebeden. Wat wil dat nu zeggen? Welke is de verhouding tusschen de genade, het gebed en den Geest. De Geest geeft getuigenis van de genade. Hij is van de genade de werkmeester én Hij doet haar genieten. Zoo werkt Hij ook het gebed, is de Geest der gebeden.
Natuurlijk kan die werking des Geestes een onderscheiden karakter dragen. De Geest verkondigt de goddelijke genade, dat is: gunst tegen verdienste. Laat dat verschil in bediening toegelicht mogen worden met hetgeen geschiedde op den Pinksterdag.
De discipelen en discipelinnen des Heeren waren eendrachtig bijeen na met blijdschap te zijn wedergekeerd van den Olijfberg waar Jezus was opgevaren ten hemel: en zij waren te allen tijde in den tempel, lovende en dankende God.
De Geest getuigde dus van de genade der hemelvaart in hunne zielen, wekte het geloof dat het hun nut was, dat Jezus was heengegaan tot den Vader.
Zij ervoeren genade door den Geest en kenden de genade, het heilswerk des Heeren in zijnen Christus. Zij maakten de genade Gods in Christus groot, want zij waren lovende en dankende God. De Geest der genade was tegelijk Geest der gebeden, want óók de lofzegging behoorde tot hunne gebeden. Deze allen waren volhardende in het bidden en smeeken. Rijke genade werd aan hunne zielen verheerlijkt, daarom was ook gebed en dankzegging overvloedig. .
Maar nu wordt die Geest uitgestort, zegt onze text. Het wordt Pinksteren voor het huis Davids en de inwoners van Jeruzalem. De Geest was bij hen, zeide Jezus, maar zou in hen zijn. Het moet ons dan ook duidelijk zijn, dat Pinksteren een bediening des Geestes brengt die rijker is door de inwoning in de harten en niet slechts het bij hen zijn. De betrekking wordt inniger, de Geest komt in nauwer betrekking tot de harten en dat niet alleen, doch opent ook dieper de schatkamers der goddelijke genade.
Welk een genieting niet slechts, maar ook welk een diep inzicht verkregen de Pinksterkinderen nu op eenmaal in het werk van Christus als gegevene des Vaders; hoe wisten zij zich ontsloten de kinder-betrekking tot den Vader der lichten en den God aller vertroostingen. Willen wij onzen text recht laten wedervaren, in het licht der vervulling gezet, dan moeten wij er dus op letten, dat deze Geest der genade en der gebeden is uitgestort.
Zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest. Deze Geest verricht in de harten zijn werk, inwonend nu als de Trooster, die eeuwig bij hen blijft en in hen is.
Hij is hun zaakwaarnemer in de harten in het midden der Kerk, gelijk de Heere Christus hun Trooster, hun Advocaat, hun Zaakwaarnemer is in den hemel aan Gods rechterhand.
|Die Geest der genade nu, wat werkte Hij met het hoogfeest van den voltooiden oogst; met Pinksteren? Zij verkondigden de groote werken Gods. Lees slechts de Pinksterrede van broeder Petrus en gij beluistert den roem der genade. De Pinkstergemeente zingt en juicht zoodat de spotters zeiden: zij zijn vol zoeten wijns. Zij zijn vol van God en daarom wordt genade verheerlijkt. Zij spreken niet over zichzelven maar over den rijkdom der genade, zooals zij die in hunne harten proeven en smaken. Daarom is het geen voorwerpelijke preek, maar diep doorleefd getuigenis des harten.
En die Pinkstergemeente, hoe klein zij ook nog is, heeft groote kracht des gebeds, juist door den inwonenden Geest. Kracht tot lof en dankzegging en tot smeeking want zij weten het, dat het Koninkrijk van Jezus Christus moet komen en daarom zuchten zij.
De Geest zelf bidt ook daarvoor in hen met onuitsprekelijke verzuchtingen.
Kent gij nu dat leven? Het is Pinksteren, wij vieren gedachtenis van de uitstorting des Geestes in het midden der Kerk.
Alleen een Kerk waarin de Geest zich openbaart is de rechte zendingsgemeente. Nu is de drang in de zielen om God te verheerlijken en zijn naam groot te maken; te roepen tot bekeering binnen en buiten den kring des verbonds. De Kerk heeft met Pinksteren een open deur, die niemand kan sluiten. Zij openbaart zich in betooning des Geestes en der kracht. Gij zult mijne getuigen zijn, doch blijft te Jeruzalem totdat gij zult aangedaan zijn met de kracht uit de hoogte.
Van die kracht uit de hoogte blijkt ook bij onze zendingsactie niet veel. Ook daarop mag met Pinksteren wel eens worden gewezen. Hoe zullen wij zendingsdrang kennen zonder den Geest der zending?
De Geest is uitgestort en de jonge gemeente, vol van den Geest en de kracht des Heeren, treedt uit met hare prediking. Daarop moeten wij wel letten om onzen text te verstaan.
De jonge Kerk is vol van den Geest, die de Geest der genade en der gebeden is. Zoo treedt zij op in hare prediking als getuige van Christus die is gestorven en begraven, opgestaan ten derde dage. De Geest werkt organisch in en door die gemeente tot verbreiding des Evangelies in het Joodsche volk en dan onder de heidenen.
De Geest doet genadesmeeking geboren worden in de harten waarin Hij werkt. Gods kind bidt nooit voor zichzelf alleen; spreekt niet om zichzelf te hooren maar om God te verheerlijken en den naaste voor Christus te gewinnen. In de prediking is steeds het zendingselement vertegenwoordigd, want de Koning der Kerk vergadert de gekenden des Vaders uit de verbondskring en van uit de Kerk gaat de bediening van den Geest door het Woord Gods uit buiten hare grenzen om te vergaderen tot de ééne algemeene christelijke Kerk die het lichaam van Christus is. De Schrift zegt dit op vele plaatsen: zij zullen toevloeien tot des Heeren goed; zij zullen aankomen tot den berg Sions. Ik zal Rahab en Babel vermelden onder degenen die mij kennen; zie, de Filistijn en de Tyriër met den Moor deze is aldaar (in Sion) geboren.
De Heere zal ze rekenen in het opschrijven der volken, zeggende: Deze is aldaar geboren Sela. En de zangers en de speellieden mitsgaders alle mijne fonteinen zullen binnen u zijn.
De Geest in Gods gemeente bewerkt door het getuigenis dier gemeente heen, dat de genade die in dat getuigenis wordt verheerlijkt begeerd wordt doordat Hij de harten breekt, ontdekt aan de verlorenheid en schuld voor God. De weg van vrije genade gaat bekoren, die voordien werd veracht en verworpen. Daar wij van nature vijandig staan tegenover God en zijnen Gezalfde.
Zoolang onze eigengerechtigheid niet is verbroken, onze ziel niet is verbrijzeld en der rechtvaardigheid Gods is onderworpen kan de Geest niet met ons handelen over de vrije genade; biedt Hij ons ook het heil niet aan. Dit genadeaanbod vereischt de waarachtige verbrijzeling door den Geest. Hij leidt ons óók niet tot den Zoon. tenzij Hij ons gesteld heeft voor het recht Gods waarvan de Vader, als eerste Persoon, de handhaver is en de Borg degene die aan dat recht voldoening geeft in zijne zelfofferande. God is een God van orde, zijne goddelijke Huishouding is onschendbaar.
Genade en verdiensten stemmen evenmin overeen als vuur en water. Wij zijn zóó genadeloos, dat wij zelfs geen genade begeeren. Genade dan, die waarlijk genade is.
De genade des Geestes maakt plaats voor genade der verzoening en vervulling.
Dit Pinksterevangelie mag niet worden verkracht om den mensch in zijne eigengerechtigheid en blindheid te behagen. De Geest der genade...
Met een zee van ontferming kwam de Geest wonen in zijn Kerk. Wat brengt Hij al niet mee op Pinksteren. Christus wordt verheerlijkt. Waarom? Omdat zijn werk volkomen was volbracht; de Vader bevredigd in het offer van den Zoon. Vader, Ik heb voleindigd het werk, dat Gij mij te doen gegeven hebt. En nu Vader, verheerlijk mij bij uzelven met de heerlijkheid, die Ik bij U had eer de wereld was. Vrede en welbehagen rust op den Middelaar.
De Vader kan nu zijn volle liefde openbaren, zijn rijken vrede schenken.
De liefde des Vaders en de genade van onzen Heere Jezus Christus, draagt de Geest mee én in op den Pinksterdag.
Wondere vervulling van gemeenschapsleven met den drievuldigen, volzaligen God wordt het deel zijner erve. De snoeren zijn hun in liefelijke plaatsen gevallen, eene schoone erfenis is hun geworden. De Geest der genade daalt in. Het vaste fundament des heils, dat nooit kan wankelen. Zalig wie op dit fundament is neergezonken.
De Geest in ons doet ons rusten op het werk buiten ons, ja, maakt dat tot inwendig fundament onzer zielen, zoodat wij den eenigen troost genieten in leven en sterven.
Zoo is het Pinksteren.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 mei 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Pinksteren I

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 mei 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's