Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pinksteren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pinksteren

Johannes 1 6 : 8 . En die gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen van zonde en van gerechtigheid en van oordeel.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is Pinksteren, de winter is voorbijgegaan, de lente gekomen, de bloemen worden gezien in het land. Het Pinksterfeest sluit de reeks der feesten, die Gods Kerk herinneren aan de groote heilsfeiten, waardoor zij tot het leven gewekt en ook bij het leven behouden wordt. Het wijst ons op de wondere, mysterieuse diepten der werkingen Gods, waaruit Hij niet alleen het geestelijke, maar ook het natuurlijke leven doet geboren worden. Daarom spreekt het Pinksterfeest meer dan eenig ander van verborgenheid en brengt het ons minder dan eenig ander feest met wat zienlijk is in contact. Het Kerstfeest brengt ons voor de kribbe, laat ons de moeder schouwen met het kindeke, dat Immanuël heeten zal. De lijdensweken, die in den Goeden Vrijdag het hoogtepunt ons openbaren, stellen ons voor den Man van smarten, die zeggen kan met het woord des profeten: „Schouwt aan gij allen, die over den weg voorbijgaat, of er een lijden is als mijn lijden." Zij voeren ons naar de groeve, waarin de dood zijne triumphen viert en spreken ons van wat wij dagelijks zien als het einde van ons menschenleven, waarin het woord wordt vervuld, in het paradijs reeds als een volstrekte wet ons verkondigd: „Stof zijt gij en tot stof keert gij weder." En dan komt Paschen, waarop het lied der overwinning over dood en graf weerklinkt en verschijnt de verrezen Heiland met vele gewisse kenteekenen, opdat Gods kinderen zullen weten, dat de Vorst des levens, dien zij gedood hadden, werd opgewekt uit de dooden, zoo zichtbaar, dat al de discipelen daarvan konden getuigen, omdat zij Hem gezien en gehoord hadden, toen Hij sprak van de dingen, die Gods Koninkrijk betreffen. Doch in alle deze feiten treedt de mensch zichtbaar, tastbaar, hoorbaar voor ons in zijne lichamelijke werkelijkheid met de wondere geestelijke heerlijkheid, die in elk heilsfeit openbaar wordt.
Maar nu komt Pinksteren, dat ons herinnert aan de uitstorting des Heiligen Geestes. En daarin is niets van het zienlijke en zinlijke. Ja, Hij kwam haastiglijk uit den hemel met een geluid, „gelijk als van een geweldigen gedrevenwind". Reeds dit onzienlijk teeken, dat gelijkenis had met het geluid van een stormwind, herinnert ons aan het woord, waarmede de Heere Jezus zelve de verborgenheid der wederbarende daad ons naderbrengt, als Hij zegt tot Nicodemus: „De wind blaast, waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt en waar hij heengaat, alzoo is een iegelijk, die uit den Geest geboren is." Dat de Heilige Geest komt onder het geluid van een geweldigen gedreven wind en tongen van vuur en dat Hij terstond een wonderbare verborgen werking openbaart, die niet in de zinlijkheid van ons leven treedt, maar het wondere zielkundige geestelijk levensbestaan voor ons ontsluit, dat alles wijst er op, dat wij op Pinksteren van doen hebben met eene teere verborgenheid. W i j worden er door afgetrokken van de zichtbare wereld, van zooveel, dat ons lokt buiten onszelven, van al hetgeen, waarmede onze dagen vervuld zijn en waarin de mensch van nature opgaat, omdat hij er van nature uit leeft. Pinksteren dringt er ons toe stil te staan op onzen weg, in te keeren tot ons zeiven, af te dalen in de verborgenheid des levens, die in elk menschenkind wegschuilt, al schijnt het ook, dat er nauwelijks iemand is, die daarop let, dat hij in zichzelven een wonderbaar verborgen leven kennen moet.
Doch al spreekt dit heilsfeit dus zoo zwak tot ons zinlijk wezen, des te grooter, des te geweldiger is wat in den geest geschiedt. Immers, op Pinksteren daalt Gods Kerk af in de diepste heilsgeheimen, wordt zij gebracht tot den oorsprong van alle creatuurlijk zijn, van alle creatuurlijk leven, maar bovenal ook van alle geestelijk leven in den diepen, schriftuurlijken zin des woords. Ja. Pinksteren openbaart ons, hoe Gods heilsdaden werden en worden, zoodat het ons, al wat wij op de andere feesten gedenken, verklaart in zijn oorsprong. Als wij staan voor de kribbe van Bethlehem, dan belijdt Gods Kerk op grond van Gods Woord, dat het kindeke Immanuël. waarnaar de eeuwen hoopvol uitzagen, in de volheid des tijds „ontvangen is van den Heiligen Geest, geboren uit de maagd Maria". En als de Heere Jezus zijn lijdensweg, die naar den kruisheuvel Hem brengen zal, aanvangt, dan gaat Hij op tot Johannes „om van hem gedoopt te worden". En als Hij dan gedoopt wordt, worden hem de hemelen geopend en Johannes zag „den Geest Gods nederdalen gelijk eene duive en op Hem komen". Ja, de Geest was op Hem en Hij doopt met den Heiligen Geest. En dat was ook zoo, toen Hij aan het kruishout der schande tot zonde gemaakt werd, want Hij werd „gerechtvaardigd in den Geest". En wederom als het Paschen is, zegt de apostel tot Gods kinderen: ..Indien de Geest desgenen, die Jezus uit de dooden opgewekt heeft, in u woont, zoo zal Hij, die Christus uit de dooden opgewekt heeft, ook uwe sterfelijke lichamen levend maken door zijnen Geest, die in u woont."
Zoo is er dus geen heilsdaad Gods, waarin niet Gods heilige Geest als werkmeester mede op den voorgrond treedt. Dit geldt nu het geestelijk leven van Gods Kerk, want ook zij kan van wat in Christus gewrocht werd, niets kennen, niets genieten, niets ervaren, indien niet de Heilige Geest zijne wederbarende, wondere, verborgen werking doet uitgaan. Zoo vat dan ook de apostel het alles saam in deze woorden: „En buiten allen twijfel, de verborgenheid der Godzaligheid is groot, God geopenbaard in het vleesch, is gerechtvaardigd in den Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid." Doch niets van dit alles is kenbaar dan alleen „door den Heiligen Geest, die ons gegeven is". Zoo komen dus in Pinksteren alle feesten samen tot hun wezenlijken oorsprong. Daarom staat er geschreven, dat Jezus zelve heeft geroepen, zeggende: „Zoo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke. Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stroomen des levenden waters zullen uit zijnen buik vloeien." En dan wordt er ter verklaring bijgevoegd: „En dit zeide Hij van den Geest, denwelken ontvangen zouden, die in Hem gelooven, want de Heilige Geest was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was."
Zoo is dus duidelijk, dat Pinksteren de sluitsteen is van het levensgebouw van Gods Kerk. Het roept ons tot een afdalei* in de diepten van eigen zielsbestaan, tot een inkeer in onszelven. opdat wij zekerlijk mogen weten, dat Hij ons gegeven is. Dat is eene levensvraag voor ons zeiven, een levensvraag voor de Kerk, maar vooral een vraag nu in deze vreeselijke tijden, die wij beleven in eene wereld, die eigenlijk van niets minder weet en weten wil, dan van die diepe geestelijke waarden, waarvan Pinksteren spreekt. Wij zouden, oppervlakkig beschouwd, geneigd zijn te zeggen, dat een feest, dat zulk eene diepe verborgenheid gedenkt, dat zoo weinig spreekt tot deze materialistische wereld, die opgaat in hare ijdele genietingen, in haar gouddorst en mammonisme, voor niets oog heeft dan voor brute kracht, voor spelen en brood, waarin het kanon dondert, waarin duizenden bij duizenden vallen, dat zulk een feest voor de wereld toch niets beteekent, omdat zij er niets van verstaat, noch zelfs verstaan kan. Ja, wij zouden soms kunnen denken, zooals vele godvruchtigen het in toepassing brengen, dat wij ons maar moeten terugtrekken met de verborgenheden der godzaligheid om in de heggen en de stegen te gaan wegschuilen, onze ooren dicht te stoppen, onze gordijnen te laten zakken en met de dierbare verborgenheden des levens ons op te sluiten, alzoo wegvluchtend uit eene wereld, die in het booze ligt.
Doch dat leert ons nu juist hier in dit tekstwoord de Heere Jezus geheel anders. Neen, Gods wederbarend werk heeft niet alleen beteekenis voor de discipelen, niet alleen voor Gods volk, niet alleen voor enkele kinderen Gods, maar de Heere Jezus leert het ons hier, het strekt zich ook uit tot de wereld. En indien er ooit een tijd was, waarin daarvan blijkt, dan heden, nu het woord vervuld wordt, dat Hij teekenen geeft qp de aarde beneden, bloed en vuur en rookdamp.
Zeker, het ambt van den Heiligen Geest heeft betrekking op de heiligmaking, zooals onze Catechismus leert, op de roeping der Kerk. Maar ook de Kerk staat niet op zichzelve in de wereld der schepselen. Zij is een moment, zij het een centraal moment in de menschheid en met haar in de schepping zelve. Ook de scheppende daad, die hemel en aarde in het aanzijn riep en van oogenblik tot oogenblik draagt en tot hun einddoel leidt, gaat niet om buiten den Heiligen Geest.
Schepping zoowel als herschepping worden gewrocht mede door Gods Heiligen Geest, die met den Vader en den Zoon waarachtig en eeuwig God is. En zooals Hij nu ook zijn ambt vervult in de geboorte van hemel en aarde, een ambt ook vervult in de geschiedenis, die zij doorloopen, zoo vervult Hij nu ook Zijn bijzonder ambt in de geboorte van Gods Kerk. Hij wederbaart haar, zoodat zij geroepen wordt uit de duisternis tot het wonderbare licht. En dat doet Hij nu ook in elk van Gods kinderen. Daarom zegt de apostel: . Z o o velen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijnen Naam gelooven." En deze zijn het, aan wie het wonder wordt voltrokken, dat zij wederom geboren werden. En die wederbaring is dan bij uitnemendheid vrucht van het ambt des Heiligen Geestes. En omdat deze wedergeboorte nu zulk een gewichtige plaats inneemt in ons geestelijk leven, ja zelfs de voorwaarde is van alle waar geestelijk leven en ook alle verdere levensontvouwing tot in den dag der heerlijkheid toe door Hem wordt gewerkt, daarom worden wij meestal bepaald bij dat bijzondere werk onzer zaligmaking.
Dat de Heilige Geest ook nog een geheel ander, verre daarbuiten gaande ambtstaak heeft, dat ontgaat ons veelal. En ziet nu, daarop vestigt nu de Heere Jezus Christus juist onze aandacht. En indien er ooit dagen geweest zijn. dat wij daarbij stil moesten staan, dan is dat nu het geval in den vreeselijken tijd, dien wij beleven. Welnu, in ons tekstwoord laat de Heere Jezus ons zien, dat Pinksteren niet slechts voor Gods uitverkoren Kerk als zoodanig van levensbelang is, maar dat Zijne komst voor de geheele wereld beteekenis heeft. Doch niet op dezelfde wijze. Zooals de Heere de God des ganschen aardbodems is en nog op eene geheel bijzondere wijze de God van zijn volk, zoo is dat ook met den Heiligen Geest het geval. Als waarachtig, eeuwig God heeft Hij een algemeene taak, die zich uitstrekt over al wat is. En zoo heeft Hij ook een bijzonder ambt. Doch hoewel wij die twee ambten onderscheiden mogen, beteekent dit allerminst, dat het werk van den Heiligen Geest gedeeld is. In de schepping hangen alle dingen saam, hebben alle dingen op elkander betrekking, zoodat ook Gods genadewerk in de herschepping betrekking heeft op heel de menschheid niet alleen, maar zelfs op heel den kosmos. Dat leeren ons Jezus' laatste redenen over het einde van het werelddrama en zijne wederkomst.
En nu laat de Heere Jezus ons hier dat ook zien in verband met Pinksteren. Hij predikt zijnen discipelen, dat Hij heengaat, zelfs dat dit heengaan volstrekt noodig is, want anders kan de Trooster niet komen tot hen. De Heilige Geest noemt Hij „de Trooster", want Hij wordt gezonden tot zijne Kerk, opdat Hij voor haar alles bereiden zal, wat de Vader in den Zoon aan Zijne Kerk heeft toegezegd. Daarom zegt Hij: „Indien ik heenga, zoo zal ik Hem tot u zenden." En elders zegt Hij van dien Trooster, dat Hij het nemen zal uit het Zijne om het aan de Zijnen te geven. Ja, de Heilige Geest is de Paracleet, de Trooster, want in elke zondaarsziel maant en pleit en smeekt Hij om dien arme verlorene, die nergens troost en redding vindt, te brengen aan de voeten van Jezus, opdat hij zich, zooals hij is, met al zijne verlorenheid, op den Heere Jezus als op zijn Borg en Middelaar werpen zal. Dat kan alleen het ware Pinksteren zijn voor Gods kind. En zonder dat gaat het alles aan ons voorbij, ook al wordt er nog zooveel vrome drukte van het Pinksterfeest gemaakt. Zonder dat Gods Geest in onze zielen afdaalt, om daar zijn wederbarend en heiligend werk te doen, is er geen waar Pinksteren.
Maar dit is nu toch niet het eenige, want de Heere Jezus wijst er op, dat de komst des Heiligen Geestes ook voor de geheele wereld beteekenis heeft. Het ambt des Heiligen Geestes beperkt zich niet tot Gods kinderen alleen, al is dit voor Gods Kerk de voorwaarde van haar bestaan. De Heilige Geest heeft ook een bestraffend ambt. En dat leert nu de Heere Jezus, als Hij tot de zijnen zegt: „En die gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen van zonde, van gerechtigheid en van oordeel."
Hij zal de wereld overtuigen van zonde. Hij heeft dus niet alleen tot taak de zijnen te vertroosten. Doch, zoo verklaart Hij zijnen discipelen, Zijn arbeid strekt zich bij Zijne komst uit tot de gansche wereld. Hij verkondigt Christus, de verschijning van God onzen Zaligmaker en Zijne liefde tot de menschen in Christus geopenbaard. De Heilige Geest predikt Christus aan de gansche wereld, te midden der wereld, roept zijn heerlijken Naam uit over alle volken. Wordt daardoor nu de gansche wereld zalig? Neen, dat zegt Hij niet. Maar de Trooster, „de Heilige Geest, gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen van zonde." Pinksteren heeft dus niet slechts beteekenis voor Gods kinderen, maar nog bovendien eene geheel andere beteekenis voor de gansche wereld, voor de gansche menschheid, voor alle volken, voor alle eeuwen, ook voor onzen tijd. Pinksteren zet het merkteeken der zonde op de wereld. De Heilige Geest wordt hier ons voorgesteld als de Rechter der wereld, van de volkeren der wereld. Er gaat van het Evangelie, dat de Heilige Geest predikt, een beschuldigend vonnis uit. Gods kinderen ondergaan dat als het Woord levendmakend hunne doode zielen aanroert, zoodat zij er levend door worden gemaakt. Maar van diezelfde prediking gaat tot de wereld der volken eene beschuldiging uit, waaraan zij niet ontkomen kunnen.
En dat juist treft nu onzen tijd en deze wereld, die al haar cultuurschatten, waarop zij zoo trotsch is, aan Hem dankt en toch tevens aan Hem onttrekt. Wat is er nu van deze Christenvolken, die elkander ten doode toe bekampen, omdat zij elkander niet gunnen wat elk van God ontving? Het is Pinksteren te midden van eene wereld, door stroomen van ongerechtigheid overweldigd. En over haar komt de Heilige Geest met de roepstem uit den hemel, getuigend van Christus: ..Deze is mijn geliefde Zoon, in denwelken al mijn welbehagen is, hoort Hem.' Hooren nu de volken? Dat zij verre. Zij spitsen de ooren naar de vliegmachines, naar het donderen der kanonnen, naar elk bericht, dat spreekt van bloedstorting en dood. Zoo wordt dit Pinksteren nu voor de gansche wereld een aanklacht. Want er gaat een machtig getuigenis van uit, dat millioenen moet doen vragen, waarom deze wereld van volkeren dit beeld van verschrikking te aanschouwen geeft en waarom zij zich niet buigen onder Hem, wiens juk zacht en wiens last licht is. Dat wordt dan toch ten slotte gevoeld in al die kringen, die gebukt gaan onder het lijden, onder de smarten der velen, die hun dierbaren offeren moeten aan den moloch van een oorlog, dien de machthebbers hadden kunnen en moeten voorkomen, indien het getuigenis des Geestes was gehoorzaamd. De Heilige Geest overtuigt de wereld van haar zonde, want Hij spreekt van den Vredevorst, die gerechtigheid draagt als zijn pantsier. In den spiegel van Christus' heerlijkheid verschijnt op het Pinksterfeest de volkerenwereld te midden van haar diepen val in misdaad en zonde.
Dat beteekent niet, dat de volken en hunne machthebbers zich voor het heerlijk licht van Christus zullen nederbuigen, maar wel, dat zij er in het diepste van hun wezen door worden geoordeeld. Het wezen van het wereldleven in zijn ontkerstend en ontzedelijkt karakter wordt er door geopenbaard. En dat Jezus' woord waarachtig is en dat de wereld ervan overtuigd is, blijkt ook daaruit, dat als het er om gaat, ook niemand zelfs onder de machtigen der aarde den moed heeft om het te ontkennen. Want in Christus, den Zoon des menschen, is het ware menschheidsleven der menschheid in haar val geopenbaard. Daarom is er ten slotte ook niemand, die niet belijden moet, dat Hij, dat Zijn Evangelie, dat Zijn Koninkrijk ook de gerechtigheid is. Wie kan ontkennen, dat indien de volken, naar Hem hoorend, onder Hem zich buigend, niet zouden deelachtig worden al wat tot hun vrede en ook tot hun welvaart strekken kan? Ja, Pinksteren kan de wereld overtuigen van zonde, maar daarom ook juist van de gerechtigheid en in dat licht dier gerechtigheid ook van haar eigen oordeel.
Dat is toch duidelijk van ons zeiven, zoowel als van de gansche wereld, indien wij overtuigd worden in het licht van Christus' heerlijkheid van onze zonde, dan belijden wij daarin tevens de gerechtigheid van Hem, die de Heere onze gerechtigheid is. Maar wanneer dan het lijden over deze wereld is, zooals wij dat nu aanschouwen, wanneer wij ineenkrimpen onder het vreeselijk leed, onder den druk onzer nooden, onder de angsten voorWat is er nu van al de heerlijkheid harer ontkerstende cultuur, van al haar weelde, van haar kunst en rijkdom? Wie beluistert niet het oordeel, dat de ziener op Patmos aanschouwde, toen hij van Babyion zeide: „Wee, wee, de groote stad Babyion, de sterke stad, want uw oordeel is in eene ure gekomen!" Wat wij nu beleven, is de vrucht van de innerlijke verwerping van het koningschap van Hem, die alleen den waren vrede brengen kan.
Zoo verschijnt het Pinksterfeest, dat naar Jezus' woord aan de wereld hare zonde in het licht Zijner gerechtigheid verkondigt en haar rechtvaardig oordeel uitroept als eene de toekomst voor ons en onze kinderen, dan moet die wereld ook belijden, hoe rechtmatig de oordeelen zijn, waaronder zij als vermalen wordt.
Wat is er nu van al de heerlijkheid harer ontkerstende cultuur, van al haar weelde, van haar kunst en rijkdom? Wie beluistert niet het oordeel, dat de ziener op Patmos aanschouwde, toen hij van Babyion zeide: „Wee, wee, de groote stad Babyion, de sterke stad, want uw oordeel is in eene ure gekomen!" Wat wij nu beleven, is de vrucht van de innerlijke verwerping van het koningschap van Hem, die alleen den waren vrede brengen kan. Zoo verschijnt het Pinksterfeest, dat naar Jezus' woord aan de wereld hare zonde in het licht Zijner gerechtigheid verkondigt en haar rechtvaardig oordeel uitroept als eene overweldigende prediking van Gods eeuwig recht. Het roept een machtig getuigenis uit: ,,De Heere regeert, dat de volken beven.''
Maar tot zijne kinderen spreekt de Heere Jezus van zijn heengaan, doch niet zonder dat zij zullen weten de belofte des heils, dat de Trooster komt, dat Hij dien zenden zal van den Vader, opdat zij, ook na Zijn heengaan, niet eenzaam noch verlaten zullen achterblijven. Al vervult de droefheid hun hart, dat door vreeze is ontroerd, de Trooster komt en Hij zal het bevestigen: ,,Die zal Mij verheerlijken." Dat zal Hij doen in zijne kinderen, wanneer, gelijk een beest, dat afgaat in de valleien, de Geest des Heeren hun de rust bereidt. Dan wordt het Pinksteren in hunne ziel en dan verstaan zij, hoe groot het goed is, dat zijne uitverkorenen ontvangen. Want het is dat hemelsch goed, dat de Heilige Geest gewrocht heeft om de wereld te overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel en dat doet opzien tot den hemel, waaruit Gods kinderen Hem verwachten, die de Heere hunne gerechtigheid is en tot Wien hare smeeking opgaat te midden van het leed der wereld, dat de Heere Jezus haastiglijk komen zal.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 mei 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Pinksteren

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 mei 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's