Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Kerk der zending X

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Kerk der zending X

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vorige maal stond ik stil bij ,,de Christelikke leergesprekken", waarin een zeer eenvoudig en beknopt overzicht werd gegeven van de hoofdmomenten der leer. Op een bevattelijke, eenvoudige wijze werd daarin het Evangelie van onzen Heere Jezus Christus gepredikt en onderwezen. Dat zal wel een stof geweest zijn, die op de scholen aan de kinderen werd ingeprent. Daarbij sluiten nu aan ,,Vragen over 't Gebed des Heeren". Het is interessant ook daarin een blik te slaan. Zeker is in deze documenten de invloed van den Heidelbergsche Catechismus te speuren, hoewel het duidelijk is, dat de stof speciaal bewerkt is voor de Favorlangers. Het blijkt ook daarbij, dat zij er naar streven zich aan te passen bij de onder deze menschen heerschende geestelijke toestanden. Zij bedienen zich daarom van zeer concrete voorstellingen. Als zij hebben laten vragen, wie Vader in de hemelen genaamd wordt, dan luidt het antwoord: God. En om dan het Vaderschap Gods te karakteriseeren, luidt het antwoord: ,,Om dat Hy onse lighamen ende sielen gemaakt heeft ende ons ook onderhoud."
Zij gaan hier dus nog niet verder dan het Vaderschap Gods naar de scheppende daad. Daarmede is dus het Vaderschap, zooals ook de Favorlangers dit kennen, als uitgangspunt genomen. Doch om hen nu daarboven op te heffen, stellen zij de vraag: „Waarom word Hy genaamt een Vader in de hemelen?" En dan luidt het antwoord van het concrete Vaderschap af niet door eene dogmatische verklaring te geven, maar door eenvoudig te zeggen: „Om dat Hy niet en is gelyk de aardsche vaders." Dat komt dus hierop neer, dat zij tot deze eenvoudige menschen zeggen: ,,Hij is wel een Vader, maar op eene geheel andere wijze dan uw vaders door u als vaders gekend worden. Zij wijzen dus alleen op het op eene andere wijze Vader zijn van God, zonder nog eenige nadere toelichting te geven. Zoo worden zij allengskens afgeleid van het scheppingsleven naar eene hoogere orde. En het merkwaardige is, dat zij dan ook over die goddelijke orde nog niet anders zeggen, dan dat deze is en om haar te laten benaderen, ontdekken zij nu de menschen, voor wie zij zeiven zijn.
Want op de vraag wat dat dan beteekent „Onse Vader, die in de hemelen syd?" luidt het antwoord: „Dat als wy komen bidden, den hoogmoet des herten wegwerpen, en God vruchten (d.w.z. vreezen) moeten, die soo hooch woond boven de wolkken." Dat is dus eene practische toepassing van de 120e vraag van onzen Catechismus. Alleen maar nog eenvoudiger. Over zijne almachtigheid spreken zij nog niet. Het eenig doel is deze eenvoudige menschen te leiden tot een diepen ootmoed voor God op zulk eene wijze als zij begrepen, dat deze menschen daarvoor ontvankelijk waren. Zij blijven dus in de spheer van het concrete, als zij spreken van een „soo hooch woonen boven de wolkken". W i j zien ze, als wij ons voorstellen, hoe hun dit geleerd werd, de oogen opheffen naar de wolken boven hunne hoofden. Zoo leeren zij deze menschen hunne kleinheid en nietigheid beseffen.
En als zij dan hebben gezegd, dat de Heere Jezus Christus zelve dit gebed heeft geleerd aan zijne discipelen, dan ontleden zij het Onze Vader en stellen de vraag, hoevele dingen daarin begeerd worden van God. En dan noemen zij deze zes stukken: „len. Dat wy Synen grooten naam mogen prysen; 2en. Dat Hy ons wel regere, en rechtveerdig make gelyk als Hy selfs is; 3en. Dat wy als een rechtveerdig volk achtervolgen Syn gebod; 4en. Dat Hy ons verzorge van lyftocht, ende ons onderhoude gelyk een vader syn kinderen: 5en. Dat ons God uit genade vergeve, als wy quaad doen, ende niet en straffe; 6en. Dat God ons behoede voor haibos, onsen vyand en benyder; Waarom? Om dat wy ook andere menschen vergeven, als sy ons quaad doen. Hoe doch? Dat Hy den haibos verbiede, en geen verlof en geve ons te vergiftigen, dat is te versoekken tot quaad. Waarom word haibos genaamd den boosen? Omdat hy inderdaad boosaardig is, en Gods Woord seer ongehoorsaam." Hierbij blijft nu het „Onze Vader". Want de vraag komt: „Wat is dat te seggen: Amen?" Antw.: „Amen, dat is te seggen, het is seker ende God sal doen gelyk als wy begeeren."
Zij hebben zich dus bepaald tot den tekst, zooals ons die gegeven werd in Lukas 11 : 2—4 en niet genomen den gewonen, onder ons gebruikten tekst uit Matth. 6:9—13. Alleen „Amen" voegden zij er aan toe als het normale besluit, dat als een zegel des geloofs is te beschouwen. Doch nu is het zeer merkwaardig, dat zij aan het „Amen" een bijzondere verklaring geven door er een redelijke grondslag voor te leggen. W a n t zij voegen er nog deze vraag aan toe: „Waar uit weet gy dat?" Hoe weet gij, dat God zal doen naar ons begeeren? En dan luidt het antwoord: „Omdat Hy alleen alle heerschappie ende macht heeft, tsy in den hemel, tsy op der aarden, ende dit alles, op dat wy Synen naam souden prysen."
Ook uit deze vragen over het gebed des Heeren blijkt, hoe eenvoudig en practisch zij te werk gingen en er zich op toelegden zich bij het bewustzijnsleven en bevattingsvermogen dezer menschen aan te passen. Er blijkt uit, hoe methodisch deze predikanten te werk gingen, hoe eenvoudig hun onderwijs was, gespeend aan alle noodelooze omhaal van woorden, zooals wij dat in verkeerd bewerkte teksten van onzen Heidelbergschen Catechismus of soms ook in vragenboekjes kunnen aantreffen. Er is geen spoor van overtollig en verkeerd gebruik van woorden. Zij blijven verre van alle woordmisbruik en blijken steeds geleid bij de vaststelling van hun tekst door een klaar begrip van het leerstuk der Kerk, dat in het geding is. Het blijkt juist uit dezen eenvoud en uit deze klaarheid, dat zij niet alleen mannen des geloofs waren, die de leer der Kerk beleefden, maar dat zij ook wetenschappelijke mannen waren, die maar niet wat neerschreven, maar wisten wat zij schreven. Ook in dat opzicht kunnen zij aan ons geslacht nog ten voorbeeld strekken.
Het blijkt, dat zij steeds voor oogen houden, dat zij onderwijs geven aan de heidenen, aan eene gemeente, die nog geboren moet worden, die de Heere bezig is door hunnen dienst te vergaderen. Zij dalen tot deze menschen af om hun het Evangelie en zelfs de diepste waarheden zoo bij te brengen, dat ook deze eenvoudige zielen er door geroerd konden worden en de waarheid konden begrijpen. En dat blijkt ook het geval, als zij diepzinnige leerstukken ontvouwen. Ook uit dit oogpunt kunnen zij als voorbeelden worden gesteld, vooral in een tijd als de onze, waarin velen toonen het dogma niet meer te waardeeren, omdat zij er geestelijk aan ontzonken zijn. De verwording van ons kerkelijk leven blijkt vooral daaruit, dat velen het leerstellige minachten, niet meer in staat zijn de levensdiepte ervan te peilen.
Welnu, de leeraren, die daar op Formosa de gemeenten der Favorlangers tot het Evangelie riepen, waren er diep van doordrongen, dat om gemeente van Christus te zijn in den waren zin des woords, zij niet konden ontberen een grondig dogmatisch onderwijs. En dat zij dit gegeven hebben, blijkt uit het ons gebleven document, dat tot titel heeft „Vragen over het Christelikke geloove", waarin zij in een negentigtal vragen en antwoorden een overzicht geven van hetgeen een Christen noodig is te gelooven en te beleven. Ook daaruit zullen wij nu een en ander mededeelen, want hierin zijn eigenlijk de bouwstoffen gegeven voor eene toekomstige belijdenis. Er blijkt uit, dat de opstellers ervan zeiven goed geschoold zijn in de leerstof, die de vaderlandsche Kerk dier dagen aan hare lidmaten inscherpte en hoe zij deze aan wisten te passen aan de behoeften der Favorlangers. W i e de eerste vraag hoort, beluistert daarin onmiddellijk de stem van het waarachtige, levende geloof, dat onze Vaderlandsche Kerk in haren bloeitijd bezielde.
Aldus luidt deze eerste vraag: „Wat is 'het Christelikke geloove? Het Christelikke geloof is een sekere kennisse van God, ende van het seggen Syns Woords, waar uit ik ten vollen versekert ben, ende in myn gemoed desen troost ontstaet, dat God de Vader om Syns Soons Jesu Christi wille myn God ende Vader sy, die my uit genaden alle myne sonden wil vergeven, my op deser aarden leeftocht geven, en namaals het eeuwige leve inden hemel." W i j hooren hier klanken, die aan onzen Catechismus herinneren. Zij leeren ons, dat de leer leven, de waarheid praktikaal, bevindelijk alleen kan worden gekend. Gods waarheid is geene bespiegebespiegeling, is geen meer of minder geleerde philosophie, maar levenspractijk. Daarom spreken zij van „een sekere kennisse van God" en ook van eene „sekere kennisse Syns woords", die voor de ziel des menschen wat beteekent. Zij doen ook niet als de hedendaagsche Barthianen, die al maar praten over het Woord, als ware dit zoo maar als een rekensom in algebraïsche termen te aanvaarden. Niets daarvan, deze Gereformeerden weten het veel beter dan de Barthiaansche philosophie, want voor hen is het Woord van God levend en levenwekkend. Daarom heet het ook een zaad der wedergeboorte, baart het leven in de zielen van Gods kinderen. Zij nemen zich geen zekerheid als'het Barthianisme doet, zij zeggen niet: hier is het Woord en daarmede afgeloopen. Zulk een Woord toch heeft geen beteekenis.
Het Woord, waaruit Gods Kerk leeft en ook getuigt, is een Woord, dat daarom zekerheid biedt, omdat het in de ziel van den geloovige het geloof wekt, zoodat „in myn gemoed desen troost ontstaet". Zie hier de ware leer, het levende Woord Gods. De zondaar neemt het niet; dat zou hij niet vermogen. Hij zou het zich alleen maar kunnen inbeelden, dat hij het aannam. Duizenden spreken dan ook van een aannemen, zooals dit in de valsche leer ook van het Remonstrantisme wordt gezegd van de doopbelofte, enz. Neen, deze mannen spreken van een Woord en kennisse Gods, die zij niet aannemen, maar die precies omgekeerd hen aanneemt, doordat hunne zielen in den weg van Gods genadedaden er door overheerscht worden. Daarom spreken zij: „ende in myn gemoed desen troost ontstaet". Het is duidelijk, niet waar, dit is het omgekeerde van de hedendaagsche valsche leer, waardoor de zielen misleid worden voor de eeuwigheid. Deze mannen leeren niet aan de heidenen „neem het maar aan", zooals het onder ons wordt gepreekt. Neen, zij spreken van een Woord Gods, „waaruit ik ten volle verzekert ben", zoo verzekerd, dat „in myn gemoed desen troost ontstaet".
Zie hier de heerlijkheid van het waarachtige Christelijke leven. Dit duldt geene bezoedeling met quasi philosophische vingers. Hier is alleen sprake van Gods levend en levendmakend Woord, dat „in myn gemoed desen troost ontstaet", doet ontstaan, want het is het Woord, bezwangerd met den levensadem van Gods Heiligen Geest.
Op deze dingen leg ik hier nu nadruk om het onderscheid te belichten tusschen de valsche en de ware leer. De ware Godskennis, het ware geloof in Gods Woord, baart eene volstrekte, onmiddellijke zekeriieid en gaat daarom noodzakelijk gepaard met den troost, dien het „in myn gemoed" laat ontstaan. Het eerste is er niet zonder het laatste, maar ook de troost niet zonder het eerste. Het geldt twee schakels met elkander één. Hier is bij deze mannen het echte reformatorische leven aan het woord. Hier is het primaire levensbeginsel van Calvijn's leer. De grondfout in de valsche leer is de losmaking van de schakels: Woord en levenstroost in het gemoed. Daarom heeft de gemeente niets aan eene leer, die tot het gemoed niet raakt om er den troost te wekken. Zulk een leer noemt de gemeente eene doode leer. Zulk een leer preekt de Kerk leeg. En zulk eene leer is de oorzaak, dat het volk ontkerstend wordt. Eerst zeggen hoorders: W a t hebben wij aan dergelijke preeken? daarna gaan zij aan de Kerk voorbij. Dan komen zij, die verlegen staan met hunne leege Kerk en zij gaan allerlei uitdenken, ceremoniën, plechtigheden, koren en muziek, liturgie en wat er meer van dien aard is. Het prikkelt, naar het schijnt, een oogenblik het gemoed, maar het is als de morgenwolk, die optrekt voor de zon des daags. De Kerk blijft leeg. Ook de moderne mensch heeft niets aan dergelijke hulpmiddelen. Hij behoeft slechts wat deze predikanten drie eeuwen geleden aan de heidenen op Formosa leerden „eene sekere kennisse van God ende van het seggen Syns Woords, waer uit ik ten volle versekert ben, ende in myn gemoed desen troost ontstaet". Welke troost? „Dat God de Vader om Syns Soons Jesu Christi wille myn God ende Vader sy". O, Heere! geef ons in deze donkere tijden den rijkdom dier vertroosting! Laat het niet een ledig woord, maar wondere heerlijke werkelijkheid ons zijn!
Zie, hoe hier deze mannen voor 300 jaren aan de heidenen op Formosa prediken den troost van het kindschap Gods. Want dat is het toch, dat kan alleen hem gelden, die het kan naspreken uit de oprechtheid zijns gemoeds, „dat God de Vader om Syns Soons fesu Chri: i wille myn God ende Vader sy". Het Koninkrijk Gods is niet in woorden, maar in kracht. Op de zaak komt het aan. Of iemand al zegt: „ik neem het aan", terwijl hij het niet heeft ontvangen, welke waarde zal het hebben? Zie. hoe ijdel het is, als de nood daar is, dan wordt de massa, worden ook vele vromen bevangen door eene paniek. Dan is er dus geen geloof, als het er meer dan ooit noodig is. Och, dat de Heere er ons voor ontdekke, opdat wij wanhopend aan onszelven, onze verwachting stellen op Hem alleen en Hij als onze Vader in de hemelen tot onze ziel het woord der vertroosting spreke, doordat wij mogen weten, dat Hij onze God en Vader zij.
Dat geloof moesten de heidenen op Formosa kennen tot vertroosting huns gemoeds. En als zij dat kenden, dan zou de vreeze voor de geesten wijken en een kinderlijk vertrouwen in hen geboren worden, dat de God en Vader om Zijns Zoons Christi wille mijn God en Vader zij, „die my uit genaden alle myne sonden wil vergeven". Dat is het eerste: de vergeving der zonden. Die zullen zij moeten beleven. Ja, die kan toch alleen bevindelijk worden ontvangen. Hoe zullen wij van vergeving onzer zonden waarlijk iets weten, indien Hij, die alleen de zonden vergeven kan, niet tot ons zeiven daarvan spreekt, indien van de gezegende lippen van onzen Heiland en Zaligmaker ons niet in het oor der ziel klinkt: Uwe zonden zijn u vergeven? Gij zult misschien zeggen: Dit is mystiek leven. Inderdaad, de ware, de gezonde, de echte mystiek is het, als wij, als arme, in onszelven verloren, voor Gods aangezicht worstelend met de klem der conscientie, met de banden des doods en de angsten der hel, hooren uit zijn mond: Uwe zonden zijn u vergeven.
Dit prediken deze Dienaren des Woords den Favorlangers en zij laten aan deze menschen het gansche leven in dat licht zien. Ook de Favorlangers kenden hun levensstrijd, hunne nooden en ellende. En nu leeren zij hun, dat als zij den God en Vader van onzen Heere Jezus Christus kennen en de vergeving der zonden deelachtig zijn, dat zij dan als Gods ware kinderen alles zullen hebben en ontvangen, dat zij behoeven. Daarom volgt er: „my op deser aarden leeftocht geven." Welk een rijkdom des levens als Gods kind te weten, dat de Heere ons geeft al wat wij behoeven. Voor die Favorlangers was dat „leeftocht", die zij als Gods kinderen van God verwachten, afbidden en afsmeeken mochten.
En zoo gaat nu het eeuwige licht hun op: „en namaals het eeuwige leven in den hemel". De weg van Gods kinderen gaat naar de groeve, als die van de kinderen der wereld. Maar hun groeve wordt bestraald door de zonne der verrijzenis, door Hem, die het Licht der wereld is. Zij schouwen van verre de blinkende tinne van den tempel in het Jeruzalem Gods. Dit Evangelie brachten de Vaderen aan de heidenen. En wat wordt thans vaak aan onze gemeenten gebracht?

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 mei 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van de Kerk der zending X

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 mei 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's