Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de opstanding der dooden X (Slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de opstanding der dooden X (Slot)

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Paulus spreekt dus, zooals wij zagen, wel degelijk van het oordeel en de eeuwige straf, ook al gebruikt hij het woord eeuwig niet. Hij stelt tegenover elkander de heerlijkheid en den toorn Gods vanuit den eersten en tweeden Adam.
2 Cor. 2 : 15. Want wij zijn Gode een goeden reuk van Christus in degenen, die zalig worden en in degenen, die verloren gaan, haalden we reeds aan.
Calvijn teekent hierbij aan: Zoo antwoordt hij dan, dat de getrouwe en oprechte dienaars des Evangelies zoet rieken voor God, niet alleen als zij de zielen door zaligen reuk levend maken, maar ook als zij den ongeloovigen het verderf aan brengen. Zoo is dan het Evangelie daarom niet minder te achten. Het is, zegt Paulus, beide Gode een zoete reuk, waarmede de uitverkorenen vernieuwd worden tot zaligheid en waarmede de verworpenen verslagen worden.
Dit is een zeer schoone plaats, waardoor wij geleerd worden, hoedanig de uitkomst onzer prediking ook zij, dat nochtans ditzelve Gode behaagt, dat het Evangelie gepredikt wordt en dat onze gehoorzaamheid hem aangenaam is en dat de waardigheid des Evangelies niet verkleind wordt, omdat het niet allen menschen bevorderlijk is. Want God wordt ook daarin verheerlijkt, dat het den verworpenen gedijt tot verderf, ja, het moet alzoo geschieden... De kracht des Evangelies is zóó groot aan beide zijden, dat het niet alleen met den smaak, maar slechts alleen met den reuk levend maakt of doodt.
De apostel spreekt dus van verloren gaan, evenals Jezus handelt over het verderf aan het eind van den breeden weg.
Want het woord des kruises is wel dengenen die verloren gaan dwaasheid, maar ons die behouden worden, is het een kracht Gods (1 Cor. 1 : 1 8 ).
In de Schrift is echter verderf nooit vernietiging, evenmin als vergaan. Dit wordt van de eerste wereld gezegd, die weer opkwam uit het water, doch eene omvorming had ondergaan door den vloed, die als vergaan wordt getypeerd. Zoo zal de huidige wereld vergaan door vuur. waaruit de Heere God eene nieuwe schepping zal oproepen, in continuïteit met de huidige schepping.
De eerste wereld verging door water en zeker omdat de gedaante der nieuwe aarde een veelmeer gewijzigd en gelouterd karakter zal dragen dan de aarde, die in en door den zondvloed werd bewaard, zal aan het einde der dagen het vuur zijn werk moeten doen. Wat wij opmerken wilden is dus, dat vergaan en verderven geen vernietiging is. Het verloren gaan staat in onmiddellijk verband met de werking van Gods toorn, die niet langer ingehouden zal zijn, maar ten volle geopenbaard. (Men lette verder op plaatsen als: 1 Cor. 3 : 17; 5 : 13; 6 : 2; 9, 10; 9 : 2 7 ; 11 : 32).
De apostel Paulus handelt uitvoerig over den toorn Gods. Denk maar aan Romeinen 2 vers 5: Maar naar uwe hardigheid en onbekeerlijk hart vergadert gij uzelven toorn als een schat in den dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods, welke een iegelijk vergelden zal naar zijne werken.
En die geopenbaarde toorn zal verdrukking en benauwdheid brengen over alle ziel, die erdoor getroffen wordt. (Zie ook: Rom. 3 : 5; 5 : 9; 9 : 22; Eph. 2 : 3 enz.). Hiermee kunnen wij in dit verband volstaan om de meening af te wijzen, dat bij Paulus ook maar iets zou te vinden zijn, waaruit men zou kunnen afleiden de vernietiging der goddeloozen bij het eindgericht. De mensch wil steeds ontkomen aan hetgeen hem niet welgevallig is naar het vleesch. Dan komt men er gemakkelijk toe de waarheid der Schrift te verduisteren of te ontkennen. Onze tijd levert daarvan zeer velé voorbeelden. Maar de werkelijkheid verandert niet door onze beschouwingen. Tot de wet en tot de getuigenis, zoo zij niet spreken naar dit woord het zal zijn, dat gij geen dageraad zullen hebben.
De Zaligmaker verlost niet van eene toekomst, die ons bedreigt met vernietiging, maar van den eeuwigen dood. Gods schepsel gaat niet te gronde.
Over de eeuwige straf handelen wij hier echter niet. Het ging ons alleen om dit ééne punt, dat het niet is een opstanding tot vernietiging bij de goddeloozen, doch tot eeuwige afgrijzing. Zoo leert de Schrift, zoo belijdt de Kerk des Heeren.

Slotopmerkingen.
Hebben wij in het voorafgaande ons onderwerp in groote lijnen afgehandeld, het kan zijn nut hebben nog enkele practische opmerkingen toe te voegen.
Voor de Kerk des Heeren ontsluit zich in de waarheid van de opstanding des vleesches een rijke bron van troost, gelijk zij voor den goddelooze en onbekeerde niet dan oordeel spelt en een oorzaak van schrik moet wezen.
Wat zouden de verlorenen niet geven, indien er geen opstanding der dooden was, of wel indien zij hun de weg was tot vernietiging? Zij zouden dan. in de plaats, waar de worm niet sterft en het vuur niet wordt gebluscht, slechts vurig kunnen verlangen naar het aanbreken van dien dag. En nu lezen wij, dat de Heere Jezus aankondigt, dat zij met verschrikking dien dag inwachten, die hun lot naar lichaam en ziel zal vastmaken door het gericht heen. Zij zullen roepen: gij bergen valt op ons en gij heuvelen bedekt ons voor het aangezicht desgenen, die op den troon zit en voor het Lam.
Wanneer wij deze aangrijpende dingen opmerken, moge het een middel zijn tot nadenken, tot stilstaan op den weg der zonde en onbekeerlijkheid, want... het is nog de dag der zaligheid. De roepstemmen ten leven gaan nog door. De deur der genaae is nog niet op het nachtslot.
Velen verwoesten hunne lichamen in den dienst der zonde. Van nature stellen wij onze leden tot wapenen der ongerechtigheid.
Aan de Corinthiërs schrijft de apostel Paulus: weet gij niet, dat uwe lichamen zijn tempelen des Heiligen Geestes, die in u woont? Daarmede leert hij ons derhalve een waardeering des lichaams in aansluiting aan de gansche Schrift, die niets gemeen heeft met verachting des lichaams, doch stelt het als orgaan der ziel, om de leden te stellen tot wapenen der gerechtigheid.
Nu kan het niet worden ontkend, dat de troost van de opstanding des vleesches weinig wordt genoten in de Kerk des Heeren.
De verrijzenis van den Heere Christus is onderpand der zalige opstanding ten leven. Maar zoolang wij de eerste vrucht zijner opstanding niet kennen, niet toegepast weten door den Heiligen Geest, dat wij in hem rechtvaardig voor God staan, komen wij aan deze vrucht niet of nauwelijks toe. Onze tijd kenmerkt zich door een zeer ingezonken geestelijk leven, de namaak nu daargelaten. Van opgewekt geestelijk leven is weinig sprake. Ook daarin is het bewijs, dat het oordeel begint van het Huis Gods.
Hoe blijde leefden, temidden van vervolgingen en zware verdrukkingen, de christenen van den apostolischen tijd en in de reformatie. Een hoog oplaaiend vuur des geloofs brandde en hoe meer de Kerk werd verdrukt, hoe rijker zij bloeide.
Want indien wij gelooven, dat Jezus gestorven is en opgestaan, alzoo zal ook God degenen, die ontslapen zijn, in Jezus wederbrengen met hem (1 Thess. 4 : 14). Omdat er zoo weinig is een verliezen van eigen leven en het wedervinden in Christus, blijft de geloofsblik binnen enge grenzen beperkt. Van tijd tot tijd moge er al eens sprake zijn van heenzien over dood en graf, van verlangen om ontbonden te wezen en met Christus te zijn is nauwelijks sprake. Nog minder van een dadelijke vreugde in de opstanding des vleesches. Een leven in het licht der hemelsche onsterfelijkheid. Daarom moet ook in de prediking dit punt van ons christelijk geloof, in de Schrift met zooveel nadruk in allerlei levensverband beleden, weer op de rechte wijze naar voren gebracht tot ontdekking en tot onderwijzing en vertroosting.
Ook op dat punt is onze huidige prediking zeer arm en worden alleen de eerste beginselen naar voren gebracht. En eigenlijk ook die niet eens, want daartoe rekent de apostel: bet fundament van bekeering van doode werken, van het geloof in God, van de leer der doopen, van de opstanding der dooden en van het eeuwig oordeel (Hebr. 6 : 19).
Natuurlijk valt het zwaar te verkondigen waar men zelf niet in leeft, gesteld al dat men de eerste beginselen kent. Zwaar kan het ook zijn, al leeft men er zelf door genade in, omdat er geen aansluiting wordt gevonden bij des Heeren volk in het algemeen. Zij willen van de eerste beginselen hooren, enkele kenmerken vernemen en leven niet in den rijkdom van Gods deugden, opgeluisterd in den Borg. Al moeten wij met de werkelijkheid rekenen, zij mag ons niet afleiden van den vollen inhoud der Schrift. Paulus mocht zeggen bij zijn afscheid van de ouderlingen te Ephese, dat hij den vollen raad Gods had verkondigd. Maar evengoed ligt de roeping voor de Kerk des Heeren te leven uit dien vollen raad Gods.
De apostel schrijft aan de gemeente te Rome: En indien de Geest desgenen die Jezus uit de dooden opgewekt heeft, in u woont, zoo zal Hij, die Christus uit de dooden opgewekt heeft, ook uwe sterfelijke lichamen levend maken door zijnen Geest, die in u woont.
Zoo wordt het opstandingsgeloof verbonden met den Pinkster-Geest. Dan alleen kunnen wij leven in de waarheid van de opstanding des vleesches. Daarover willen wij ten besluite een en ander opmerken. Zonder den Geest van Pinksteren kan ik de weldaden van Paschen niet genieten. De Geest neemt het uit Christus om het Gods kinderen te verkondigen. Ik kan Jezus niet zien, noch zijne stem hooren zonder den verworven Geest.
Een Geesteloos christendom weet daarvan niet en werkt met een geloof, dat niet uit God is, kent geen leven geboren uit God. Het geloof is een werk des Geestes. Iedere betrekking op den Christus der Schriften is uit hem en door hem. In Gods gekenden werkt het opstandingsleven van Jezus, die dood en graf overwon. Door zijne verworven gerechtigheid, die hun in het geloof wordt toegerekend, zijn zij rechtvaavdig voor God. Alleen wanneer deze weldaden des heils zijn toegepast aan onze zielen, hebben wij vrede met God. Paschen door Pinksteren.
Hoe is het dan in hun leven? Indien Christus in ulieden is, zoo is wel het lichaam dood om der zonde wil, maar de geest is leven om der gerechtigheid wil.
Zoo stelt de Schrift het nieuwe leven in den geest in gemeenschap met Christus. Zijne weldaden worden toegepast en toegerekend. Het beginsel der eeuwige vreugde is werkzaam in het hart. Doch het lichaam is dood om der zonde wil. Niet: het lichaam des doods, onze verdorven natuur, maar zeer bepaald ons lichaam. Dit is nog in de macht des doods; het zal niet alleen sterven, doch de kiem des doods is erin werkzaam.
Het dood zijn des lichaams in beginsel wortelt in de zonde. Het is Gods wil, dat ook Gods kinderen sterven, als is de dood voor de ziel een doorgang tot het eeuwige leven. Dit neemt echter niet weg, dat hunne lichamen worden ontbonden, der vertering worden prijsgegeven in het graf. De geest is leven. Een kind des Heeren kan zeggen: mijn lichaam is nog aan het uwe gelijk, al is het een tempel des Heiligen Geestes. Het ligt echter onder rijke beloften, omdat Jezus is opgestaan en opgewekt. De Heere zal niet rusten voor de gansche erfenis het deel der bondelingen is. De inwonende Geest is het onderpand in ons van den vollen Paaschzegen, die weer gewaarborgd is door de opstanding van Christus uit de dooden.
De Vader heeft hem opgewekt. De Geest des Vaders woont in de Kerk. Dan is het Pinksteren. Zoo is de Vader de Overwinnaar des doods door Jezus op te wekken. Zoo wordt ons de rechtsgrond aangewezen van onze levendmaking en rechtvaardiging door den Vader. Dat wij een levenden Christus, Paasch-Koning, hebben, danken wij den Vader, die hem opwekte. Daarom is de eerste vrucht der opstanding vergeving van zonden en recht op het eeuwige leven, door toegerekende gerechtigheid. Wij gaan nu vanzelf niet nader in op de wijze der toepassing, doch trekken alleen maar de groote lijnen, waarlangs zich het leven beweegt in de genade. Met Paschen zien wij niet alleen Jezus opstaan, doch worden bepaald bij den Vader, die hem opwekte uit de dooden, hem vrede gaf als Borg en Middelaar.
De Geest nu des Vaders woont in in de harten van Gods kinderen. Daarmede wijst de Schrift er op, dat met Christus de vrede Gods in hunne harten komt als van een verzoend en bevredigd Vader, die niet meer toornen zal. In den tempel der afgoden stond het afgodsbeeld, maar de Heere woont als de Levende in zijnen Tempel. Ik zal den Vader bidden en die zal u eenen anderen Trooster zenden; die zal bij u blijven en in u zijn. Omdat de Vader hem geeft in en door den Zoon, ligt daarin de rechtsgrond van zijn werk voor God. Zijn werk draagt het zegel des Vaders, gelijk Hij het uit Christus neemt. Zóó alleen kennen wij een vredesleven met God door Christus in den Heiligen Geest. De Geest is in het tempelhuis de groote Bezaleël, die het huis versiert. Hij opent het boek des verbonds en leert ons wat wij in Christus hebben.
Hij geeft schijnsel over dood en graf. De Geest is werkzaam met het bloed in onze zielen. De Geest leert ons het: Abba, Vader stamelen; bidt voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. Die Geest doet ons onze bezittingen bezitten.
Dit echter niet alleen. De Geest leert ons ook onze armoede kennen temidden van dezen rijkdom als Hij ons doet inblikken in de heerlijkheid zoodat de hoop als met vleugelen opvaart om Kanaan te verspieden waar geen inwoner meer zal zeggen: ik ben ziek. De heerlijkheid wenkt, het lijden neemt een einde.
De Geest desgenen die Jezus uit de dooden heeft opgewekt woont in hen. Het kan toch niet anders of dit moet zijn gevolgen hebben voor het geloofsleven. De Vader heeft Jezus opgewekt. Zou Hij dan hen in den dood des lichaams laten? De Geest predikt in het hart van het verheerlijkte lichaam des Heeren, waaraan het hunne moet gelijkvormig worden. Gevoelt gij nu wel wat ons noodig is om als kinderen der opstanding te leven uit de vruchten van Jezus dood en verrijzenis? De inwonende Geest is ons noodig, anders kunnen wij de waarheden der Schrift verstandelijk wel weten maar, er niet uit leven er niet mee werkzaam zijn.
Daar dan de Geest desgenen die hem uit de dooden opwekte in hen woont, zóó zal Hij ook hunne sterfelijke lichamen levend maken door zijnen Geest die in hen woont.
De opwekking des Zoons door den Vader, wiens Geest in hen woont, moet de hunne ten gevolge hebben, is daarin gewaarborgd. Zoo hebben wij in de vertroosting des Geestes als Geest des Vaders de levende bediening van een verzoend God, die de verplichtingen des verbonds nakomt. Hij maakt niet slechts het levenlooze levend doch ook wat het leven verloren had, gestorven was, namelijk ons lichaam.
Hij breekt de heerschappij des doods en vindt in den dood geen grens voor zijn macht. Vertrouwende dit, dat Hij, die een goed werk in u begonnen heeft, datzelve voleindigen zal tot op den dag van Jezus Christus. Dat is de dag der opstanding.
Het kan niet zijn, dat hunne lichamen in de doodsmacht blijven nu de Vader Jezus heeft opgewekt. Maar onze wandel is in de hemelen waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, die ons vernederd lichaam aan zijn verheerlijkt lichaam zal gelijkvormig maken, naar de werking waardoor Hij alle dingen aan zichzelven kan onderwerpen.
Bij die levend making werkt de Vader door den Geest die in hen woont, verworven door Christus. Dit levend maken der lichamen wordt dus toegewezen aan God-drieeenig. Die Geest heeft opzicht over hun stof tot den jongsten dag, gelijk Hij in den hemel hen vervult en derhalve de betrekkiiïg met de lichamen onderhoudt en de verrijzenis in uitzicht stelt. De Geest legt in dit leven in hunne harten de bestendige begeerte om God naar lichaam en ziel te leven en te verheerlijken. Zoo zal de Geest des Vaders, die Christus uit de dooden opwekte, ook hunne sterfelijke lichamen levend maken.
Aldus bereikt de drieeenige verbondsgod zijn verlossingsdoel.
oo alleen kunnen wij den heerlijken en rijken troost van de opstanding des vleesches in dit kommervolle leven in hope genieten. Want wij zijn in hope zalig: In hope waarvan het geloof de zekerheid draagt. In hope, dat wij zalig zullen sterven en erven, in hope dat wij zullen opwaken tot heerlijkheid, onverderfelijk en onsterfelijk.
Dan schijnt het licht der opstanding in de graven en begeeren wij overkleed te worden als het graf zijne dooden zal wedergeven, ieder zijn eigen lichaam.
Het graf is dan niet voorportaal der hel, maar vestibule des hemels waar wij ons oude versleten kleed afleggen om het geheel vernieuwd eenmaal terug te ontvangen. Het sterfelijke van het leven zal verslonden worden.
Zoo eindigen wij bij ons begin: de zalige vruchten van de opstanding van Christus. Bij deze werkelijkheid te leven speent aan de aarde; doet de zwakheden des lichaams dragen in hope op den jongsten dag.
Alles is uwe, hetzij leven, hetzij dood, hetzij tegenwoordige, hetzij toekomende dingen doch gij zijt van Christus en Christus is Gods.
Moge ook deze ontvouwing der waarheid vruchten dragen ten leven, want zijn Woord keert niet ledig weder.
Maar ik zal uw aangezicht in gerechtigheid aanschouwen, ik zal verzadigd worden met uw goddelijk beeld als ik zal opwaken. Mijne nieren verlangen zeer in mijnen schoot

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 juni 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van de opstanding der dooden X (Slot)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 juni 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's