Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het bedroeven des Geestes II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het bedroeven des Geestes II

Ephese 4 vers 30. En bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, door welken gij verzegeld zijt tot den dag der verlossing.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hebben wij het bedroeven van den Geest u mogen prediken, zooals deze openbaar wordt jegens den Vader en den Zoon en den Geest, nu gaan wij enkele voorbeelden van het bedroeven van den Heiligen Geest Gods na in bijzonderheden.
Uit de volheid der stof doen wij slechts een greep. Een bepaalde orde is hierbij moeilijk in acht te nemen. Toch willen wij trachten eenige richtlijnen te volgen bij de behandeling van onzen text.
De context biedt ons hulp in het bijbrengen van voorbeelden. In de voorafgaande verzen toch worden allerlei zonden opgesomd waarvoor de geloovigen te Ephese zich zullen wachten. Ook door die zonden wordt de Geest bedroefd. Doch, wij hebben het reeds opgemerkt, in die zonden gaat dit bedroeven niet op. Er is nog veel meer, dat tot dit bedroeven des Geestes moet worden gerekend.
Gewaarschuwd wordt tegen het wandelen in de ijdelheid des gemoeds. Legt af de leugen, en spreekt de waarheid een iegelijk met zijnen naaste; want wij zijn elkanders leden.
Na nadruk te hebben gelegd op het aandoen van den nieuwen mensch, leidt hij de vermaningen af als beken uit deze fontein. Want ofschoon iemand alle geboden des levens verzamelde, zoo zou het weinig uitrichten zonder deze oorsprong. De ware rechtvaardigheid en heiligheid stelt de apostel in de waarheid des Evangelie's. Leugen is allerlei bedrog, geveinsdheid of sluwheid. Ach wie zal zeggen dat deze zonde in de kerk niet wordt gevonden? Ook deze plant der zonde heeft zijn wortels diep in het menschelijk gemoed geslagen.
Oprechte gemeenschap in alle handelingen onder elkander vordert de Heere naar den aard van het nieuwe leven, dat naar God geschapen is in ware gerechtigheid en heiligheid.
Wie de kerkelijke en onderlinge krakeelen ziet en hoort kan zich slechts bedroeven ook om de leugen die erin openbaar wordt.
Zou des Heeren Geest dat niet merken en veroordeelen? Bedroefd den Heiligen Geest Gods niet. Wat al politiek in de kerkelijke politiek onzer dagen om van de andere terreinen des levens nog maar niet te spreken.
Onze ziel wordt doorwond wanneer wij op al dit bedroeven des Geestes merken. Dan maant hij: wordt toornig en zondigt ijiet, de zon ga niet onder over uwe toornigheid. Onze toorn keere zich tegen onze zonden, die wij moesten beweenen met smart. Maar hoe gaat het gewoonlijk? Vaak zijn wij toornig om nietige zaken, beroerd door werkelijk of vermeend onrecht ons aangedaan, maar de zonde tegen God nemen wij niet ter harte. Wordt door toorn ontstoken over den smaad Gode aangedaan en zoek die zonde allereerst in eigen hart. Geeft den duivel geen plaats, zoo vervolgt hij. De Geest woont in het harf en nu geven wij plaats aan den duivel die buiten gehouden diende te worden. Soms voeren Gods kinderen niet slechts een gesprek aan de deur met den vader der leugenen, den menschenmoordenaar van den beginne, maar laten hem binnen. Bieden hem een zetel aan en onderhandelen met hem. Dit is bedroeven van den Geest.
Die gestolen heeft, stele niet meer, maar arbeide liever, werkende met de handen wat goed is, opdat hij hebbe om te geven dien die gebrek heeft, laat de apostel volgen. Een zeer practikale les ook voor onze dagen.
Niemand zoeke zijn voordeel met zijner broederen schade, maar onderhoude zijn leven met eerlijken arbeid. En bovendien zoeke de een des anderen nood te verlichten.
Geen vuile reden ga uit uwen mond, maar zoo er eenige goede rede is tot nuttige stichting, opdat zij genade geve dien die ze hooren.
Alle onkuischheid in woorden verbiedt de apostel, en vordert reinheid in woord en gedachte in den dagelijkschen omgang.
Indien gij door den Geest de werkingen des lichaams doodt zoo zult gij leven. De vruchten des Geestes toch zijn: vrede, blijdschap, lankmoedigheid, goedertierenheid. De Geest heeft geen lust tot nijdigheid.
Zoo bestrijkt de apostel het geheel van het leven in het verborgene en openbaar. Bedroeft den Heiligen Geest Gods n,iet.
Wie behooren wij te zijn in heiligheid en godzaligen wandel? Temidden van een wereld die ten ondergang neigt, temidden van een Kerk, die bedekt en verborgen is en niet als een pilaar en vastigheid der waarheid staat. Gij zijt het zout der aarde, indien nu het zout smakeloos wordt, waarmede zal het gezouten worden?
Daar is liefde tot de wereld, als levensrichting wereldgelijkvormigheid geheeten. Doen zooals de wereld, leven zooals de wereld. En moet het niet worden toegestemd, dat de Kerk ook daarin zwaar heeft gezondigd. Welke levenspractijken kunnen er al niet mee door in onze dagen. Daarom wordt de heilige naijver des Geestes opgewekt. Hij kan deze onheilige liefde niet in zijn gezelschap verdragen. Er is geen geluk in den boezem van een vreemde en toch hoe weinig wordt gerust in Jezus' schoot. Hij schenkt ons hemelsche vreugde en overvloedige vertroosting. Hoe is het mogelijk, dat kinderen van het hemelsche Koninkrijk nog zoo kunnen lonken naar de wereld en hetgeen van de wereld is. Indien de liefde hunne harten vervult beamen zij: weg wereld, weg schatten, gij kunt niet bevatten hoe rijk ik in Christus wel ben. Als wij dat alles inleven kan het niet anders of wij belijden den Geest veelvuldig te hebben bedroefd. Ja, hem smarten te hebben aangedaan. Toch wel een bewijs van weinig hemelschgezindheid en afgestorvenheid aan de aarde.
De goede Herder voorziet den ronden Disch met de lekkernijen des hemels. Waarom hunkeren zij dan naar den zwij* nendraf der wereld. Zeker zij hebben voedsel en kleeding en deksel noodig, maar voor hun nooddruft naar ziel en lichaam wil de Heere toch ook instaan. In duren tijd en hongersnood mogen dan hunne harten in den Heere gerust blijven. Velen zeggen: wie zal ons het goede doen zien? Verhef Gij over ons het licht uws aanschijns, o Heere, bad David. Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven meer dan ten tijde als hun koren en hun most vermenigvuldigd zijn. Ook zijn veiligheid is gewaarborgd: Ik zal in vrede tezamen nederliggen en slapen, want Gij alleen, o Heere! zult mij zeker doen wonen.
Ach, wij jagen meer naar hetgeen de wereld biedt, dan wij vaak wel weten. Het zal nu blijken of wij door het geloof leeren leven ook als de armoede en schaarschte aan de noodige levensbehoeften intreedt. Dit alles en nog veel meer moeten wij verwachten. Toch zal het blijken, dat onze ongelegenheden, Gods gelegenheden scheppen.
Geen wonder, dat de wereld soms smaalt: Zijn godsdienst geeft hem niet genoeg, hij doet nog graag met ons ook mee, ook al zegt hij, dat wij zoo ongelukkig zijn.
En de Geest die bedroefd wordt door dezen wereldzin herinnert hem er aan: dat de Heere gezegd heeft: Ik zal u tot een Vader zijn en gij zult mij tot zonen en tot dochteren zijn. Ik denk aan de liefde uwer ondertrouw, toen gij mij nawandeldet in de woestijn. Kom laat ons dan uitgaan buiten de legerplaats, zijne smaadheid dragende en wij zullen ervaren dat de liefde des Geestes een schat is die alle leed opheft. Zijn de vertroostingen Gods ons dan te klein? Immers neen, toch!
Het neemt den Geest in, het noopt hem tot openbaring zijner vertroostende en vervullende liefde wanneer zijne kinderen aan de aarde worden gespeend.
Paulus, die deze vermaning neerschreef aan de gemeente van Ephese mocht zelf belijden: Ik heb geleerd overvloed te hebben en gebrek te lijden. Ik heb geleerd, vergenoegd te zijn met hetgeen ik ben. Bedroeft den Heiligen Geest Gods niet. Het moet ons niet verwonderen, dat de Heere ook Zijn Kerk tegenkomt in haar wereldgelijkvormigheid, ook al wordt daarmede de schuld niet weggenomen dergenen, die Hij in zijn oordeel gebruikt ter tuchtiging.
De wereld komt tot oproer en revolutie als haar de wereld wordt onthouden, haar genot en vermaak. Ook daarom is de toekomst zoo donker bij de voortschrijdende Godvergetenheid. Maar wie de wereld lief heeft, de liefde des Vaders is niet in hem. Hoe zalig waren in al hunne ellende degenen, van wie de Schrift meldt: zij hebben gewandeld in schaapsvellen en geitenvellen, in holen en spelonken der aarde vertoefd. En wat wordt van hen gezegd: Welker de wereld niet waardig was. Zij leefden. Zij leefden voor den hemel. De Geest heeft hun het gemis van het aardsche rijk vergoed. Indien zij gewild hadden, zij hadden tijd om weder te keeren, maar... zij zochten de stad die fundamenten heeft.
Bedroeft den Heiligen Geest Gods niet.
Daar is het ongeloof dat zijn woord meespreekt en het geloof vaak overheerscht. Het ongeloof, de aartsvijand van het leven en van God en Christus.
Het is toch wel bedroevend, dat Gods eigen kind den Heere niet onvoorwaardelijk vertrouwt. Dikwijls hebben wij zijne wegen hard gevonden, of hem verdacht in zijn liefde, trouw en macht. Niet altijd kwam het tot openlijk tegenspreken, maar bleef het binnen de perken van het hart. Ik zal mijnen mond niet open doen, terwijl de goddelooze nog tegenover mij is, sprak David, maar... daarmee was de brand van zijn hart niet gebluscht. Het ongeloof is een duizendkoppig monster. Wie zal de streken melden, die het op zijn rekening heeft?
Een smartende zonde voor den Geest Gods! En moeten wij niet belijden dat ons oog vaak ervoor gesloten is. Neen, het ongeloof kan niet worden verschoond door de omstandigheden van welken aard ook. Het blijft een verfoeilijke zonde.
De wereld heeft nooit gezien noch gevoeld, wat Gods kinderen hebben gezien en doorleefd, daarom kunnen zij alleen waarlijk beseffen hoe het ongeloof den Geest moet bedroeven. Bedroeft den Heiligen Geest Gods niet.
Daar is het bedroeven door ondankbaarheid. Welke geloften worden gedaan in den nood en wat geschiedt bij uitredding? In alles leeren wij onszelf tegenvallen, ook in de betamelijke dankerkentenis. O mijne ziel vergeet geene van zijnen weldaden.
Ja, hoe is het mogelijk, zelfs op onze bekeering kunnen wij trotsch worden en het vleesch eeren met ontvangen genade. Moest het niet altijd zijn in waarheid — met de lippen blijven wij dat wel belijden — niet ik maar de genade Gods die met mij is. Wie roemt roeme in den Heere. Waar kan men toch zoo hoog mee zijn? Wat hebt gij, dat gij niet hebt ontvangen en indien gij het ontvangen hebt wat roemt gij als had gij 't niet ontvangen.
Bedroeven des Geestes als het gebedsleven verflauwt of vormelijk wordt. Hij is toch de Geest der genade en der gebeden. Laat ieder nu maar inkeeren in eigen hart en leven, dan... is er stof tot schaamte en verootmoediging te over.
Hoe dikwijls knielt gij neer bij het verzoendeksel? Ja. maar zegt gij, de Geest moet het doen. Dit is waar, doch een vraag: eert gij dan den Geest in uw gebedsarmoede?
Hoe is het met ons bidden voor land en volk, zending en Kerk? Waken wij in hetzelve met dankzegging?
Wat al verzuim in plichten der godzaligheid. John Owen schrijft ergens in zijn werk van den Heiligen Geest, dat de Geest zeer bedroefd was over de Kerk van Engeland, omdat zij allerlei ritus stelde buiten het Woord Gods.
Daarbij komt het verzuim in de kennis der waarheid en het hoog houden der belijdenis als uitdrukking van ons geloof. Tegen de leidingen des Geestes komen wij in opstand, zou dit den Geest niet bedroeven? Gebrek aan eerbied voor Gods Woord in onachtzaam lezen zonder inlevend overdenken. Vul maar in, want de reeks neemt geen einde. Zoo Gij Heere de ongerechtigheden gadeslaat, Heere wie zal bestaan? Het werken in eigen kracht, bij eigen licht, in plaats van het Lam te volgen waardoor geen duisternis ons pad zou overdekken.
Bedroeven van den Geest.
Vele zonden tegen den Geest worden bedreven, veel stof tot bedroeven geven zij hem. Wonder van genade, dat zij voor ééne zonde worden bewaard, namelijk de zonde tegen den Heiligen Geest die alleen voorkomt in verworpelingen.
Ik geef hun het eeuwige leven en zij zullen niet verloren gaan in eeuwigheid.
Welgelukzalig de mensch die geduriglijk vreest. Wanneer wij zóó de dingen zien zijn wij enkel nood en behoefte. De bede moet wel opwaken: Heere, houdt mij omvat met den arm uwer sterkte, bewaar mij als de appel van het oog, wil mij met uw vleugelen dekken.
Ik ben tot hinken en tot zinken ieder oogenblik gereed. Begeef, verlaat mij niet. Dat zal Hij niet doen, want zijne liefde wijkt nimmermeer. Hij zal bij u blijven en die zal in u zijn, beloofde de mond der waarheid. Hij, die hen kocht met zijn bloed, blijft getrouw en staat als biddende en dankende Hoogepriester in het binnenste Heiligdom. Wij hebben een Voorspraak bij den Vader, Jezus Christus den Rechtvaardige.
De gevolgen van het bedroeven van den Heiligen Geest Gods kunnen natuurlijk niet uitblijven. Gij vraagt welke dan die gevolgen wel zijn? Enkele hoofdzaken mogen wij naar voren brengen. Reeds merkten wij op, dat dit bedroeven den erfgenaam des hemels niet kan voeren naar het verderf, omdat de biddende Borg tusschenbeide treedt en de Geest droefheid werkt in de harten, begeerig wordt, altijd opnieuw, naar het werk zijner handen. De roeping en verkiezing Gods zijn onberouwelijk. Zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid en niemand zal ze rukken uit mijne handen en uit de handen mijns Vaders, sprak Jezus. Dit neemt echter niet weg, dat de gevolgen van het bedroeven des Geestes niet kunnen uitblijven, want God redt wel van maar niet in de zonde. Hij kan de zonde niet door de vingers zien.
de zonde. Hij kan de zonde niet door de vingers zien. Door dit bedroeven noopen wij den Geest zijn gevoelige gemeenschap ons te onthouden. Hij blijft wel, maar openbaart zich niet in gunst. Hij laat ons niet hooren het rinkelen van de belletjes aan den zoom van Christus' gewaad; wij rieken niet den reuk van de gouden granaatappelen. Het hart is ledig en dor. Geen stralen van liefde schijnen in het hart. Geen woorden des vredes worden vernomen. Deze tuchtiging is zwaar, maar ten volle verdiend. Want het moge dan zijn zooals het is, één ding leeren toch al Gods kinderen, dat buiten den Heere de dood is. Wat is het leven zonder hem, die het leven is? Het is bitter als de dood. Het moge zijn, dat de pelgrims naar Sion door hun aardsch-gezindheid tijdelijk geen last hebben van dit gemis der gemeenschap, omdat het leven van den nieuwen mensch die naar God is geschapen ook zijn ritselingen doet vernemen temidden van de dorheid der ziel kunnen zij het er toch niet bij uithouden. Daarbij komt dat — wij herhalen het nog eens — de Geest zijn werk niet prijs geeft en terug brengt van de draftroggen der wereld. Daarom moet de prediking op dit alles het volle licht laten vallen, opwekken tot wederkeer en verootmoediging. De kwalen ontdekken en niet de dorheid als ontdekking voorstellen, want dan bedroeven wij den Geest in plaats van op te komen voor zijne eere en die van Vader en Zoon.
Geen gedachten der liefde vervullen tengevolge van dit bedroeven het hart. Het gemoed is koud en onaandoenlijk; de hemel verkwikt niet. Het hart gaat niet uit naar den Welbeminde in wien zij alleen aangenaam zijn voor God. Er is afsluiting en opsluiting in eigen bestaan. Dit moet benauwen en het is als met een visch op het drooge, die niet in zijn element is en sterft als hij niet in het water wordt geworpen. Verlaters van zijn wet doet Hij in het dorre wonen. Het is waar, en ook daarop wijzen wij om misverstand te voorkomen, niet alle verberging des Geestes is gevolg van bedroeven. Het kan een beproeving zijn des geloofs om ook zonder gevoelige genade zich op den Heere te verlaten.
Toen Abraham de koningen had verslagen en zijn neef Lot bevrijd had, geraakte hij in een toestand van vreeze, omdat blijkbaar de Geest zijn ondersteuning introk, den vader der geloovigen zijne sterkte ontnam. Toen kwam een wolk van vreeze over de ziel van den patriarch. Doch wat geschiedde? De Heere sprak tot zijn vriend: Abraham vrees niet, Ik ben uw schild, uw loon zeer groot; wandel voor mijn aangezicht en wees oprecht. Maar toen Abraham zijn vrouw uitgaf voor zijn zuster uit vreeze voor zijn leven, bedroefde hij den Geest en kwam in groote moeilijkheden, in levensgevaar. Indien de Heere het niet voor hem had opgenomen dan zou hij met zijn eigen wijsheid te gronde zijn gegaan. Zoover laat de Heere het echter niet komen, want... Abraham ligt voor zijn rekening. Hij riep hem uit Ur der Chaldeën en zal zijn belofte handhaven, dat hij tot een groot volk zal worden en in zijn zaad zullen alle geslachten der aarde gezegend worden. Zoo krijgt genade alléén de eere.
Is het hart als een gewaterde hof, wanneer de Geest zijn inwoning openbaart en Christus heerlijk maakt, wanneer Hij wordt bedroefd en zich terugtrekt in zijn werkingen, is de ziel als een zandwoestijn waar geen groen kruid wordt gezien. Dan is er geen kracht om te staan in den boozen dag; geen sterkte tegen de aanvallen van satan, tegen de verleiding der wereld, tegen het woelen van eigen verdorven bestaan. Nederlaag op nederlaag wordt geleden. De verborgenheden des Woords blijven gesloten, de zegen der bediening wordt weggenomen.
Wij zijn onbruikbaar in den dienst des Heeren, zonder opgewektheid en liefde. Geen vroolijke maaltijden genieten zij en hun plaats bij het altaar blijft ledig. De Geest is het die weer de eerste is in de terugbrenging, want Hij laat niet varen het werk zijner handen.
Van dien Geest zegt de apostel:
door welken gij verzegeld zijt tot den dag der verlossing.
In het kort willen wij bij deze woorden nog stilstaan. In ander verband spraken wij vroeger uitvoerig over de verzegeling.
De apostel brengt deze waarheid bij om te meer zijn waarschuwing tegen het bedroeven des Geestes aan te dringen. Door dien Geest zijn zij toch verzegeld. Dat wil zeggen: die Geest is zelf het zegel Gods in hen.
Gij weet waartoe verzegelen geschiedt. Verzegelen doet men om iets toe te sluiten, of te verbergen. Wat verzegeld is, kan ik niet openen zonder het zegel te verbreken. De inhoud, hoe waardevol ook, blijft mij verborgen. Zoo lezen wij van het boek van Gods raadsbesluiten verzegeld met zeven zegelen. De Heere Christus ontving het boek en kreeg macht van den Vader om zijne zegelen te openen.
De Schrift spreekt van het manna dat verborgen is en van het leven der Kerk heet het: want uw leven is met Christus verborgen in God.
Het is een verzegeld leven, de wereld kan het niet zien noch verstaan. Het is een verborgen waardevol leven.
Verzegelen geschiedt om vermenging te verhinderen, om iets wat ons eigen is te merken. Zoo heeft de Vader Zijnen Zoon verzegeld, hem onderscheiden en zich toegeëigend. Deze is mijn geliefde Zoon, hoort hem. Johannes zegt, dat de dienstknechten Gods werden verzegeld aan hunne voorhoofden met het merkteeken des Lams, om onderscheiden te zijn van degenen, die het merkteeken van het beest dragen. Gods kinderen zijn de keurlingen van Jehova. Hij eigent ze zich toe en legt beslag op hen voor zichzelven. Zij waren van eeuwigheid besloten onder het zegel der verkiezing. Zoo zien wij dat de Schrift in verschillende beteekenissen spreekt van verzegelen. Ook kan van verzegelen sprake zijn om iets te bewaren, dat het niet geroofd wordt. Zoo was het graf van Jezus verzegeld om te voorkomen dat zijn lichaam zou worden gestolen.
Ook de kuil waarin Daniël, de zeer gewenschte man, werd neergelaten bij de leeuwen, was verzegeld. Niemand kon hem dus helpen en verlossen. Maar het zegel der wereld is geen hinderpaal voor den Heere om te redden.
Het zegel der wereld kan God verbreken, het zegel Gods is onschendbaar.
Verzegelen geschiedde om verbonden en beloften te bevestigen. Een koopbrief werd met dat doel verzegeld. Die ons ook hééft verzegeld en het onderpand des Geestes in onze harten heeft gegeven.
Gods kinderen worden verzegeld met den Heiligen Geest, nadat zij geloofd hebben. Het geloof in Christus gaat vooraf aan de verzegeling met den Geest. Het is dus wel waar, dat de Geest, wanneer Hij een zondaar vernieuwt en wederbaart ontdekt en tot Christus leidt de Geest der verzegeling is, maar daarom is het nog niet waar, dat de vernieuwde zondaar verzegeld is door den Geest.
Die verzegelende werkzaamheid des Geestes is met zijn inwoning als Trooster verbonden. Daarom kan zij er niet zijn alvorens onze ziel is gered en in Christus door het geloof rechtvaardig is voor God. De Geest rust alleen in het volbrachte werk van Christus. Dan kennen wij den Geest als verzegelende Geest in ons hart. De Heere zet een zegel op iederen waarachtigen heilige. Dat zegel nu is de Heilige Geest zelf als Persoon.
Hij kan niet in een ledige ziel wonen, maar alleen daar, waar Christus leeft en de Vader als Vader wordt gekend. Gelijk Hij over Vader en Zoon licht ontsteekt in het hart, als een verzoend God in Christus. Dit is de orde van de goddelijke huishouding. De Geest als verzegelende Geest komt niet bij storm en onweer maar bij het ruischen van een zachte koelte, de bevruchtende zuidenwind, die een overvloed van zegeningen uit de verbondswolk doet neerdalen op den akker der ziel.
Daarom is het bedroeven des Geestes een schenden van het zegel Gods. Heiligschennis is het. Aanranden van de deugden des Heeren. Onteeren van het teerste. Immers de Heilige Geest geeft getuigenis van hetgeen wij in Christus hebben. Hij opent de gemeenschap met den Vader en den Zoon, zoodat wij onze bezittingen kunnen genieten.
Dit zegel zal hen ook bewaren. Bewaren voor God én Christus. De Zoon kocht hen Gode, voor God, met zijn bloed, en de Geest bewaart ze voor Christus, gelijk deze hen bewaart voor den Vader. Daarom is het bedroeven van den Geest een poging niet slechts om den Geest te bannen, maar ook om ons van Christus los te scheuren met wien wij niet vereenigd kunnen blijven zonder den Geest. En van Christus losgemaakt kennen wij ook den Vader niet in zijn eeuwige liefde en verkiezende genade. Zoo hangt alles onlosmakelijk met elkander samen. En daarom dringt Paulus zijn vermaning om den Geest niet te bedroeven juist aan door nadruk te leggen op zijne verzegeling.
De Heere kent degenen die de zijnen zijn en wie den naam van Christus noemt sta af van ongerechtigheid. Het kenmerk van Gods gekenden is afstaan van ongerechtigheid. Dit is evangelische eisch, gelijk het ook gewaarborgd wordt in het fundament Gods dat staat en een dubbele zegel draagt.
Hij die gelooft, heeft verzegeld, dat God waarachtig is, maar die niet gelooft heeft God tot een leugenaar gemaakt.
Iets van deze verzegeling des Geestes ligt reeds in het geloof zelf, want Hij die gelooft, heeft het getuigenis in zichzelven. De Heilige Geest als zegel maakt alles wat God in Christus bereidde zeker en vast voor eigen hart; brengt niet alleen zekerheid der waarheid docht zekerheid des heils voor eigen ziel.
Onze ouden stelden terecht trappen in de verzegeling des Geestes. Toch kan niet worden ontkend, dat zij wel eens te weinig tot zijn recht lieten komen de inwoning van den Persoon des Geestes en daarom den rijkdom der verzegeling niet in zijn diepte werd gepeild.
Maar daarover willen wij thans niet nader handelen, genoeg er de aandacht op te hebben gevestigd. Wij moeten hier verder gaan dan de trappen der genade in de bediening van den Geest om te komen tot het inwonen zelf in den voor God vrijgesproken zondaar, gewasschen in Jezus bloed bekleed met zijne gerechtigheid. Anders bedroeven wij den Geest in zijn rijkste beteekenis voor Gods kinderen. Verzegeld door den Geest gaan wij met vrijmoedigheid toe tot een verzoend God en Vader in Christus. De diepste ootmoed paart zich aan de grootste vrijmoedigheid in het verkeeren voor Gods aangezicht. De toekomst ontsluit zich als een schoone eeuwige lentedag, waar geen nacht meer zijn zal, geen ruwe winden zullen waaien. De roep des Geestes: Kom Heere Jezus, wordt overgenomen door de Bruid.
Deze verzegeling heeft zijn bestemden tijd:
tot den dag der verlossing.
De apostel ziet uit naar de toekomst... die voor hem licht temidden van het donker der aarde. Wel vangt de verlossing aan in den tijd met de vernieuwing, rechtvaardiging, bevrijding van het geweld van satan, het komen tot de vrijheid der kinderen Gods. Zij zet zich door in het sterven, want: zalig zijn de dooden, die in den Heere sterven.
Maar de verlossing krijgt haar volle beslag in den jongsten dag als de bazuin zal blazen. De dag, de dag bij uitnemendheid, der verlossing.
En dat alles door den Verlosser Jezus Christus.
Daarom is de Geest ten zegel óók in den hemel als waarborg van dien dag van Jezus' toekomst, in de verloste schare.
God heeft een dag gesteld waarop Hij den aardbodem zal richten. Heft daarom uwe hoofden opwaarts want de dag der verlossing is nabij.
Dan zal God zijn alles en in allen, die zijne verschijning hebben lief gehad.
Zoodan vertroost elkander met deze woorden en sta er naar om uwe roeping en verkiezing vast te maken.
Kent gij deze geestelijke werkelijkheden niet? Haast u dan om uws levens wil. Want ook de mond van den put zal worden gesloten en zoo zien wij in de toekomst: een nacht zonder dageraad en... een dag zonder avond. Maranatha!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 juni 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Het bedroeven des Geestes II

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 juni 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's